ECLI:NL:GHSHE:2022:2975

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
20-001216-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake poging doodslag en zware mishandeling met tbs met voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1995, was eerder niet strafbaar verklaard voor de feiten die hem ten laste waren gelegd, te weten poging doodslag en zware mishandeling. De rechtbank had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de vraag of de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, bevestigend beantwoord. Het hof oordeelde dat het recidiverisico van de verdachte afdoende kan worden afgewend door het stellen van voorwaarden, gezien de positieve ontwikkelingen die de verdachte sinds het eerdere vonnis heeft doorgemaakt. Het hof heeft de maatregel van tbs met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte zich moet houden aan diverse voorwaarden, waaronder het melden bij de reclassering en het niet maken van contact met de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoedingen van respectievelijk € 28.270,62 en € 20.960,44, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partijen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001216-21
Uitspraak : 24 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende te Breda, van 3 mei 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-253082-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
thans verblijvende in de [detentieadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘poging doodslag’ (
feit 1) en ‘zware mishandeling’ (
feit 2), de verdachte niet strafbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege gelast. De rechtbank heeft voorts beslist over de inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen alsmede op de vorderingen van de benadeelde partijen. De vordering van de [benadeelde partij 1] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 28.270,75 en die van de [benadeelde partij 2] gedeeltelijk tot een bedrag van € 20.960,44. Over deze bedragen is tevens de wettelijke rente toegewezen en voor de toegewezen bedragen is steeds de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor de niet toegewezen delen zijn zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is in beide gevallen in de proceskosten veroordeeld tot aan het vonnis begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde maatregel van tbs met dwangverpleging en, opnieuw rechtdoende, de maatregel van tbs met voorwaarden zal gelasten. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 33.270,75 ( [benadeelde partij 1] ) en € 20.960,44 ( [benadeelde partij 2] ) met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is oplegging van de maatregel tbs met voorwaarden bepleit en gerefereerd aan het oordeel van het hof voor wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen, met dien verstande dat de verdachte het aan het oordeel van het hof laat wat mede gelet op het inkomen van verdachte in beide gevallen een redelijke schadevergoeding is.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met uitzondering van de opgelegde maatregel van tbs met verpleging van overheidswege, de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, de daarmee samenhangende opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de aan te halen wetsartikelen.
Op te leggen maatregel van tbs
Nu het hof van oordeel is dat de verdachte niet strafbaar is en hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, kan aan de verdachte geen straf worden opgelegd.
Met de rechtbank is het hof wel van oordeel dat ter voorkoming dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt, een maatregel kan worden opgelegd. Hierbij houdt het hof rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 8 oktober 2020 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag op de vader van zijn ex-vriendin door hem bij herhaling met een mes op diverse plaatsen in zijn bovenlichaam te steken, waarbij één steek de punt van een hartzakje heeft geraakt. Daarnaast heeft de verdachte de dochter – zijn ex-vriendin – zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan haar hand door het mes niet los te laten toen zij haar vader wilde ontzetten en het mes van de verdachte wilde afpakken. Daarbij heeft de verdachte haar tegen haar lichaam gestoten waarbij zij een klaplong heeft opgelopen. Wat er die avond van 8 oktober 2020 is gebeurd, heeft grote impact gehad op beide slachtoffers. Niet alleen heeft deze aanval van de verdachte ernstig fysiek letsel veroorzaakt, maar ook het nodige psychische leed. Nog dagelijks, hoewel inmiddels bijna twee jaren zijn verstreken, worden zij hieraan herinnerd, getuige ook hetgeen de vader namens zijn dochter en zichzelf ter terechtzitting in hoger beroep bij het uitoefenen van het spreekrecht naar voren heeft gebracht. Het oppakken van het leven trachten zij beiden vorm te geven en dat lijkt steeds beter te lukken, zij het nog met de nodige hobbels die moeten worden overwonnen.
Waar de verdachte in eerste aanleg erin volhardde dat hij niemand had verwond en niet wist wie de verwondingen had toegebracht, heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep een andere proceshouding laten zien. Inmiddels lijkt de verdachte ervan doordrongen dat hij het wel gedaan moet hebben, al vindt hij het wel lastig om toe te geven, omdat hij er geen herinnering aan heeft. De verdachte kan zich wel voorstellen dat hij de dader is geweest en kan zich ook vinden in de visie van de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zijn excuses gemaakt aan de slachtoffers en zijn spijt betuigd. Hierin kwam de verdachte oprecht op het hof over.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden zal worden opgelegd. De raadsman heeft dit eveneens bepleit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De keuze welke maatregel moet worden opgelegd wordt voor een belangrijk deel bepaald door het recidivegevaar en de vraag hoe dit het best te beteugelen is.
Het hof heeft vastgesteld dat de gewijzigde proceshouding van de verdachte niet voor het eerst tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen. Eerder, bij aanvullend rapport van 19 mei 2022 van de reclassering, werd reeds gerapporteerd dat de verdachte nu in de realiteit stond en diens proceshouding was gewijzigd. Waar voorheen geen sprake was van enig ziektebesef of -inzicht en de noodzaak van behandeling en medicatiegebruik niet werd gezien, kwam blijkens dit rapport na psycho-educatie het besef dat hij wel verward en wantrouwend was geweest en dat dit tot het bewezenverklaarde moet hebben geleid. Het bespreken van zijn toestand heeft ertoe heeft geleid dat de verdachte veel heeft nagedacht en alles wil doen om een psychose te voorkomen. Hij heeft een signaleringsplan gemaakt om stabiel te blijven en heeft dit gedeeld met zijn familie. Dit plan komt in grote lijnen neer op: niet meer blowen, een regelmatig leven, geen ploegendiensten/meer rust en spanningen tijdig met zijn familie bespreken. De medicatie is in overleg met het behandelteam in mei 2022 afgebouwd en volgens informatie van de PI zijn de symptomen die ten grondslag hebben gelegen aan het bewezenverklaarde niet meer aanwezig. De reclassering ziet dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid neem voor wat er is gebeurd en bereid is daarvoor te doen wat nodig is. De verdachte streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na als wonen werk en relatie. De verdachte is bereid om te starten met een behandeling in een kliniek en medicatie in te nemen indien dat nodig mocht zijn.
Gelet op deze ontwikkelingen als vermeld in het reclasseringsrapport heeft het hof op verzoek van de advocaat-generaal en met instemming van de verdediging [psychiater] en [GZ-psycholoog] aanvullend laten rapporteren.
Het hof heeft bij gelegenheid van de inhoudelijk behandeling dan ook acht geslagen op het aanvullend rapport psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 6 augustus 2022 opgesteld door [psychiater] en het aanvullend rapport psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 28 juli 2022 opgesteld door [GZ-psycholoog] , beide rapporten als aanvulling op de rapporten, betreffende de verdachte, die voordien in 2021 zijn opgesteld door deze deskundigen. De verdediging heeft ook ingestemd met het verdere gebruik in hoger beroep van die rapporten. Verder heeft het hof bij die gelegenheid acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 25 maart 2021, voormeld aanvullend advies d.d. 19 mei 2022, beide opgesteld door [deskundige] alsmede hetgeen zij nader als deskundige heeft toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep.
De deskundigen [psychiater] en [GZ-psycholoog] hebben in de aanvullende Pro Justitia rapporten van 2022 nogmaals en afzonderlijk van elkaar, geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en volgens de psychiater was daarnaast ook nog sprake van een matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Beide deskundigen adviseren in hun aanvullende rapporten van 2022 op dezelfde gronden als vermeld in hun eerste rapporten van 2021 onverkort het bewezenverklaarde niet aan de verdachte toe te rekenen, een conclusie die het hof net als de rechtbank reeds op basis van de eerste rapporten van de deskundigen heeft overgenomen.
[psychiater] rapporteerde op basis van zijn onderzoek over het recidiverisico en een eventuele behandeling in diens rapport van 10 maart 2021 onder meer als volgt.

Risicoanalyse

Uit het gestructureerde risico prognose instrument HKT-30, de SAPROF en de klinische inschatting blijkt dat het risico voor gewelddadig gedrag bij betrokkene matig hoog is. Dit risico is echter moeilijk in te schatten omdat betrokkene het tenlastegelegde ontkent en hij ook niets wil loslaten over eventuele plannen die hij heeft. Betrokkene heeft geen ziekte-inzicht en hij is niet erg gemotiveerd voor medicatie inname (hij neemt dat wel nog steeds in en hij zegt dat hij zich ook wel aan voorwaarden wil houden als die worden opgelegd). Betrokkene functioneerde tot een half jaar voor het tenlastegelegde eigenlijk behoorlijk goed. Hij had een vaste baan, een eigen woning, een sociaal netwerk en hij deed aan sport. Hij was wel bekend met cannabisgebruik, maar dit heeft verder niet tot beperkingen in zijn functioneren geleid. Er is niet sprake van een persoonlijkheidsstoornis of andersoortige problematiek. Het huidige psychotische toestandsbeeld is nieuw voor betrokkene en (zoals gebruikelijk is) hij heeft zelf geen inzicht. Dat betekent dat hij zich niet realiseert dat hij ziek is of dat zijn denkbeelden afwijkend zijn of wanen. Hij accepteert wel de anti-psychotische medicatie. Uit de SAPROF blijkt als beschermende factor dat hij een goede band met zijn ouders heeft.

Zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden

Betrokkene heeft zeer zeker behoefte aan een psychiatrische behandeling en begeleiding. Zijn huidige anti-psychotische medicatie moet worden gecontinueerd en hij moet verder begeleid worden. Het is immers niet te verwachten dat betrokkene in zijn huidige psychotische toestandsbeeld in staat is om zijn leven te vervolgen. Bovendien wil hij niet behandeld worden. Door zijn psychotische kwetsbaarheid kan de achterdocht weer opvlammen en dit kan zijn gedrag opnieuw beïnvloeden. Een langdurende opname gevolgd door een ambulant traject, waarbij betrokkene ook goed in de gaten wordt gehouden met het oog op eventuele recidive (wat nu moeilijk in te schatten is: betrokkene ontkent het tenlastegelegde) is geïndiceerd. Hoewel betrokkene maar matig meewerkt aan een voorwaardelijk traject, accepteert hij de voorwaarden wel. Hij kiest eieren voor zijn geld als het ware. Een tbs-kader is van belang vanwege de ervaring in deze setting met psychotische toestandsbeelden en het risico op geweldsdelicten.

Interventieadvies en -condities

Geadviseerd wordt om betrokkene een tbs-maatregel op te leggen met voorwaarden. Betrokkene accepteert de voorwaarden als deze worden opgelegd, zo geeft hij aan. Deze voorwaarden zouden in ieder geval moeten inhouden het gebruik van anti-psychotische mediatie, abstinentie van cannabis en het accepteren van begeleiding (ook wat betreft daginvulling en woning). De reclassering zou toezicht op deze maatregel kunnen houden.

In hoger beroep heeft [psychiater] op 6 augustus 2022 aanvullend gerapporteerd, waarbij het nader onderzoek (onder meer) het volgende uitwees:

Risicoanalyse

Uit het gestructureerde risico prognose instrument HKT-30, de SAPROF en de klinischeinschatting blijkt dat het risico voor gewelddadig gedrag bij betrokkene matig hoog is.
Betrokkene heeft thans zeker enig ziekte-inzicht, nadat hij meer dan een jaar antipsychotische medicatie heeft gebruikt. Inmiddels is hij daar in goed overleg met zijn behandelaren enkele maanden mee gestopt en de psychotische klachten zijn niet meer teruggekomen. Betrokkene is bereid om zich aan behandeling en voorwaarden te houden (inclusief cannabisabstinentie en inname medicatie als dat geïndiceerd is). Hij heeft een nieuwe vriendin, kan terug naar zijn oude woning en baan. De reden dat onderzoeker toch een “slag om de arm houdt” is dat al deze verbeteringen zich in de beschutte en gestructureerde omgeving van de P.I. hebben voorgedaan. Als stress (en mogelijk cannabisgebruik) de psychotische episode heeft geluxeerd, dan is het goed voor te stellen dat het verblijf in detentie hem rust heeft gegeven. Hij gebruikte geen cannabis, hoefde niet meer zo hard te werken en hij heeft ook een tijd antipsychotische medicatie gebruikt. Ook op relationeel gebied waren er veel minder spanningen.
Betrokkene heeft inmiddels enig ziekte-besef en hij stelt zich open voor behandeling. Het is goed mogelijk dat er sprake is geweest van een eenmalige psychose, geluxeerd door stress (veel werken, eigen woning, relatieproblemen met zijn toenmalige vriendin) en cannabisgebruik, waarbij betrokkene zich op dat moment fixeerde op zijn voormalige schoonvader. De psychose is inmiddels in langdurige volledige remissie, betrokkene is ook niet meer gefixeerd op zijn schoonvader.

Zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden

Betrokkene heeft behoefte aan enige psychiatrische behandeling en toezicht. Het is mogelijk dat de psychotische episode voor het tenlastegelegde werd geluxeerd door cannabisgebruik, stress door hard werken en problemen in de relatie met zijn vriendin. In dat geval is het aannemelijk dat betrokkene niet opnieuw psychotisch zal worden, ook nu (hof: hij) geen medicatie meer gebruikt. Er is dus momenteel geen indicatie voor medicatie. Aan de andere kant, het lijkt zeker zinvol om goed in de gaten te houden of zijn psychotische klachten wegblijven. Zoals hierboven beschreven, is de psychose in remissie gekomen in de gestructureerde en rustige omgeving van de P.I. Het is aannemelijk dat betrokkene buiten de P.I. weer meer onder druk zal komen te staan en het is niet helemaal in te schatten hoe hij daar op zal reageren. Omdat betrokkene zich onder toezicht en begeleiding stelt en hij een betrokken familie en vriendin heeft, is het aannemelijk dat een “vinger aan de pols” contact hiervoor voldoende is.

Vanwege de heftigheid van het tenlastegelegde en het feit dat betrokkene het in eerste instantie volledig ontkende (alsof hij er helemaal geen aandeel in had) achten onderzoekers het wel van belang dat betrokkene de komende jaren nog onder behandeling en toezicht komt. Een zorgmachtiging zou onvoldoende zijn qua duur en intensiteit. Een TBS maatregel met verpleging zou op dit moment (opnieuw) niet proportioneel zijn, ook gelet op zijn voorgeschiedenis en de sterke samenhang met het psychotisch toestandsbeeld waar betrokkene aan lijdt en die inmiddels in remissie is. Het is wel belangrijk dat er voldoende structuur komt gedurende langere tijd om, als dat nodig mocht zijn, op tijd te kunnen ingrijpen. Behandelaren in de TBS hebben ervaring met geweld en herkennen vroege waarschuwingssignalen.

Interventieadvies en -condities

Geadviseerd wordt om betrokkene een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Betrokkene accepteert de voorwaarden, hij heeft inmiddels meer ziekte-inzicht en heeft ook meer dan een jaar antipsychotica gebruikt. Voorwaarden zouden in ieder geval moeten inhouden de abstinentie van cannabis en het accepteren van begeleiding en, bij het ontstaan van klachten, ingrijpen door middel van antipsychotische mediatie. Reclassering zou toezicht op deze maatregel kunnen houden.

[GZ-psycholoog] rapporteerde op basis van haar onderzoek over het recidiverisico en een eventuele behandeling in dier rapport van 8 maart 2021 onder meer als volgt.

Risicoanlayse

Het recidiverisico werd mede aan de hand van de HCR20-V3 geïnventariseerd.
Op de historische items behaalt betrokkene een lage score. De enige risicofactoren lijken het middelengebruik en de psychotische stoornis te zijn.
Op de klinische items scoort betrokkene hoger. Hij heeft geen inzicht in zijn problematiek en ontkent deze zelfs volledig, is ondanks medicatiegebruik nog altijd psychotisch en reageert nog beperkt op behandeling. Dat leidt ook tot een verhoogde score op de risicohanteringsitems. Betrokkene is niet intrinsiek gemotiveerd voor behandeling en meent geen ondersteuning nodig te hebben. Hij geeft aan, uit opportunistische overwegingen, wel bereid te zijn om aan voorwaarden mee te werken.
De beschermende factoren werden aan de hand van de SAPROF geïnventariseerd. Veel van deze factoren zijn op betrokkene van toepassing. Hij heeft werk, woonruimte, een relatie, goed contact met zijn ouders, gebruikt medicatie en is bereid om mee te werken aan voorwaarden.
Alles overziend wordt het recidiverisico gevormd door de ongespecificeerde schizofrenie-spectrumstoornis van betrokkene. Daar betrokkene zijn stoornis en daaruit voortvloeiende risico’s ontkent, zich verzet tegen mensen die zeggen dat hij gewelddadig gedrag heeft vertoond en (dan ook) niet intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling, acht rapporteur het recidiverisico hoog.

Zorgprognose en interventie-advies

Betrokkene behoeft een langdurige, klinische behandeling om zijn stoornis en het recidiverisico te behandelen. Dit zou moeten plaatsvinden in een instelling met expertise op het gebied van psychotische stoornissen en forensische problematiek. Gezien de achterdocht van betrokkene en zijn oninvoelbaarheid, zou dit in een kliniek met een hoog beveiligingsniveau moeten zijn.
Betrokkene geeft, als rapporteur hem vraagt hoe hij zou reageren als ze en klinische behandeling zou adviseren, aan daar niet het nu van in te zien.
Daar het recidiverisico hoog lijkt te zijn zolang de stoornis van betrokkene onbehandeld blijft, zou voorkomen moeten worden dat betrokkene onbehandeld terugkeert in de maatschappij.
Rapporteur adviseert betrokkene een tbs-maatregel op te leggen. Dan is zeker dat betrokkene forensisch en langdurig wordt behandeld.
Daar betrokkene bereid is zich aan voorwaarden te houden, wordt geadviseerd de voorgestelde klinische behandeling op te leggen binnen een kader van tbs met voorwaarden.
In hoger beroep heeft [GZ-psycholoog] aanvullend gerapporteerd, waarbij het nader onderzoek onder meer het volgende uitwees:

Risicoanlayse

Het recidiverisico werd opnieuw mede aan de hand van de HCR20-V3 geïnventariseerd.
Op de historische items behaalt betrokkene een lage score. De enige nog aanwezige risicofactor lijkt het middelengebruik, dat thans door de detentie in gedwongen remissie is, te zijn.
Op de klinische items scoort betrokkene inmiddels lager dan in het eerdere onderzoek Hij erkent inmiddels dat hij psychotisch was, kent de risicofactoren voor een nieuwe psychose en beseft dat hij tijdens deze psychose gevaarlijk is geweest. Hij staat niet langer afwijzend tegenover behandeling. Dit leidt ook tot een lagere score op de risicohanteringsitems. Betrokkene staat nu meer open voor behandeling en begeleiding. Hij begrijpt het belang van een langduriger toezicht.
De beschermende factoren werden opnieuw aan de hand van de SAPROF geïnventariseerd. Veel van deze factoren zijn op betrokkene van toepassing. Hij heeft nog altijd werk, woonruimte, een relatie, goed contact met zijn ouders, gebruikt medicatie en is bereid om mee te werken aan voorwaarden.
Alles overziend werd het recidiverisico gevormd door de psychotische stoornis en door het middelengebruik van betrokkene. Van beide is thans geen sprake meer. Rapporteur schat het recidiverisico als laag in.

Zorgprognose en interventie-advies

Betrokkene is sinds anderhalf jaar niet psychotisch meer. Daarbij merkt rapporteur op dat hij al die tijd binnen een sterk gestructureerde omgeving, zonder toegang tot middelen, verbleef. Hij heeft behandeling gehad, onderkent dat hij een psychose had en onderkent het belang van het treffen van maatregelen om te voorkomen dat hij opnieuw psychotisch zou kunnen worden. Om recidive te voorkomen is het van belang te voorkomen dat betrokkene opnieuw psychotisch wordt. Daarvoor is het noodzakelijk om betrokkene geleidelijk en op geleide van het beeld steeds meer vrijheid te geven en zicht op hem te houden. Rapporteur denkt dat dit het beste in het kader van een tbs met voorwaarden zou kunnen plaatsvinden, waarbij hij dan klinisch zou beginnen, in een FPA of FPK en dan, op geleide van het beeld, steeds meer en langer buiten de kliniek verblijft. De reclassering zou toezicht dienen te houden op de voortgang van het traject. Rapporteur acht het gezien de ernst van het tenlastegelegde van belang langdurig en vanuit een forensisch kader (toe)zicht op betrokkene te houden. Een tbs met voorwaarden lijkt het meest geschikt te zijn.

Reclasseringswerker [deskundige] heeft als deskundige ter terechtzitting in hoger beroep -na kennisneming van de aanvullende rapporten van de psychiater en psycholoog- verklaard dat zij het helemaal eens is met de conclusies in die rapporten. Zij onderschrijft voorts de inschatting van het recidive-risico door de psycholoog. De recidive-kans wordt met name laag ingeschat volgens [deskundige] , omdat de familie voorheen de signalen heeft gezien en vervolgens zodanig is geschrokken door het gebeurde, dat zij verwacht dat de familie zeker op tijd aan de bel zal trekken. Dat de verdachte een goed netwerk heeft, wordt van groot belang geacht voor de prognose hoe het met de verdachte zal gaan. [deskundige] twijfelt er niet aan dat de familie, net als voorheen, niet zal schromen om te waarschuwen en in te grijpen als zij signaleren dat het niet goed gaat met de verdachte. De laatste informatie van de P.I. leerde dat het nog steeds goed gaat met de verdachte in de PI, er geen aantekeningen zijn met betrekking tot zijn gedrag en goede afspraken met hem vallen te maken. [deskundige] acht de voorwaarden zoals eerder door de reclassering geadviseerd in het reclasseringsadvies ‘tbs met voorwaarden’ d.d. 25 maart 2021 goed haalbaar en adviseert deze als voorwaarden te verbinden aan een tbs-maatregel. Volgens [deskundige] behoort een opname bij de [instelling] binnen 6 tot 8 weken na de inhoudelijke behandeling (10 augustus 2022) tot de mogelijkheden; alsdan verwacht de [instelling] plaats te hebben.
Het hof verenigt zich met de weergegeven informatie, bevindingen en adviezen van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak van behandeling en begeleiding onder een langdurig toezicht vanuit een forensisch kader.
Gelet op al het vorenoverwogene beantwoordt het hof, anders dan de rechtbank, de vraag of de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte grond vormt voor een tbs met voorwaarden wel bevestigend, nu uit de meest recente rapporten van de deskundigen en de toelichting ter zitting van de reclassering naar voren komt dat het recidiverisico naar verwachting afdoende kan worden afgewend dan wel in voldoende mate kan worden verminderd door het stellen van voorwaarden. Daarvoor is met name redengevend dat sinds het vonnis van de rechtbank van 3 mei 2021 de verdachte de nodige positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt en heeft vastgehouden.
Met betrekking tot het opleggen van de maatregel van tbs stelt het hof het navolgende voorop.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan: bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, de door de verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van die maatregel.
Het hof acht het noodzakelijk dat de verdachte – gelet op voormelde adviezen van de deskundigen – wordt behandeld in het door de deskundigen geadviseerde forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht is voor het voorkomen van recidive, voor zover dat niet reeds volgt uit de behandeling van de stoornis zelf. Het hof ziet, met de advocaat-generaal en de verdediging, aanleiding om de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen nu dat kader voorshands afdoende lijkt voor de noodzakelijke behandeling van de verdachte ter beteugeling van het recidivegevaar.
Gelet op het bewezenverklaarde wordt de maatregel van tbs gelast ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de tbs niet op voorhand gemaximeerd is.
Het hof sluit zich voor wat betreft de op te leggen voorwaarden aan bij de door de reclassering in haar rapport van 25 maart 2021 geformuleerde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), FPK, FPA of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt, met een maximale duur van 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar. Het hof neemt deze voorwaarde niet over, nu bij wet in een procedure is voorzien voor een tijdelijke crisisopname (artikel 6:6:10a van het Wetboek van Strafrecht) als hier wordt beoogd. Indien de veroordeelde een gestelde voorwaarde niet heeft nageleefd of als het in lid 1 omschreven veiligheidsbelang zulks eist, kan de rechter-commissaris op vordering van het Openbaar Ministerie bevelen dat de veroordeelde tijdelijk wordt opgenomen in een door de rechter-commissaris aangewezen instelling. Het Openbaar Ministerie zal de inlichtingen, die hem tot zijn vordering brengen, ontvangen van de reclassering, die met het dagelijkse toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden is belast. Aan de op te leggen maatregel zullen derhalve (de overige geadviseerde) voorwaarden worden verbonden als in het dictum weergegeven.
De maatregel brengt met zich dat als de verdachte de door het hof gestelde voorwaarden niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, de maatregel op vordering van het openbaar ministerie kan worden omgezet in een tbs met dwangverpleging.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel tot tbs met voorwaarden bevelen, opdat direct kan worden begonnen met de uitvoering van die voorwaarden, voor zover deze uitvoering nog niet was ingezet na het vonnis van de rechtbank. Naar het oordeel van het hof dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte, indien hij per de datum van de uitspraak van dit arrest niet verder wordt behandeld en begeleid voor de duur die door de deskundige(n) passend en geboden wordt geacht, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 37.718,32, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is opgebouwd uit de volgende posten:
€ 597,70 kleding
€ 378,00 telefoon
€ 55,99 horlogebandje
€ 375,00 gordijnen
€ 535,50 vloerbedekking
€ 25,95 hoeslaken
€ 1.300,00 bekleding stoelen, keukentafel en vloertegel
€ 385,00 eigen risico 2020
€ 385,00 eigen risico 2021
€ 120,18 reis- en parkeerkosten
€ 150,00 5 dagen ziekenhuis
€ 410,00 fysiotherapie
€ 2.500,00 voorschot EMDR/medische kosten
€ 500,00 voorschot reis- en parkeerkosten
€ 30.000,00 immateriële schade
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 28.270,75.
De benadeelde partij heeft de oorspronkelijke vordering gehandhaafd, zodat deze in hoger beroep in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorligt.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ad a
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de schade aan de kleding voldoende is onderbouwd met prijzen van vergelijkbare kleding die hij droeg ten tijde van het bewezenverklaarde. De schade is bovendien door de verdachte in hoger beroep niet betwist. Met de rechtbank houdt het hof rekening met een afschrijving van 25% waardoor een bedrag van € 450,00 schattenderwijs toewijsbaar wordt geacht. Het meerdere van de vordering zal worden afgewezen.
Ad b tot en met f en h tot en met l
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de in hoger beroep niet betwiste kosten voor de telefoon, het horlogebandje, de gordijnen, de vloerbedekking, het hoeslaken, het eigen risico 2020 en 2021, de reis- en parkeerkosten, 5 dagen ziekenhuis en fysiotherapie toewijsbaar zijn.
Ad g
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze post nog steeds (en ongewijzigd) onvoldoende is onderbouwd waardoor de vordering op dit punt niet-ontvankelijk wordt verklaard. Hoewel de benadeelde partij bij gelegenheid van de handhaving van de oorspronkelijke vordering in hoger beroep deze post nader had kunnen onderbouwen, sluit het hof niet uit dat de benadeelde partij daartoe niet is overgegaan na het oordeel van de rechtbank dat dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Om die reden zal de vordering niet worden afgewezen, maar kan de benadeelde partij zich hiervoor nog tot de civiele rechter wenden.
Ad m en n
Het hof is van oordeel dat de onderhavige vordering tot voorschot op toekomstige schade zich bij gebrek aan een voldoende duidelijke onderbouwing niet leent voor een beoordeling in dit strafrechtproces, nu het hof – net zo min als de rechtbank – in staat is thans te beoordelen of daadwerkelijk de gestelde toekomstige schade zal intreden en in zoverre sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding waardoor de vordering op dit punt niet-ontvankelijk zal worden verklaard en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ad o
Het hof stelt, met de rechtbank op dezelfde gronden, ter vergoeding van immateriële schade een bedrag vast van € 25.000,00 naar maatstaven van billijkheid, zodat dit zal worden toegewezen. Het meer gevorderde zal het hof afwijzen.
resumé
Het hof zal toewijzen:
€ 450,00
€ 378,00
€ 55,99
€ 375,00
€ 535,50
€ 25,95
€ 385,00
€ 385,00
€ 120,18
€ 150,00
€ 410,00
€ 25.000,00
€ 28.270,62
Het hof zal afwijzen een bedrag van € 5.147,70 en zal de vordering voor een bedrag van € 4.300,00 niet-ontvankelijk verklaren. Voor dit laatste bedrag kan de benadeelde partij zich wel nog tot de civiele rechter wenden.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 28.270,62 aan schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt voor wat betreft de immateriële schade bepaald op 8 oktober 2020, zijnde de pleegdatum, tot aan de dag der algehele voldoening. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt voor wat betreft de materiële schade bepaald op 2 april 2021, zijnde de datum waarop de vordering namens de benadeelde partij is ingediend/ondertekend.
proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij welke het hof begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 28.270,62. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als hierna in het dictum vermeld, telkens tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 23.960,44 te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is opgebouwd uit de volgende posten:
€ 39,98 kleding
€ 385,00 eigen risico 2021
€ 373,46 reiskosten
€ 72,00 parkeerkosten
€ 90,00 3 dagen ziekenhuis
€ 2.500,00 voorschot EMDR/medische kosten
€ 500,00 voorschot reis- en parkeerkosten
€ 20.000,00 immateriële schade (inclusief shockschade)
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.960,44.
De benadeelde partij heeft de oorspronkelijke vordering gehandhaafd, zodat deze in hoger beroep in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorligt.
Oordeel hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte onder feit 2 rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ad a tot en met e
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de in hoger beroep niet betwiste kosten voor de kleding, eigen risico 2021, reis- en parkeerkosten en 3 dagen ziekenhuis toewijsbaar zijn.
Ad f en g
Het hof is van oordeel dat de onderhavige vordering tot voorschot op toekomstige schade zich bij gebrek aan een voldoende duidelijke onderbouwing niet leent voor een beoordeling in dit strafproces, nu het hof – net zo min als de rechtbank – in staat is thans te beoordelen of daadwerkelijk de gestelde toekomstige schade zal intreden en in zoverre sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding waardoor de vordering op dit punt niet-ontvankelijk zal worden verklaard en deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ad h
Het hof stelt, met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, ter vergoeding van immateriële schade een bedrag vast van € 20.000,00 naar maatstaven van billijkheid, zodat dit onderdeel van de vordering volledig zal worden toegewezen. Dit schadebedrag is blijkens de nadere mondelinge toelichting op dit onderdeel van de vordering ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 19 april 2021 opgebouwd uit de volgende componenten: fysiek letsel aan meerdere vingers en een klaplong, geestelijk letsel en psychische gevolgen door het gebeurde resulterend onder meer in een PTSS en shockschade als getuige van het gebeurde. Deze laatste post heeft de benadeelde partij begroot op € 7.500,00, zodat voor de overige immateriële schade (voor fysiek en geestelijk letsel) is gevorderd € 12.500,00. Voor wat betreft de toewijsbaarheid van de gevorderde shockschade als onderdeel van de immateriële schade overweegt het hof in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank nog als volgt. Sinds het arrest van de Hoge Raad d.d. 22 februari 2002 is de toekenning van zogenoemde shockschade mogelijk. Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt (secundair slachtoffer). Gezichtspunten die daarbij een rol spelen zijn: (a) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, (b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en (c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer. Het recht op vergoeding van shockschade is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel waarbij geldt dat zowel de materiële als immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking (ECLI:NL:HR:2022:958).
Beide bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden in het huis van de benadeelde partij. De benadeelde partij was oor- en ooggetuige van de aanval op haar vader door de verdachte, waarbij de verdachte haar vader bij herhaling met een mes in zijn bovenlichaam stak. De benadeelde partij heeft door eigen ingrijpen erger letsel bij haar vader getracht te voorkomen. Terwijl de benadeelde partij een slagaderlijke bloeding bij zichzelf probeerde te stelpen, was zij ook bezig om het leven van haar gewonde vader te redden. Dit alles heeft een grote impact gehad op de benadeelde partij, waarvoor zij wegens PTSS ter behandeling is verwezen naar de psychiatrische afdeling van het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis in Tilburg.
resumé
Het hof zal toewijzen:
€ 39,98
€ 385,00
€ 373,46
€ 72,00
€ 90,00
€ 20.000,00
€ 20.960,44
Het hof zal de vordering voor een bedrag van € 3.000,00 niet-ontvankelijk verklaren. Voor dit bedrag kan de benadeelde partij zich wel nog tot de civiele rechter wenden
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 20.960,44 schadevergoeding zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De aanvangsdatum van de wettelijke rente over de immateriële schade wordt bepaald op 8 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De aanvangsdatum van de wettelijke rente wordt voor wat betreft de materiële schade bepaald op 2 april 2021, zijnde de datum waarop de vordering namens de benadeelde partij is ingediend/ondertekend.
proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij welke het hof begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 20.960,44. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als hierna in het dictum vermeld, telkens tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, de beslissingen op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen, en doet in zoverre opnieuw recht:
gelast dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde ter beschikking wordt gesteld met de voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich niet schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten;
  • dat de veroordeelde mee zal werken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
 dat de veroordeelde zich zal melden op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
 dat de veroordeelde een of meer vingerafdrukken laat nemen en/of een geldig identiteitsbewijs laat zien om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen.
 dat de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
 dat de veroordeelde de reclassering zal helpen aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, welke foto nodig is voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
 dat de veroordeelde zal meewerken aan huisbezoeken.
 dat de veroordeelde de reclassering inzicht zal geven in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
 dat de veroordeelde zich niet zal vestigen op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
 dat de veroordeelde zal meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact met hem hebben, als dat van belang is voor het toezicht.
  • dat veroordeelde niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen gaat, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
  • dat de veroordeelde zich laat opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er een opnamedatum beschikbaar is/plaats is in de kliniek. De opname duurt zolang de reclassering dat in overleg met de behandelaar/zorginstelling nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering in overleg met de behandelaar/zorginstelling een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • dat de veroordeelde zich ambulant laat behandelen door [instelling] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt zolang de reclassering dat in overleg met de behandelaar/instelling nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van die behandeling;
  • dat de veroordeelde verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • dat het de veroordeelde verboden is gebruik te maken van drugs. Veroordeelde verleent zijn medewerkingen aan urinecontroles, blaastesten en/of bloedproeven;
  • dat het de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [benadeelde partij 1] (geboren op [geboortedatum en plaats 1] ) en [benadeelde partij 2] (geboren op [geboortedatum en plaats 2] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
[benadeelde partij 1]ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 28.270,62 (achtentwintigduizend tweehonderdzeventig euro en tweeënzestig cent) bestaande uit€ 3.270,62 (drieduizend tweehonderdzeventig euro en tweeënzestig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 2 april 2021 tot aan de dag der voldoening, en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 5.147,70 (vijfduizend honderdzevenenveertig euro en zeventig cent) bestaande uit€ 147,70 (honderdzevenenveertig euro en zeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 28.270,62 (achtentwintigduizend tweehonderdzeventig euro en tweeënzestig cent) bestaande uit € 3.270,62 (drieduizend tweehonderdzeventig euro en tweeënzestig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 2 april 2021 tot aan de dag der voldoening, en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 176 (honderdzesenzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
[benadeelde partij 2]ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.960,44 (twintigduizend negenhonderdzestig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 960,44 (negenhonderdzestig euro en vierenveertig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 2 april 2021 tot aan de dag der voldoening, en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.960,44 (twintigduizend negenhonderdzestig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 960,44 (negenhonderdzestig euro en vierenveertig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade vanaf 2 april 2021 tot aan de dag der voldoening, en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over de immateriële schade vanaf 8 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 139 (honderdnegenendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 24 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.