Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/370805 / HA ZA 21-324)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties 1 tot en met 3 en voorwaardelijke eiswijziging en voorwaardelijke correctie van stellingen;
- de memorie van antwoord met producties 1 tot en met 8;
- de mondelinge behandeling op 20 juli 2022, waarbij de vrouw pleitnotities heeft overgelegd.
3. De beoordeling
Ingeval op een tijdstip gelegen, meer dan vijf jaar na de totstandkoming van het huwelijk, het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, heeft ieder van de echtgenoten het recht om te vorderen dat er een verrekening plaatsvindt, zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan.
voor wat betreft de baten:
vrouwheeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er in de eerdere procedure dingen zijn misgegaan die thans moeten worden hersteld. Desgevraagd heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat de vrouw zich niet op het standpunt stelt dat zij eigenaar is geworden van de woning, maar dat zij aanspraak maakt op de waarde van de woning. De vrouw vraagt geen verdeling van de woning maar verrekening van de waarde. Daarnaast is in de eerdere procedure reeds het beroep op art. 1:141 lid 3 BW aan de orde geweest, zodat dat thans niet meer aan de orde is. Het hoger beroep beperkt zich tot een beroep op art. 19 van de huwelijkse voorwaarden, in het bijzonder de waardevermeerdering van de woning.
hofzal de grieven en de vorderingen van de vrouw in hoger beroep in dat licht bezien en daarop beslissen. Dat betekent eveneens dat het hof niet toekomt aan bespreking van de grieven II tot en met V voor zover daarin wordt ingegaan op art. 1:141 lid 3 BW. Evenmin komt het hof toe aan de grieven VI en VII nu deze grieven zien op verdeling en eigendom van de woning.
vrouwop tegen de samenvatting van haar standpunt door de rechtbank. De rechtbank overweegt dat de vrouw de waardestijging begroot op € 281.890,88. De vrouw is evenwel uitgegaan van de door de man bekend gemaakte cijfers. De vrouw heeft het bedrag van de vordering bepaald op het verschil tussen de waarde van het woonhuis op 27 oktober 1989, derhalve voor het huwelijk en de waarde op 31 december 2011, te weten de datum die het kortst bekend bij de beëindiging van de samenleving is gelegen.
vrouwop tegen het oordeel van de rechtbank dat het gezag van gewijsde van de beslissingen in de echtscheidingsprocedure aan het beoordelen van de vorderingen van de vrouw in de weg staat.
manvoert verweer. Het gezag van gewijsde van de beslissingen in de echtscheidingsprocedure staat aan een beoordeling van de vordering van de vrouw in de weg.
hofoverweegt als volgt. De man beroept zich op gezag van gewijsde van de beslissing van het hof in de beschikking van 16 januari 2020. Ingevolge art. 236 lid 1 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.
vrouwop tegen de proceskostenveroordeling. Omdat partijen gewezen echtgenoten zijn dienen de proceskosten te worden gecompenseerd.
manvoert verweer.
hofzal de vrouw als in het ongelijk gestelde partij ook in hoger beroep in de proceskosten veroordelen. Voor veroordeling in de werkelijke kosten ziet het hof evenwel geen aanleiding.