ECLI:NL:GHSHE:2022:4484

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
200.304.939_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over strook grond tussen particuliere eigenaren en gemeente, met nadruk op verjaring en natrekking

In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een strook grond gelegen voor het woonhuis van de appellanten, [appellant] en [appellante]. De appellanten zijn sinds 30 november 2005 eigenaren van het woonhuis, dat in 1886 is gebouwd. De gemeente Boxmeer is geregistreerd als eigenaresse van het aangrenzende kadastrale perceel. De appellanten hebben in eerste aanleg gevorderd dat zij eigenaar zijn van de strook grond, die voorheen werd omsloten door een hekwerk. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen en de gemeente in reconventie in het gelijk gesteld.

In hoger beroep hebben de appellanten één grief aangevoerd en vorderen zij vernietiging van het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de stukken van de eerste aanleg en de ingediende grieven. De appellanten hebben gesteld dat de kadastrale grens bij een grensreconstructie in 2017 niet juist is vastgesteld en dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen en dat de gemeente als eigenaresse van de strook grond moet worden aangemerkt.

Het hof heeft ook het beroep van de appellanten op verkrijgende en bevrijdende verjaring verworpen, evenals hun beroep op natrekking. De rechtbank heeft terecht de vorderingen van de appellanten in conventie afgewezen en de vordering van de gemeente in reconventie toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.304.939
arrest van 13 december 2022
in de zaak van
[appellant]
en
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als: [appellant] en [appellante] , gezamenlijk [appellanten] ,
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen te Twello,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
gemeente Boxmeer,
zetelend te Boxmeer,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: de gemeente,
advocaat: mr. A.E.M. van Wijk-Driessen te Nijmegen,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 augustus 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 juni 2021, gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, verweerders in reconventie en de gemeente als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-rolnummer C/01/354327/HA ZA 20-24)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met productie;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met productie;
  • akte uitlating producties van [appellanten] ;
  • antwoordakte van de gemeente.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De vaststaande feiten

- [appellanten] zijn sinds 30 november 2005 eigenaren van het woonhuis aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: het huis). Het huis is gebouwd in 1886, gelijktijdig met de naastgelegen woning aan de [adres 2] . Het huis is vanaf 1926 eigendom van de familie van [appellante] .
- Bij koop door [appellanten] hadden de percelen waarop het huis is gelegen de kadastrale nummers [plaats] Sectie [sectieletter] [sectienummer 1] en [sectienummer 2] . De percelen hebben later een nieuw, gezamenlijk perceelnummer gekregen, te weten [perceelnummer] .
- De gemeente staat bij het Kadaster geregistreerd als eigenaresse van het aangrenzende kadastrale perceel [plaats] sectie [sectieletter] [sectienummer 3] .
- Op 19 december 2017 heeft het kadaster een grensreconstructie uitgevoerd om de kadastrale grens tussen de percelen van [appellanten] en de gemeente vast te stellen.
- Voor het huis (en voor het buurhuis [adres 2] ) stond vroeger een smeedijzeren hekwerk. Dit hekwerk stond circa 1,90 meter uit de gevel en strekte zich uit over de gehele lengte van de woningen op [adres 1] en [adres 2] , inclusief oprit. Het hekwerk is door de vorige bewoners van de woningen [adres 1] en [adres 2] in 1970 weggehaald. De fundering waarop het hek stond, is intact gebleven. Over deze fundering heeft de gemeente bestrating laten aanleggen.
Vanaf 1970 tot 2 september 2019 is de strook grond die voorheen werd omsloten door het hekwerk in gebruik geweest als trottoir, met uitzondering van de plaats waar [appellant] eigen bestrating en het opstapje naar de voordeur had liggen en de plaats waar jeneverbesstruiken staan.
- Op initiatief van [appellant] zijn partijen met elkaar in gesprek gegaan over het terugplaatsen van het oorspronkelijke smeedijzeren hek. [appellant] wil het gehele hek laten terugplaatsen op 1,90 meter uit de gevel. De gemeente is hiermee niet akkoord gegaan.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellanten] hebben in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat zij eigenaar zijn van de strook grond, gelegen aan de [adres 1] te [plaats] , met een diepte van 1,90 meter uit de voorgevel van het woonhuis van [appellanten] en een lengte van 20,60 meter parallel aan het woonhuis van [appellant] (inclusief de naastgelegen oprit), met alle bijbehorende rechten die aan het eigendomsrecht zijn verbonden, waaronder de eigendom door natrekking van de fundamenten van het oorspronkelijke smeedijzeren hekwerk, en dat [appellant] het recht heeft het hekwerk te herplaatsen en die strook als zijn tuin te mogen (her)inrichten op de wijze als hem goeddunkt, met veroordeling van de gemeente Boxmeer in de proceskosten, waaronder
begrepen de nakosten.
4.2.
De gemeente heeft in reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat de gemeente eigenaresse is van de voortuin zoals deze met kruismarkering is aangeduid op productie 31 (hof: zie hierna tekening onder r.o. 5.3) en [appellanten] te veroordelen om de voortuin te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom.
Daarnaast heeft de gemeente in voorwaardelijke reconventie gevorderd voor recht te verklaren dat de hiervoor bedoelde voortuin, die vanaf 1970 in gebruik was als trottoir, een openbare weg in de zin van de Wegenwet is en [appellanten] te verbieden een hekwerk of enig ander object op de voortuin te plaatsen, op straffe van een dwangsom.
Ten slotte heeft zij gevorderd [appellanten] te veroordelen in de proceskosten en nakosten.
4.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
4.4.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van [appellanten] afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de gemeente eigenaresse is van de voortuin voor zover deze in blauw met kruismarkering is aangeduid op productie 31 van de gemeente en [appellanten] veroordeeld om dit blauwe deel te ontruimen en ontruimd te houden op straffe van een dwangsom. Het meer of anders gevorderde door de gemeente is afgewezen. [appellanten] zijn zowel in conventie als in reconventie veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.1.
[appellanten] voeren één grief aan tegen het bestreden vonnis en vorderen in hoger beroep vernietiging van dat vonnis, alsnog toewijzing van hun vorderingen en afwijzing van de vorderingen in reconventie en veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
5.1.2.
De gemeente concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellanten] in het door hun ingestelde hoger beroep, althans tot afwijzing van dit hoger beroep en tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.
5.2.
De vraag die [appellanten] met hun grief ter beantwoording aan het hof voorleggen, is wie van partijen eigenaar is/zijn van een strook grond die voor het perceel van [appellanten] is gelegen.
5.3.
Bij de grensreconstructie die het kadaster in 2017 heeft uitgevoerd, is het blauwe deel met kruismarkering in onderstaande tekening aangeduid als onderdeel van het perceel van de gemeente en het gele deel met kruismarkering als onderdeel van het perceel van [appellant] .
In hoger beroep is alleen de eigendom van het blauwe deel tussen partijen in geschil. De gemeente is niet in (incidenteel) hoger beroep gekomen tegen de afwijzing door de rechtbank van haar vordering in reconventie voor zover deze ziet op de verklaring voor recht dat de gemeente eigenaresse is van het gele deel met kruismarking. In hoger beroep kan er dus van worden uitgegaan dat dit deel in ieder geval eigendom is van [appellanten] In het vervolg zal met ‘de strook grond’ dan ook alleen het blauwe deel met kruismarkering worden bedoeld.
Onjuiste grensreconstructie?
5.4.
[appellanten] hebben aan de door hen gevorderde verklaring voor recht in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat de kadastrale grens bij de grensreconstructie in 2017 niet juist is vastgesteld.
5.4.1.
In eerste aanleg hebben [appellanten] ter onderbouwing daarvan een kaart uit 1886 (productie 16 bij inleidende dagvaarding) en foto’s (productie 2 bij inleidende dagvaarding) overgelegd, waaruit volgens hen zou blijken dat de oorspronkelijke kadasterlijn gelijk liep met de rooilijn van de voorgevels van de huizen die destijds aan de [straatnaam] stonden. Nog daargelaten dat de bron van de kaart onbekend is en uit niets blijkt dat het een kadastrale kaart betreft, staan, zoals de rechtbank heeft overwogen, op deze kaart geen maten vermeld en is hieruit niet op te maken op welke afstand van het huis de kadastrale grens loopt. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat [appellanten] met de kaart onvoldoende hebben aangetoond dat de kadastrale grens in werkelijkheid anders loopt dan de grens die het kadaster bij de grensreconstructie in 2017 heeft vastgesteld.
5.4.2.
De foto’s brengen hierin geen verandering. Het enige dat deze foto’s bevestigen, is dat er een hekwerk voor het huis heeft gestaan. Dit enkele gegeven is evenwel onvoldoende om aan te nemen dat daar dan ook de kadastrale grens zou hebben gelegen, ook in het geval dat uit de foto’s is op te maken dat, zoals [appellanten] stellen en de gemeente betwist, sprake was van een ‘rechte lijn zonder verspringingen’ tussen het hekwerk en de gevels van de naastgelegen panden.
5.4.3.
De door [appellanten] in hoger beroep overgelegde kaart uit 1887 (productie A bij memorie van grieven), die volgens hen een kadastrale kaart uit 1887 zou zijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. Ook ten aanzien hiervan geldt dat uit de kaart niet kan worden afgeleid dat het een kadastrale kaart is en wat de herkomst ervan is. Evenmin staan hierop maten vermeld.
5.4.4.
De stelling van [appellanten] dat inmiddels door medewerkers van het kadaster (mondeling) is erkend dat de grensreconstructie niet juist heeft plaatsgevonden, kan [appellanten] evenmin baten. [appellanten] hebben op geen enkele wijze toegelicht waarom of waaruit zou blijken dat de medewerkers van het kadaster deze mening zouden zijn toegedaan. Verder blijkt uit niets dat het kadaster ook daadwerkelijk tot herziening van de kadastrale grens zal overgaan.
5.4.5.
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat [appellanten] in hoger beroep evenmin voldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan geconcludeerd zou moeten worden dat de eigendomsgrens afwijkt van de grens die door het kadaster bij de grensreconstructie in 2017 is vastgesteld. Aan bewijs komt het hof dan ook niet toe, zodat het aanbod van [appellanten] daartoe wordt gepasseerd. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de in 2017 uitgevoerde grensreconstructie.
Verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring
5.5.
[appellanten] hebben daarnaast een beroep gedaan op zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring. [appellanten] hebben in dat kader gesteld dat hun rechtsvoorgangers door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond, omdat zij de strook grond gedurende de periode van 1886 tot 1970 onafgebroken in hun bezit hebben gehad. Dit bezit bleek volgens hen door de plaatsing van het hekwerk om de strook grond.
5.5.1.
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat het beroep van [appellanten] op verjaring moet worden beoordeeld naar oud recht.
5.5.2.
Ten aanzien van het beroep op verkrijgende verjaring overweegt het hof het volgende. Bezitters te goeder trouw die zich op een wettige titel konden beroepen, verkregen onder het oude recht na een onafgebroken bezitstermijn van twintig jaar de eigendom van registergoederen (artikel 2000 lid 1 oud BW), bezitters te goeder trouw zonder wettige titel na een onafgebroken termijn van dertig jaar (artikel 2000 lid 2 oud BW). Ook onder dit oude recht was voor rechtsverkrijging door verjaring een niet dubbelzinnig bezit als eigenaar vereist (artikel 1992 oud BW). Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, is hiervan sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het enkel plaatsen van een laag opengewerkt hekwerk met daarin een voor iedereen, en dus ook voor de gemeente, te openen poort niet kan worden aangemerkt als het uitoefenen van feitelijke macht over de strook achter het hekwerk met de pretentie om rechthebbende te zijn. Aldus was er geen sprake van een situatie waaruit de gemeente had kunnen en moeten afleiden dat zij door (de rechtsvoorgangers van) [appellanten] niet langer als rechthebbende werd beschouwd. Ook in hoger beroep hebben [appellanten] geen andere bezitsdaden gesteld. Reeds hierom kan het beroep van [appellanten] op de verkrijgende verjaring niet slagen.
5.5.3.
Het beroep van [appellanten] op de bevrijdende verjaring biedt hen evenmin soelaas. Op grond van artikel 2004 oud BW verjaarden alle rechtsvorderingen, zowel zakelijke als persoonlijke, na dertig jaar. Dit betekent dat in dit geval sprake moet zijn geweest van een bezitstermijn van dertig jaar (ongeacht of de bezitter al dan niet te goeder trouw was). Zoals hiervoor al is overwogen, is al niet voldaan aan het vereiste van een niet dubbelzinnig bezit, laat staan van een dergelijk bezit gedurende een onafgebroken periode van dertig jaar. Maar al zou wel voldaan zijn aan dit vereiste, dan had, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, voltooiing van de termijn van dertig jaar onder het oude recht geen eigendomsverkrijging door de rechtsvoorgangers van [appellanten] tot gevolg gehad. De (oorspronkelijke) eigenaar bleef eigenaar en kon slechts geen rechtsvordering meer instellen tot revindicatie.
Natrekking
5.6.1.
[appellanten] hebben zich ten slotte beroepen op verticale natrekking. Met de rechtbank begrijpt het hof dat [appellanten] hiermee hebben bedoeld te stellen dat de nog aanwezige fundamenten van het hekwerk, die onderdeel uitmaken van de fundamenten van het huis, worden nagetrokken door de strook grond en dat die weer wordt nagetrokken door de grond waarop het huis staat. [appellanten] hebben in hoger beroep niets aangevoerd op grond waarvan hun beroep op natrekking anders zou moeten worden uitgelegd.
5.6.2.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het beroep op natrekking niet kan slagen. Zoals de rechtbank heeft overwogen, trekt de eigendom van de grond op grond van artikel 5:20 lid 1 BW bepaalde zaken na en is het niet mogelijk dat de eigendom van een perceel grond het naastgelegen perceel grond natrekt. [appellanten] hebben in hoger beroep niets naar voren gebracht waarom daarover anders gedacht zou moeten worden.
Conclusie
5.7.
In hoger beroep is dus evenmin komen vast te staan dat [appellanten] eigenaar zijn (geworden) van de strook grond. Op grond van de in 2017 uitgevoerde grensreconstructie moet de gemeente dus worden aangemerkt als eigenaresse van de stuk grond.
Dwangsom
5.8.
Voor zover de grief van [appellanten] mede is gericht tegen de dwangsom die de rechtbank heeft verbonden aan de veroordeling van [appellanten] in reconventie om het blauwe deel te ontruimen en ontruimd te houden, moet de grief ook in zoverre worden verworpen. [appellanten] hebben in eerste aanleg, noch in hoger beroep afzonderlijk verweer gevoerd tegen de oplegging van een dwangsom.
Bewijsaanbod
5.9.
[appellanten] hebben nog bewijs aangeboden, maar hieraan gaat het hof voorbij. [appellanten] hebben geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden.

6.De slotsom

6.1.
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank terecht de vorderingen van [appellanten] in conventie heeft afgewezen en de vordering van de gemeente in reconventie, voor zover deze ziet op het blauwe deel met kruismarkering op de tekening onder r.o. 5.3, heeft toegewezen. Het bestreden vonnis zal dan ook worden bekrachtigd.
6.2.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Het hof begroot deze aan de zijde van de gemeente tot op heden op
€ 772,00 aan griffierecht en € 1.671,00 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.

7.De uitspraak

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 2 juni 2021;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van dit hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 772,00 aan griffierecht en € 1.671,00 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van voornoemde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en R.M. Wagemakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 december 2022.
griffier rolraadsheer