In deze zaak gaat het om een geschil over de eigendom van een strook grond gelegen voor het woonhuis van de appellanten, [appellant] en [appellante]. De appellanten zijn sinds 30 november 2005 eigenaren van het woonhuis, dat in 1886 is gebouwd. De gemeente Boxmeer is geregistreerd als eigenaresse van het aangrenzende kadastrale perceel. De appellanten hebben in eerste aanleg gevorderd dat zij eigenaar zijn van de strook grond, die voorheen werd omsloten door een hekwerk. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten afgewezen en de gemeente in reconventie in het gelijk gesteld.
In hoger beroep hebben de appellanten één grief aangevoerd en vorderen zij vernietiging van het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de stukken van de eerste aanleg en de ingediende grieven. De appellanten hebben gesteld dat de kadastrale grens bij een grensreconstructie in 2017 niet juist is vastgesteld en dat zij door verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen en dat de gemeente als eigenaresse van de strook grond moet worden aangemerkt.
Het hof heeft ook het beroep van de appellanten op verkrijgende en bevrijdende verjaring verworpen, evenals hun beroep op natrekking. De rechtbank heeft terecht de vorderingen van de appellanten in conventie afgewezen en de vordering van de gemeente in reconventie toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.