In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opleggen van een dwangakkoord. De appellanten, een beschermingsbewindvoerder en een schuldenaar, hadden het hof verzocht om een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant te vernietigen. Dit vonnis had het verzoek om instemming met een aangeboden schuldregeling afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een problematische schuldensituatie. De appellanten stelden dat de schuldenaar wel degelijk in een problematische situatie verkeerde, gezien zijn financiële omstandigheden en de noodzaak om een einddatum te stellen aan zijn schuldenlast. Het hof heeft echter geoordeeld dat het aanbod van de schuldenaar, dat 48,1% van de totale schuld betrof, niet kon worden beschouwd als het uiterste waartoe hij financieel in staat was. Het hof heeft vastgesteld dat de schuldenaar een stabiel inkomen heeft en in staat is om zijn schulden af te lossen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen uitzichtloze situatie was en dat de schuldenaar niet was gestopt met betalen. Het hof heeft de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.