In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag omzetbelasting en een boetebeschikking opgelegd aan de fiscale eenheid [A BV] en [B BV]. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015, waarbij ook een boete van 50% was opgelegd. Belanghebbende stelde dat zij recht had op vooraftrek van de op facturen vermelde omzetbelasting, maar het hof oordeelde dat de facturen niet voldeden aan de formele en materiële voorwaarden. De identiteit van de uitreiker van de facturen was onvoldoende duidelijk, en het hof concludeerde dat de inspecteur de vooraftrek terecht had geweigerd. De rechtbank had de boetebeschikking vernietigd, maar het hof oordeelde dat er wel sprake was van grove schuld bij belanghebbende, wat leidde tot een vergrijpboete van 25%. De boete werd verder verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn, resulterend in een boetebeschikking van € 2.752. Het hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en het incidentele hoger beroep van de inspecteur gegrond.