ECLI:NL:GHSHE:2023:1025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
20-001668-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van een taser

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en het aanwezig hebben van ongeveer 7 kilogram hennep, alsmede het voorhanden hebben van een taser. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

De verdachte heeft in de periode van 20 tot 21 april 2017 in Eindhoven en Helmond, tezamen met anderen, opzettelijk hennep binnen het grondgebied van Nederland gebracht en aanwezig gehad. De verdachte heeft de dozen met hennep uit Spanje aangenomen, waarvan hij wist dat ze vermoedelijk hennep bevatten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de eendaadse samenloop van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van een taser. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte vanuit ideologische motieven heeft gehandeld, maar dat dit niet rechtvaardigt dat hij zich niet aan de wet houdt. De verdachte heeft eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat ook is meegewogen in de strafmaat. De teruggave van in beslag genomen goederen die niet onder de Opiumwet vallen, is gelast, terwijl de stoffen die wel onder de Opiumwet vallen, aan het verkeer zijn onttrokken.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001668-21
Uitspraak : 29 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 juli 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-860193-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1), ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2) en ‘handelen in strijd met artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie’ (feit 3) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn de onder de verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten de op de beslaglijst vermelde stoffen vallend onder de Opiumwet, onttrokken aan het verkeer. Van de overige op de beslaglijst vermelde stoffen niet vallend onder de Opiumwet is de teruggave aan de verdachte gelast.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis, en een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank te beslissen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit ten aanzien van hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd onder de feiten 1 en 2 en heeft zich met betrekking tot het onder feit 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in de periode van 20 april 2017 tot en met 21 april 2017 te Eindhoven en/of Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), en/of aanwezig heeft/hebben gehad, ongeveer 9,90 kilogram, althans een (grote) hoeveelheid, als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet juncto artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit, in elk geval een hoeveelheid hennep van (telkens) meer dan 30 gram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 21 april 2017 te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 42,16 kilogram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 21 april 2017 te Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 20 april 2017 tot en met 21 april 2017 te Eindhoven en Helmond tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en aanwezig heeft gehad ongeveer 7 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 21 april 2017 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 21 april 2017 te Helmond een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant en [verbalisant 2] , agent van politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2017082598, gesloten d.d. 30 maart 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-169. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
Proces-verbaal van overdracht d.d. 21 april 2017, dossierpagina 72 en de daarop volgende niet-doorgenummerde pagina, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
Op 20 april 2017 bevond ik, verbalisant [verbalisant 4] , mij bij [postorderbedrijf] (hierna te noemen: [postorderbedrijf] ), te Eindhoven. Ik was aldaar belast met de controle van pakketten welke werden ingevoerd en uitgevoerd.
Omstreeks 07.55 uur werd ik aangesproken door een chauffeur van [postorderbedrijf] . Ik hoorde dat
hij tegen mij zei dat hij in zijn auto vier pakketten had geladen waar vermoedelijk wiet
in zat en dat hij dat wist omdat hij de geur herkende. Op mijn verzoek heeft de
chauffeur de pakketten uit zijn auto gehaald en bij mij gebracht. Ik zag dat één pakket
geopend was en zag daarin de mij ambtshalve bekende toppen van hennepplanten.
Tevens rook ik de mij ambtshalve bekende geur van hennep.
Ik zag dat op elk pakket een etiket bevestigd was. Ik zag dat op elk etiket onder andere
het volgende vermeld stond:
- canamo industrial;
- ship to: [winkel] ;
- [adres 2] .
Nadat de pakketten aan mij, [verbalisant 3] , overhandigd waren, rook ik de mij ambtshalve
bekende geur van hennep en zag ik in het geopende pakket de mij ambtshalve bekende
henneptoppen. Tevens zag ik dat op een pakket een aantal documenten bevestigd was in
vermoedelijk de Spaanse taal.
Ik heb vervolgens contact opgenomen met de politie te Helmond en de informatie
inzake de aangetroffen pakketten met henneptoppen doorgegeven.
Op 21 april 2017 omstreeks 08.30 uur werd ik gebeld door collega [verbalisant 5] van de politie
welke mij mededeelde dat de pakketten overgedragen konden worden aan de politie.
2.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2017, dossierpagina 114, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 21 april 2017 werd door mij informatie verkregen dat personeel van de douanedienst
Eindhoven bij de koeriersdienst [postorderbedrijf] te Eindhoven 4 dozen uit Spanje had onderschept
met vermoedelijk gedroogde henneptoppen.
Deze dozen waren geadresseerd aan: [winkel] , gevestigd te [adres 2]
.
In overleg met de officier van justitie werd besloten een gecontroleerde levering te laten
plaatsvinden van deze 4 pakketten op bovengenoemd adres.
Op 21 april 2017, omstreeks 13.45 uur, werden bovenomschreven pakketten door mij
afgeleverd op het adres [adres 2] . Bij aankomst
zag ik dat dit een winkelpand was. Ik ben de winkel binnengelopen. Ik zag dat in de
winkel een man aanwezig was. Ik deelde hem mede dat ik namens [postorderbedrijf] 4 pakketten
kwam afleveren. De man deelde mij mede dat hij op deze pakketten zat te wachten. Ik
heb de 4 pakketten uit de transportauto gehaald en in de winkel gezet.
Ik verzocht de man op de afleveringslijst zijn naam en handtekening te zetten achter de
pakketnummers. Ik zag dat de man de naam [verdachte] noteerde en onder zijn naam
een handtekening plaatste.
Na aflevering van de pakketten heb ik de winkel verlaten.
3.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 april 2017, dossierpagina’s 90-91, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op 21 april 2017 omstreeks 14.05 uur hebben wij samen met overige collega’s het
bedrijfspand gelegen aan [adres 2]
betreden ter inbeslagneming.
Wij zagen dat het adres een winkelpand betrof.
Op een van de bankstellen zagen wij drie dozen staan die wij herkenden als
de dozen die behoren bij de gecontroleerde aflevering. Deze drie dozen werden in
beslag genomen.
Links tegen de wand van deze ruimte bevond zich een houten kast met verschillende
legplanken. In de linkerwand van deze ruimte was een gedeelte van de kast naar achter
bewogen en fungeerde zo als een deur. Deze deur stond open. Achter deze deur was nog
een ruimte. Langs de wanden waren stellingen ingericht. In het midden van de ruimte
stond eveneens een stellingkast. In de stellingen en stellingkasten zagen wij afgesloten
plastic bakken staan, alle met inhoud. Op de vloer rechts naast de middelste
stellingkast stond een stapel met plastic bakken. In de rechterwand van de ruimte,
gezien vanuit de deuropening, zagen wij nog een doorgang. Deze doorgang gaf toegang
tot een vierde ruimte. Ook in deze ruimte stonden twee stapels met plastic bakken. Ook
zagen wij meerdere plastic zakken met daarin goederen lijkend op takken. In deze
vierde ruimte stond links naast de ingang een bureau. Op dit bureau stonden
verschillende plastic bakken en glazen flesjes.
Vanuit de ruimte met de banken kon je rechtdoor verder naar achteren in het pand. Wij
zagen dat hier een keukengedeelte was gesitueerd. Links van de keuken zagen wij een
deur die openstond. Bij het binnentreden van deze kamer zagen wij dat deze kamer een
kantoor betrof met hierin een bureau en diverse mappen en foto’s. Tevens trof ik,
[verbalisant 1] , de vierde doos aan die ik terug herkende als een van de dozen die behoorde
bij de gecontroleerde aflevering. Ik, [verbalisant 1] , zag dat deze doos geopend was. Ik,
[verbalisant 1] , zag dat de inhoud van deze doos plantenmateriaal betrof die ik terug
herkende als hennepplanten. Ik herkende de planten ambtshalve aan de geur en uiterlijke
kenmerken.
Omstreeks 15.00 uur zagen wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , dat er een, voor ons onbekende
vrouw, in het pand was. Zij bleek na eigen zeggen de vrouw van de eerder aangehouden
man en mede-eigenaresse van de zaak te zijn. De vrouw betrof mevrouw [medeverdachte]
(het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] , de vrouw van de verdachte). [medeverdachte] is door collega’s ter plaatse aangehouden.
4.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 april 2017, dossierpagina’s 88-89 , voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op 21 april 2017 werd mij aan het afdelingsbureau te Helmond een inbeslaggenomen
stof aangeboden, welke ik herkende als zijnde hennep, aangeboden door
opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , met het verzoek een onderzoek in te stellen naar de aard
van deze stof.
Ik zag daarbij dat: een kartonnen doos met daarin planten materiaal afkomstig van hennepplanten zat.
Door mij werd voornoemde stof getest met de M.M.C. International B.V. Cannabis
Test. Ik zag dat de test positief reageerde op de aanwezigheid van hennep producten
en/of derivaten daarvan.
Hennep is vermeld op lijst II, behorende bij de Opiumwet.
5.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2017, dossierpagina’s 133-136, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op 23 april 2017 werd mij aan het afdelingsbureau te Helmond vier dozen met als
inhoud plantenmateriaal, welke ik herkende als zijnde hennep, aangeboden met het
verzoek om een onderzoek in te stellen. Door verbalisant [verbalisant 7] was al 1 doos
onderzocht
.(het hof begrijpt: de inhoud van de onderzochte kartonnen doos uit bewijsmiddel 4)
Doos 1 heb ik gewogen met een weegschaal. Ik zag dat het gewicht 3.30 kilo was. Doos
1. heb ik geleegd. Ik heb deze lege doos gewogen met een weegschaal. Ik zag dat het
gewicht van de lege doos 0.80 kilo was.
Doos 2 heb ik gewogen met een weegschaal. Ik zag dat het gewicht 3.25 kilo was.
Doos 3 heb ik gewogen met een weegschaal. Ik zag dat het gewicht 3.30 kilo was.
Doos 4 heb ik gewogen met een weegschaal. Ik zag dat het gewicht 3.25 kilo was.
Door mij werd de inhoud van doos 2, 3 en 4 getest met de M.M.C. International B.V.
Cannabis Test.
Ik zag dat de testen positief reageerden op de aanwezigheid van hennep producten en/of
derivaten daarvan.
6.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2017, dossierpagina’s 144-147 , voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 1] :
Op 26 april 2017 werd mij, [verbalisant 9] , plantenmateriaal aangeboden door [verbalisant 1] met
het verzoek de aard van het plantenmateriaal vast te stellen. Het plantenmateriaal werd
op 21 april 2017 inbeslaggenomen op het adres [adres 2]
.
Al het aangeboden materiaal zat in plastic bakken of zakken en is meegenomen zoals
het ter plaatse werd aangetroffen. Iedere eenheid, dus zak of bak, was voorzien van een
sticker met nummer dat relateert naar de plaats waar het is aangetroffen.
Ik heb eerst alle eenheden onderzocht op geur en op uiterlijke kenmerken.
Hierna heb ik de eenheden gesorteerd die gelijkend waren qua uiterlijke kenmerken en
geur. Te weten:
Nummers 1-8, 10-18.
Rek 1 nummers 3-5, 9-16, 19, 21, 23.
Rek 2 nummers 1, 4-6, 8-11, 13-22.
Rek 3 nummers 1, 4-22.
Rek 4 nummers 12-16, 18-23, 27.
Stapel nummers 1-9.
Los zak nummers 1-2, 4.
Ik zag en rook dat het plantenmateriaal mij bekend voorkwam als delen van de
hennepplant, namelijk blad, stelen, stammen en bloemen.
In enkele eenheden werden ook zakjes poeder en enkele zakjes zaden, vermoedelijk
hennepzaden, aangetroffen.
Door mij werd willekeurig enkele van voornoemde hennepdelen getest met de M.M.C.
International B.V. Cannabis Test.
Ik testte de hennepdelen met de volgende aanduiding:
Nummer 12
Rek 1 nummer 9
Rek 1 nummer 13
Rek 2 nummer 1
Rek 2 nummer 22
Rek 4 nummer 27
Nadat ik het in beslaggenomen plantenmateriaal/testmateriaal in de testbuis had gebracht, zag ik dat de in de testbuis aanwezig kristallen verkleurden naar de op de testbuis aangegeven kleur, hetwelk duidde op de aanwezigheid van hennep, strafbaar gesteld op lijst II van de Opiumwet.
(…)
Hierna heb ik de andere eenheden gesorteerd op geur en uiterlijke kenmerken. De
volgende eenheden waren qua geur en uiterlijk gelijkend:
Rek 1 nummers 2, 17, 22.
Rek 4 nummers 25, 31.
Ik zag dat het materiaal bestond uit poeder met vezels. Ik rook de voor mij bekende en
duidelijke hennepgeur.
Door mij werd willekeurig een van voornoemde eenheden/hennepdelen getest met de
M.M.C. International B.V. Cannabis Test. Ik testte de hennepdelen/eenheid met de
volgende aanduiding:
7) Rek 1 nummer 2.
Nadat ik het in beslaggenomen plantenmateriaal/testmateriaal in de testbuis had
gebracht, zag ik dat de in de testbuis aanwezig kristallen verkleurden naar de op de
testbuis aangegeven kleur, hetwelk duidde op de aanwezigheid van hennep.
Hierna heb ik de andere eenheden, de zakjes poeder zoals eerder omschreven,
gesorteerd. Deze zakjes poeder waren gelijkend qua uiterlijke kenmerken en geur, te
weten:
Rek 2 nummers 10, 18, 20-21.
Rek 4 nummers 19, 23-24, 26.
Ik zag dat het materiaal bestond uit poeder. Ik rook de voor mij bekende en duidelijke
hennepgeur.
Door mij werden willekeurig enkele van voornoemde eenheden/hennepdelen getest met
de M.M.C. International B.V. Cannabis Test. Ik testte de hennepdelen met de volgende
aanduiding:
8. Rek 2 nummer 10.
9. Rek 4 nummer 24.
Nadat ik het in beslaggenomen plantenmateriaal/testmateriaal in de testbuis had
gebracht, zag ik dat de in de testbuis aanwezig kristallen verkleurden naar de op de
testbuis aangegeven kleur, hetwelk duidde op de aanwezigheid van hennep.
7.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 april 2017, dossierpagina’s 45-49, voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
Het verhoor wordt afgenomen op de wijze van vraag verbalisant (V), opmerking verbalisant (O) en antwoord verdachte (A).
V: Wat voor bedrijf hebben jullie?
A: Natuurproducten. Wij maken (…) thee, olie, (…).
V: Hebben jullie een ontheffing voor medicinale hennep bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, afdeling CIBG?
A: Weet ik niet. Wat wij hebben is CBD olie in de vrije handel.
V: Waar halen jullie de producten vandaan?
A: Wij produceren zelf. We werken samen met artsen en ziekenhuizen.
V: Wat hebben jullie vandaag binnen gekregen via de post?
A: Ik was op de hoogte dat er een pakket uit Spanje zou komen van vezelhennep.
8.
Een schriftelijk bescheid, te weten de handgeschreven aantekeningen, die blijkens dossierpagina 127 afkomstig zijn uit de inbeslaggenomen administratie van verdachte [verdachte] , dossierpagina 128, voor zover inhoudende:
Hennep tunnels
1. zak, 1e oogst +/- 1200 gram
1. zak 2e oogst +/- 1200 gram
½ zak 28 aug +/- 600 gram
½ zak 28 aug +/- 600 gram
Geknipt 30-8, gedroogd in de zon op stoep +/- 8 uur. Daarna op zolder gedroogd 858 gram.
Geoogst 3-09 eerst gedroogd onder afdak en vanaf 10-09 op zolder gedroogd 1257 gram.
 Stengels-toppen blad voorste tunnel
Geknipt 05-09, 2 dagen op stoep gedroogd
Vanaf 08-09 op zolder gedroogd
 Hennep voorste tunnel, geknipt 04-09
Op zolder gedroogd
Samen: 1439 gram
(…)
 Mannetjes, middelste tunnel, geoogst 10-09
Gedroogd op zolder 1141 gram
 Mannetjes, voorste + achterste tunnel, geoogst 10-09
Gedroogd op zolder 870 gram
9.
De verklaring van verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 15 maart 2023, voor zover inhoudende:
De door de politie aangetroffen en inbeslaggenomen hennepplantdelen waren van ons. Wij hadden hennep uit eigen kweek en kochten industriële hennep. Onze winkel ‘ [winkel] ’ leverde producten die bestemd waren voor de consumptie. (…) De advocaat-generaal vraagt mij naar de notities op pagina 128 van het procesdossier. Ik zie daarop handschriften van mezelf en van mijn vrouw. Die 1200 gram bij de aantekening ‘1e oogst 1200 gram’ ziet op de eerste oogst en wat er is gewogen. Dat betreft industriële hennep. De advocaat-generaal vraagt mij nogmaals waar de 1200 gram exact op ziet. Dat betreft ruw planten materiaal. (…) De advocaat-generaal vraagt mij wat een tunnel is. Dat doe je voor bepaalde weersomstandigheden, mocht dat nodig zijn. Daarmee scherm je af voor regen, water of wind. Als je zegt een tunnel, dan is dat een welbekende tunnel. In de kersenteelt is dat bijvoorbeeld een paal en dan een boogje met een stuk plastic, al dan niet open gegooid. U, voorzitter, vraagt mij om wat voor tunnel het in dit geval gaat. Ik heb het van mijn zus haar kersenteelt afgekeken. Het is een improvisatie daarvan. We hadden namelijk een tunnelkast die opengemaakt was, zodat de functie als tunnelkast verviel, maar wel als beschutting gebruikt kon worden.
(…)
U vraagt mij naar de dozen uit Spanje. [betrokkene] bood mij samples van industriële hennep aan. We hebben hierover gesproken. Ik zei tegen [betrokkene] dat samples altijd welkom waren. Je hebt behoorlijk wat nodig om te testen. Ik test iets voordat ik het inkoop. Een sample van 11 kilo is gebruikelijk. [betrokkene] heeft hierin bemiddeld. We ontvingen een track-and-trace code van [betrokkene] . Toen zagen we dat het pakket uit Spanje kwam. We hebben hierop verder geen actie ondernomen. Toen de dozen werden geleverd heb ik ze aangenomen. Op de dozen uit Spanje stond de aanduiding ‘industriële hennep’. Toen de politie kwam, had ik één van de dozen geopend.
10.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut ‘Onderzoek aan materiaal van hennepplanten in beslag genomen in Helmond op 21 april 2019(het hof begrijpt: 2017)’ d.d. 10 december 2019, aanvraagnummer 003 en 004, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [deskundige] , voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
(pagina 2)
Zaaksgegevens
Parketnummer: 01/860193-18, 01/860194-18
Verdachten: [verdachte] , [medeverdachte]
(pagina 3)
1. Te onderzoeken materiaal
Verkregen informatie
Bij aanvraag 003 is het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, van 11 januari 2019 gevoegd met parketnummer 01/860193-18. Hierin staat vermeld:
“De rechtbank verwijst de zaak naar de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde het Nederlands Forensisch Instituut nader onderzoek te laten doen naar de onder verdachte inbeslaggenomen plantdelen en de plantdelen die zijn aangetroffen in de vanuit Spanje aan verdachte geleverde dozen met plantdelen te determineren en daarvan voor zover mogelijk het ras van de planten vast te stellen.”
In september zijn vier bemonsteringen ontvangen met daarbij een nieuw aanvraagformulier (004). Hierop staat de volgende omschrijving:
“Bij verdachte werden diverse baken en dozen met planten aangetroffen. Het bleek hier om hennepplanten te gaan. Door verdachte en zijn verdediging wordt aangevoerd dat het hier enkel gaat om rassen die nauwelijks THC bevatten. Deze rassen zouden vallen onder de uitzondering van rassen die gekweekt mogen worden voor onder meer vezelproductie.”
(pagina 6)
Conclusie
(…)
Wel is vastgesteld dat het DNA van de deelmonsters en bemonsteringen [AALT0206NL], [AAEJ1951NL], [AALE4408NL] en [AALE4409NL] codeert voor het ‘vezel-type’ van Cannabis.
11.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut ‘Vervolg onderzoek aan materiaal van hennepplanten in beslag genomen in Helmond op 21 april 2019(het hof begrijpt: 2017)’d.d. 20 mei 2020, aanvraagnummer 005 en 006, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [deskundige] , voor zover inhoudende als relaas van rapporteur:
(pagina 2)
Zaaksgegevens
Parketnummer: 01/860193-18, 01/860194-18
Verdachten: [verdachte] , [medeverdachte]
(pagina 3)
In aanvraag 005 zijn 99 uniek gecodeerde gripzakjes met daarin botanisch materiaal aangeleverd. In aanvraag 006 zijn 82 uniek gecodeerde gripzakjes met daarin botanisch materiaal aangeleverd.
Op het aanvraagformulier staat de volgende omschrijving:
Bij verdachte werden diverse bakken en dozen met planten aangetroffen. Het bleek hier om hennepplanten te gaan. Door verdachte en zijn verdediging wordt aangevoerd dat het hier enkel gaat om rassen die nauwelijks THC bevatten. Eerder werden al vier bemonsteringen aangeboden voor eenzelfde onderzoek. De rechtbank wil echter dat alle inbeslaggenomen plantenresten worden gedetermineerd. Deze plantenresten bevonden zich in 64 bakjes en 4 dozen. In de bakjes werden meerdere verschillende plantenresten aangetroffen waardoor een veelvoud aan bemonsteringen is ontstaan.
(pagina 7)
(pagina 8)
(pagina 9)
(pagina 10)
(pagina 11)
(pagina 12)
(pagina 13)
(pagina 14)
(pagina 15)
(pagina 16)
(pagina 17)
(pagina 18)
(pagina 19)
(pagina 20)
7 Conclusie
(…)
Er is vastgesteld dat het DNA van 142 deelmonsters codeert voor het ‘vezel-type’ van Cannabis.
(…)
Tevens is vastgesteld dat het DNA van twintig deelmonsters codeert voor het ‘drugs-type’ van Cannabis.
12.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 27 november 2020, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Wij leveren aan zorginstellingen en er zijn artsen en specialisten uit ziekenhuizen die goedkeuren dat hun cliënten onze producten gebruiken. Ik monitor daarbij hoe het gaat met cliënten terwijl ze ondertussen ook reguliere zorg krijgen.
13.
Een schriftelijk bescheid, te weten een door de verdediging in hoger beroep ingebracht document “Uitwerking gesprek 02-09-2017 tussen [verdachte] , [medeverdachte] en [verbalisant 1] Team Recherche Peelland, geluidsopname nr. 018 (ophalen spullen op het politiebureau Helmond)’ voor zover inhoudende als opmerkingen van ‘ [verdachte] ’ (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ):
[verdachte] : De artsen kijken mee wat gebeurt er aan veranderingen, doen wij ook. Wij stemmen zelfs af op medicijnen. Dus mensen krijgen een persoonlijk 1 op 1 iets. In een keer waren wij de communicatie kwijt, dus een arts belt mij op en die zegt wat gaan we doen. Wij houden de zaakjes goed op orde. Zelfs het Elkerlier
(het hof begrijpt: het Elkerliek ziekenhuis)stuurt mensen naar ons toe.
Spanje is wat dat betreft een sample dat ons toe is gestuurd he. Ik zocht een andere grondstof bij de grondstof die ik al ter beschikking had.
De gemeente is eigenlijk vanaf het moment dat ik voor patiënten op ging staan met het project ‘Gratis blowen’ tegen mij geweest. Want ik zou de verkeerde intenties hebben growshop bla bla bla. Nou ik ben een wietkweker al heel mijn leven. Ik kweek al 35 jaar bekant wiet. Daar ben ik mee opgegroeid. Alleen hebben wij keuzes gemaakt om voor patiënten op te gaan staan en op te komen vooral.

14.De foto, weergegeven op dossierpagina’s 84-85 (het hof begrijpt: een foto van een van de dozen uit Spanje):

Het hof neemt op de foto’s een groot etiket op een doos waar met als opschrift “Cañamo industrial’ (
het hof begrijpt: een groot etiket op de dozen uit Spanje, waarbij de tekst “Cañamo industrial’ in het Nederlands betekent industriële hennep)
15.De foto, weergegeven op dossierpagina 86 (het hof begrijpt: een foto van een van de dozen uit Spanje):
Het hof neemt op de foto een groot etiket waar met als opschrift: ‘ [plaats] ’ en ‘Ship to: [winkel] , [adres 2] ’.

16.De foto, weergegeven op dossierpagina’s 137-142 (het hof begrijpt: foto’s van de vier dozen uit Spanje):

Het hof neemt op de foto’s waar een viertal dozen met daarin takken met bladeren.

17.De foto’s, weergegeven op dossierpagina’s 148-154 (het hof begrijpt: foto’s van op 21 april 2017 bij het bedrijf van verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen en inbeslaggenomen materiaal):

Het hof neemt op de foto’s op pagina 148 waar een grote hoeveelheid doorzichtige plastic bakken met inhoud.
Verder neemt het hof op de foto’s op dossierpagina’s 149 tot en met 154 waar dat in de op die foto’s weergegeven bakken onder meer takken, bladeren en andere plantdelen te zien zijn.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde onder feit 3
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het onder 3 bewezenverklaarde feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit. [1]
  • Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 april 2017, dossierpagina 120, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] ;
  • Een kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina’s 8 en 9, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 10] ;
  • De bekennende verklaring van de verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 15 maart 2023, inhoudende dat de door de politie aangetroffen taser van hem is.
Bewijsoverwegingen
Het hof overweegt met betrekking tot de bij de rechtbank op 27 november 2020 ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte, welke verklaring het hof tot het bewijs heeft gebezigd, het navolgende. Door de verdediging is naar voren gebracht dat eerder door de verdachte afgelegde verklaringen niet tot het bewijs mogen worden gebezigd omdat – kort gezegd – de verdachte een autisme spectrum stoornis heeft, dat daar in de ondervragingen onvoldoende rekening mee is gehouden en dat daarom behoedzaam moet worden omgegaan met de inhoud van zijn verklaringen. De verdachte is in hoger beroep ook op onderdelen van die eerdere verklaringen (althans de weergave daarvan in het dossier) teruggekomen. Het hof overweegt hierover het volgende. De zaak is in eerste aanleg op meerdere zittingsdagen behandeld, laatstelijk op 18 juni 2021. De verdachte heeft op 27 november 2020 een inhoudelijke verklaring in de zaak afgelegd tegenover de rechtbank. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt en door de verdachte en de verdediging zijn over de weergave van de verklaringen van verdachte in het proces-verbaal van de zitting geen opmerkingen gemaakt tijdens de behandeling op 18 juni 2021. Het hof zal een onderdeel van die verklaring – voor zover die ziet op het leveren door verdachten van producten aan (cliënten van) zorginstellingen en ziekenhuizen – voor het bewijs bezigen. Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid daarvan, temeer nu dit steun vindt in de inhoud van een door de verdediging in hoger beroep zelf ingebrachte uitwerking van een gesprek tussen de verdachte en verbalisant [verbalisant 1] .
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het gedrag van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] valt onder de reikwijdte van de strafbepalingen van de Opiumwet en dat de uitzondering van artikel 12 van het Opiumwetbesluit niet van toepassing is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, overeenkomstig de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat het bij de verdachte aangetroffen materiaal enerzijds niet onder de Opiumwet valt, hetgeen tot vrijspraak moet leiden en voor het overige dat de exceptie van artikel 12 van het Opiumwetbesluit van toepassing is. De verdediging heeft daarbij verwezen naar de licentie voor het CBD-project, zoals opgenomen als bijlage 2 bij de pleitnota, waaruit zou volgen dat de verdachte over een deel van de aangetroffen en inbeslaggenomen hennepplantdelen mocht beschikken, nu deze afkomstig waren uit eigen kweek in het kader van dit CBD-project. Tevens stelt de verdediging zich op het standpunt dat op basis van het dossier volstrekt onduidelijk is wat het gewicht van de aangetroffen producten is. Het vaststellen van een exacte hoeveelheid anders dan ‘meer dan 30 gram’ is dan ook onmogelijk.
Indien het hof evenwel tot een bewezenverklaring zou komen van het tenlastegelegde in de zaak, heeft de raadsman – in de vorm van een tweetal voorwaardelijke verzoeken – het hof verzocht een (nieuw) onderzoek ter bepaling van het DNA op de aangetroffen en inbeslaggenomen goederen plaats te laten vinden alsmede het opnieuw laten maken van foto’s van alle in beslag genomen producten, bakken en originele etiketten.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 3 van de Opiumwet luidt als volgt:
‘Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
te vervaardigen.’
Op lijst II van de Opiumwet is onder meer vermeld:
‘Hennep: elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waarvan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
Voorts luidt artikel 12 van het Opiumwetbesluit als volgt:
“De verboden, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B, van de wet, gelden niet voor hennep die kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep, met dien verstande dat de uitzondering van het verbod op het telen van hennep slechts geldt voor zover de teelt plaatsvindt in de volle grond en in de open lucht.”
In de toelichting op het Opiumwetbesluit (Stb. 2002, 624) wordt onder meer overwogen:
"In artikel 12 is een uitzondering gemaakt op de verboden van de Opiumwet voor de handelingen die noodzakelijk zijn voor het gehele industriële proces van de teelt van de vezelhennep op het veld tot de verwerking van de plant tot eindproducten in de fabriek. Ook de vermeerdering van de vezelhennepplant wordt onder dit proces begrepen. Het gaat om de handelingen: telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren. Door te kiezen voor het begrip volle grond en open lucht is bewerkstelligd dat degenen die hennep telen voor bewustzijnsbeïnvloedend gebruik onder plastic of in kassen of andere ruimten waar het dak geheel of gedeeltelijk geopend kan worden, zich niet op deze vrijstelling kunnen beroepen. Iedereen die hennep binnen teelt alsmede ieder die hennep teelt voor andere doeleinden dan vezelproductie of zaadwinning voor vezelrassen moet in het bezit zijn van een opiumwetontheffing. Dit vergemakkelijkt de bewijsvoering."
In zijn arrest van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2337 (r.o. 2.5) heeft de Hoge Raad overwogen dat op grond van de totstandkomingsgeschiedenis van het Opiumwetbesluit moet worden aangenomen dat de exceptie als bedoeld in artikel 12 van het Opiumwetbesluit ook geldt ten aanzien van het aanwezig hebben van hennep als bedoeld in art. 3, aanhef en onder C, Opiumwet, indien en voor zover die gedraging onlosmakelijk verbonden is met het productieproces van de vezelhennep en aan de overige eisen van art. 12 Opiumwetbesluit is voldaan.
Het hof begrijpt uit de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang beschouwd – dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] producten (waaronder CBD-olie) van hennepplantdelen maakten en leverden aan cliënten/patiënten van artsen/ziekenhuizen/zorginstellingen, dat die producten bestemd waren voor de consumptie door deze cliënten/patiënten en dat het niet anders kan zijn dan dat die consumptie erop is gericht te helpen om klachten te verminderen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] – zoals zij in hoger beroep naar voren hebben gebracht en uit stukken in het kader van een procedure met betrekking tot bijzondere bijstand blijkt die door de verdediging in eerste aanleg zijn overgelegd (bijlage bij pleitnotitie) – ter behandeling van hun eigen lichamelijke en psychische klachten al jarenlang cannabisproducten (cannabisolie) gebruiken en dat zij bij de werking daarvan veel baat hebben. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de handelingen van de verdachte alsmede medeverdachte [medeverdachte] met betrekking tot de in hun bedrijf aangetroffen hennepplantdelen gericht waren op de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2337 r.o. 2.6). Van dergelijke handelingen is ook overigens niet gebleken. De verdachte komt dan ook geen beroep toe op de exceptie van artikel 12 van het Opiumwetbesluit. Het verweer wordt verworpen.
Voor zover door en namens de verdachte in hoger beroep naar voren is gebracht dat een deel van de aangetroffen en inbeslaggenomen hennepplantdelen afkomstig is uit eigen kweek die in het kader van het “CBD project” zou zijn toegestaan en de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] daarover mochten beschikken, overweegt het hof het volgende. Bij de door de verdediging ter terechtzitting overgelegde stukken bevindt zich een licentie “CBD project” op naam van verdachte ‘ [medeverdachte] ’
(het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ).Als geldigheidsduur wordt vermeld de periode tot en met 31 december 2016. Het hof begrijpt hieruit dat de geldigheidsduur van de licentie ten tijde van het tenlastegelegde al ruimschoots was verstreken. Bovendien wordt in de licentie, onder verwijzing naar artikel 12 van het Opiumwetbesluit, voorgeschreven dat de teelt in het kader van het project moet plaatsvinden in de volle grond en in de open lucht. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, toen de handgeschreven notities op pagina 128 van het procesdossier aan hem werden voorgehouden, verklaard dat de hennepteelt plaatsvond in tunnels, en dat daarvan gebruik werd gemaakt van een opengemaakte tunnelkast, die als beschutting gebruikt kon worden tegen regen, water of wind. Uit de hiervoor weergegeven toelichting op het Opiumwetbesluit volgt echter dat degenen die hennep telen onder plastic of in kassen of andere ruimten waar het dak geheel of gedeeltelijk geopend kan worden, zich niet op deze vrijstelling kunnen beroepen (en derhalve ook niet op de licentie van het ‘CBD-project’). Ook in zoverre faalt het door de verdediging gevoerde verweer.
Het hof overweegt met betrekking tot het gewicht van de aangetroffen hennep nog als volgt. Hoewel het exacte gewicht van de aangetroffen hennep op grond van het dossier onduidelijk is, en dit ten voordele van de verdachte zal worden meegenomen bij de strafoplegging, is het hof – gelet op de foto’s in het dossier met daarop het inbeslaggenomen materiaal alsmede de monsternemingen en conclusies van het NFI – van oordeel dat in ieder geval vast is komen te staan dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aanzienlijk meer dan 30 gram hennep aanwezig hadden.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een tweetal voorwaardelijke verzoeken gedaan. Als eerste is – indien het hof van oordeel is dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen – verzocht een (nieuw) onderzoek te laten plaatsvinden ter bepaling van het DNA op de aangetroffen en inbeslaggenomen goederen om een vergelijking te maken met de aankoopbonnen van de ingekochte materialen zodat er is te zien wat legaal is ingekocht en wat legaal is gekweekt. Als tweede is verzocht het laten maken van nieuwe foto’s van de inbeslaggenomen producten, bakken en originele etiketten, zodat voor de verdachte duidelijk is over welke bak en welke inhoud er in het dossier gesproken wordt en hij zich daartegen goed kan verweren. Hoewel de rechtbank opdracht had gegeven tot het maken van nieuwe foto’s zijn ook deze niet alle duidelijk genoeg.
Ten aanzien van het eerste voorwaardelijke verzoek overweegt het hof als volgt. Het hof zal dit verzoek afwijzen, nu, zoals hiervoor reeds is overwogen, van de inbeslaggenomen hennep – ongeacht het DNA en THC-gehalte – gebleken is dat deze onder de Opiumwet valt. Een (nieuw) onderzoek ter bepaling van het DNA is derhalve niet noodzakelijk.
Ook het tweede voorwaardelijke verzoek wordt afgewezen. Het hof heeft uit eigen waarneming vastgesteld dat op foto’s in het dossier van (de inhoud van) dozen die bij het bedrijf van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen plantdelen te zien zijn. Het NFI heeft een groot aantal monsters van het inbeslaggenomen materiaal onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat deze hennep bevatten. De verdachte heeft ook zelf verklaard dat hij op zijn bedrijf hennep aanwezig had: zelf gekweekte en gekocht industriële hennep. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat deze hennep – gekweekt of gekocht – onder lijst II van de Opiumwet valt en dat de exceptie van artikel 12 van het Opiumwetbesluit daarop niet van toepassing is. Het hof heeft daarnaast overwogen dat het exacte gewicht van de aangetroffen hennep op grond van het dossier onduidelijk is, maar dat in ieder geval vast is komen te staan dat dit (aanzienlijk) meer dan 30 gram was. Het (opnieuw) laten maken van foto’s van de in beslag genomen producten, bakken en originele etiketten, zodat voor de verdachte duidelijk is over welke bak en welke inhoud wordt gesproken, is gelet op het voorgaande niet noodzakelijk.
Het hof wijst de verzoeken dan ook af.
Ten aanzien van feit 1
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 tenlastegelegde, voor zover dat feit betrekking heeft op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van hennep, bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, overeenkomstig de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verdachte geen actieve rol heeft vervuld bij de zending, nu hij niets heeft besteld. Bovendien was de verdachte niet op de hoogte dat de zending vanuit Spanje aan hem was toegezonden. Hij raakte daarvan pas op de hoogte op het moment dat hij een track-and-trace code van [betrokkene] ontving via Messenger. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het enkel in ontvangst nemen van de dozen niet redengevend kan zijn voor het bewijs van invoer als bedoeld in de Opiumwet. Er is geen sprake van een actieve handeling van de verdachte gericht op deze invoer.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte gebruikte voor zijn bedrijf ' [winkel] ' onder meer industriële hennep. Op 21 april 2017 heeft hij vier, aan zijn bedrijf geadresseerde dozen uit Spanje met het opschrift 'Cañamo industrial'
(het hof begrijpt: industriële hennep)van de bezorger aangenomen. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden vooraf een track-and-trace code ontvangen van een persoon die de verdachte eerder samples van industriële hennep had aangeboden, waarop de verdachte toen positief had gereageerd. De verdachte begreep – volgens zijn verklaring – nadat hij deze track-and-trace code had ontvangen, dat er een zending uit Spanje kwam. Hierop heeft hij niets ondernomen. Nadat hij de dozen in ontvangst had genomen, daarvoor had getekend en de dozen in zijn bedrijf had gezet, had hij er al eentje geopend toen de politie zijn bedrijf betrad.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte gelet op voornoemde feiten en omstandigheden – in samenhang met de overige inhoud van de bewijsmiddelen – met het in ontvangst nemen van dozen met hennep uit Spanje gehandeld in de zin van artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet en zich daarmee schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van deze hennep.
Met de rechtbank neemt het hof bij de bewezenverklaring van dit feit – ten voordele van de verdachte – enkel de inhoud van 3 dozen (ongeveer 7 kilogram hennep) in aanmerking nu uit het dossier niet volgt dat ook de inhoud van doos nummer 2 door het NFI is onderzocht.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al haar onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
De eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel,
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren op te leggen.
De verdediging heeft verzocht, ingeval het hof tot een bewezenverklaring komt van een of meerdere feiten, geen onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de eendaadse samenloop van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en het aanwezig hebben van ongeveer 7 kilogram hennep, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel alsmede het tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep. Hoewel het exacte gewicht van de aangetroffen en onderzochte hennep als bedoeld onder feit 2 onvoldoende uit het dossier is komen vast te staan, volgt daaruit wel dat sprake is van een aanzienlijke hoeveelheid. Ter beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten, stelt het hof voorop dat de invoer van softdrugs de illegale handel in softdrugs in standhoudt, alsmede dat het allerlei maatschappelijk ongewenste effecten veroorzaakt, waarmee de openbare orde ernstig kan worden ondermijnd. Voorts is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, met name waar het psychische aandoeningen betreft, doch dat een en ander (mede) afhankelijk is van de hoogte van het THC-gehalte van de hennep. In dit verband neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat de bij de verdachte aangetroffen en onderzochte hennep grotendeels een laag THC-gehalte bevatte. Het hof zal daarmee in het voordeel van de verdachte rekening houden bij de straftoemeting.
Voorts is ten laste van de verdachte bewezenverklaard het voorhanden hebben van een taser. Het voorhanden hebben van wapens kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengen.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 januari 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat aan hem eerder ter zake van soortgelijke feiten een transactie is opgelegd alsmede dat hij in Duitsland onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit.
Tevens heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat deze zaak hem en zijn familie zwaar valt. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij lijdende is aan autisme alsmede ADHD en dat hij hoogbegaafd is. De verdachte heeft verder toegelicht dat hij nog steeds (wekelijks) voorlichtingen c.q. consulten geeft inzake de voedingsmiddelen.
Bij de op te leggen straf neemt het hof eveneens in aanmerking dat onderhavige strafzaak een grote weerslag heeft gehad op de financiële situatie van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze van de strafmodaliteit in strafmatigende zin nadrukkelijk rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte heeft benadrukt – en het hof ziet geen redenen om daaraan te twijfelen – vanuit ideologische motieven te hebben gehandeld. Handelingen met betrekking tot hennep zijn echter niet voor niets gereguleerd. Om potentiële recidive te voorkomen – en mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak – is het hof van oordeel dat een geheel voorwaardelijke straf passend is.
Alles afwegende acht het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
Teruggave van de op de aangehechte beslaglijst vermelde stoffen niet vallend onder de Opiumwet
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de aangehechte beslaglijst vermelde stoffen niet vallend onder de Opiumwet (laatste kolom: nee of onbekend). Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen deze teruggave.
Onttrekking aan het verkeer van de op de aangehechte beslaglijst vermelde stoffend vallend onder de Opiumwet
De op de aangehechte beslaglijst vermelde stoffen vallend onder de Opiumwet (laatste kolom: ja) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot of behulp waarvan het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan, dan wel bij gelegenheid van het onderzoek naar de onder 1 en 2 bewezenverklaarde, door de verdachte begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl telkens het ongecontroleerde bezit daarvan door de verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d. 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de aangehechte beslaglijst vermelde stoffen vallend onder de Opiumwet (laatste kolom: ja);
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de aangehechte beslaglijst vermelde stoffen niet vallend onder de Opiumwet (laatste kolom: nee of onbekend).
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 29 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant en [verbalisant 2] , agent van politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2017082598, gesloten d.d. 30 maart 2018, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-169.