In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die in Duitsland woont en een aanslag inkomstenbelasting (IB) heeft ontvangen. De belanghebbende heeft in Nederland een (aanvullende) aftrek geclaimd in verband met zijn persoonlijke en gezinssituatie. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag IB 2015 opgelegd, waarbij de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 2 maart 2023 is het geschil behandeld, waarbij de belanghebbende en zijn gemachtigden aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de inspecteur. Het hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende in Duitsland IB verschuldigd is en dat er voldoende rekening is gehouden met de persoonlijke en gezinssituatie in Duitsland. Hierdoor heeft de belanghebbende in Nederland geen recht op de gevraagde (aanvullende) aftrek.
Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Tevens is er geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te vergoeden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 april 2023, en partijen zijn op die datum van de uitspraak op de hoogte gesteld.