Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8745921 \ CV EXPL 20-4468)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
- de memorie van grieven met producties 1 en 2;
- de memorie van antwoord met producties 1 en 2;
- de mondelinge behandeling gehouden op 23 november 2022.
3.De beoordeling
Indien de overeenkomst eindigt tengevolge van opzegging (…) zijn partijen verplicht er aan mee te werken:
dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privé-goederen;
dat aan iedere partij worden toebedeeld en geleverd de goederen die hij/zij heeft aangebracht.
Het overige gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld.
Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen, bedoeld in lid 2, zal per dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld.
Indien door de ene partij een uitkering wegens overbedeling moet worden gedaan aan de andere partij, zal de schuldenaar de bevoegdheid hebben de uitkering te voldoen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt zes maanden na het eindigen van de overeenkomst.
man- samengevat - veroordeling van de vrouw tot betaling van een bedrag van € 20.014,18, vermeerderd met rente en kosten.
man, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
vrouwheeft gemotiveerd verweer gevoerd.
kantonrechterde vrouw veroordeeld om aan de man te betalen een bedrag van € 20.014,18, vermeerderd met de wettelijke rente over € 19.048,70 vanaf 6 juli 2018 tot de dag van volledige betaling. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en de vrouw veroordeeld, indien zij niet binnen twee weken na aanschrijving door de man volledig aan het vonnis voldoet, in de na het vonnis ontstane kosten.
vrouwheeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Zij vordert in hoger beroep:
manheeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in hoger beroep, dan wel de vorderingen van de vrouw af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, althans een voorziening te treffen die het hof juist acht.
vrouwop tegen het oordeel van de kantonrechter dat er door partijen in 2011 geen verdeling is overeengekomen (rov. 4.2 en 4.3) en de verwerping van het beroep op rechtsverwerking (rov. 4.6). Ter toelichting voert de vrouw het volgende aan.
manvoert verweer. De man weerspreekt dat partijen een overeenkomst hebben gesloten, inhoudende dat de vrouw geen vergoeding verschuldigd zou zijn aan de man in verband met de onderwaarde van de woning. Partijen hebben alleen een overeenkomst gesloten over de verdeling van de inboedel. Deze overeenkomst is schriftelijk vastgelegd, waarbij de laatste spullen over en weer zijn verdeeld op 31 maart 2011. Onjuist is dat de vrouw de gehele inboedel in de woning heeft achtergelaten. Daarnaast heeft de vrouw de helft van het spaargeld meegekregen ad € 1.200,-- en de Opel Astra stationwagon (bouwjaar 1999), met [kenteken] , met een waarde van € 3.000,-- die op naam van de man stond.
hofoordeelt als volgt.
"Na aanleiding van diverse gesprekken tussen [de man], en [de vrouw], zijn zij samen overeengekomen hoe de inboedel van hun woning (…) evenredig verdeeld dient te worden. Middels dit schrijven erkennen zij gezamenlijk deze evenredige verdeling en zal [de man] als ook [de vrouw] geen aanspraak meer maken op spullen die na 31-03-2011 nog binnen de woning (…) staan, als spullen die [de vrouw] naar haar nieuwe woning heeft meegenomen.
vrouwop tegen het oordeel van de kantonrechter dat er niet van een andere peildatum moet worden uitgegaan. Ter toelichting voert de vrouw het volgende aan.
manvoert verweer. In 2011 had nog geen verdeling plaatsgevonden. De vrouw wist dat de woning verkocht zou worden waarvoor haar toestemming en handtekening vereist waren, dat er een restschuld zou resteren en zij voor de helft diende bij te dragen. De woning is op 22 september 2017 geleverd aan de koper. De man heeft de vrouw daarnaast op
hofoverweegt als volgt.
vrouwkomt met grief 4 op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vrouw de helft van de makelaarskosten van de WWM (€ 108,90) dient te voldoen.
manvoert verweer. Zowel de man als de vrouw hebben opdracht gegeven aan WWM en de vrouw was hiervan op de hoogte. De makelaar kon niet zonder toestemming van beide partijen een bemiddelingsopdracht aanvaarden.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft voldoende gemotiveerd betwist dat zij mede-opdrachtgever is geweest. De factuur van WWM is ook alleen aan de man gericht.
vrouwop tegen de veroordeling in de buitengerechtelijke incassokosten. Ter toelichting voert zij aan dat de vordering van de man op dit punt moet worden afgewezen gelet op wat de vrouw in de memorie van grieven heeft aangevoerd. De vordering is bovendien niet toewijsbaar omdat het in deze zaak gaat over de afwikkeling van de financiële gevolgen van de verbreking van de samenleving tussen partijen en niet om het niet nakomen van een verbintenis waardoor schade is ontstaan en waarmee de vrouw in verzuim zou zijn.
manvoert verweer. Het besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is van toepassing op een uit overeenkomst vloeiende verbintenis tot betaling van een geldsom. Daarvan is sprake en de vrouw is deze kosten dan ook verschuldigd. De buitengerechtelijke incassokosten zijn correct aangezegd. De vrouw heeft in het buitengerechtelijke traject alle gelegenheid gehad om haar verweer kenbaar te maken, maar dit heeft zij niet gedaan. Het is alleen aan de vrouw te wijten dat een procedure onvermijdelijk was voor de man om zijn vordering voldaan te krijgen.
hofoverweegt als volgt.
- ten aanzien van de restschuld: € 17.884,07
- ten aanzien van de kosten van KV: € 974,05 + € 136,12