ECLI:NL:GHSHE:2023:146

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
22/00903
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingrente en zorgvuldigheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om de vraag of de beschikking belastingrente moet worden vernietigd op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel of moet worden gematigd, gezien de hoogte van het rentepercentage. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de Belastingdienst tekort is geschoten in de informatieverstrekking, maar dat dit niet betekent dat het zorgvuldigheidsbeginsel zich verzet tegen het in rekening brengen van de wettelijk verschuldigde belastingrente. De rechtbank had de beschikking belastingrente vernietigd, maar het hof komt tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank berust op een onjuiste rechtsopvatting. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslag inkomstenbelasting 2017 opgelegd aan belanghebbende, die in Duitsland woont en gepensioneerd is. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente, maar de rechtbank verklaarde het beroep inzake de aanslag ongegrond en vernietigde de beschikking belastingrente. Het hof oordeelt dat de inspecteur in hoger beroep gelijk heeft en dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen is berekend. Het hof verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00903
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 maart 2022, nummer BRE 20/8985 in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep inzake de beschikking belastingrente gegrond verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is gepensioneerd en woonde heel 2017 in Duitsland. In 2017 ontving belanghebbende een AOW-uitkering van € 8.764 en een pensioen van Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: het ABP-pensioen) van € 22.147.
2.2.
Het heffingsrecht over de AOW-uitkering is toegewezen aan Duitsland, het heffingsrecht over het ABP-pensioen aan Nederland. [1]
2.3.
Op 19 augustus 2018 heeft belanghebbende aangifte IB gedaan over het jaar 2017. In het aangiftebiljet is aangekruist dat belanghebbende aan de voorwaarden voldoet om in 2017 als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt. Hij heeft in de aangifte de AOW-uitkering en het ABP-pensioen verantwoord als belastbaar inkomen uit werk en woning en daarop € 2.110 in aftrek gebracht aan negatieve inkomsten uit eigen woning en € 3.399 aan persoonsgebonden aftrek. Voor de AOW-uitkering heeft hij aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verzocht. Dit resulteert in een verzamelinkomen volgens de aangifte van € 16.638.
2.4.
Met dagtekening 12 oktober 2018 is aan belanghebbende in overeenstemming met de aangifte een voorlopige aanslag IB 2017 opgelegd. Deze voorlopige aanslag heeft geleid tot een teruggave van € 1.684. Ter zake van deze teruggave is geen belastingrente vergoed.
2.5.
Met dagtekening 14 juli 2020 heeft de inspecteur de aanslag IB 2017 vastgesteld. Daarbij is afgeweken van de aangifte. De inspecteur heeft belanghebbende niet als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aangemerkt. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 22.147 (het ABP-pensioen). De volgens de aanslag verschuldigde IB bedraagt € 1.684. Bij beschikking is € 134 belastingrente in rekening gebracht.
2.6.
De rechtbank heeft geoordeeld dat Nederland geen rekening hoeft te houden met de persoonlijke en gezinssituatie van belanghebbende en heeft het beroep inzake de aanslag ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beschikking belastingrente vernietigd op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de wettelijke regeling, het aangifteprogramma en de website van de Belastingdienst niet kan worden afgeleid dat in artikel 21bis, lid 1, aanhef en onderdeel c Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UBIB) met inkomen het wereldinkomen wordt bedoeld en dat belanghebbende naar de overtuiging van de rechtbank bij een zorgvuldige informatieverstrekking geen aangifte had ingediend waarvan bij het vaststellen van de aanslag zou zijn afgeweken.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft uitsluitend de beschikking belastingrente. Het geschil spitst zich toe op beantwoording van de vragen of de in rekening gebrachte belastingrente moet worden vernietigd wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of moet worden gematigd gelet op de hoogte van het rentepercentage.
3.2.
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De inspecteur heeft in hoger beroep gesteld dat het oordeel van de rechtbank niet aansluit bij de verzuimgedachte die aan de belastingrenteregeling ten grondslag ligt. Voorts is de inspecteur van mening dat uit de artikelsgewijze toelichting bij de invoering van artikel 21bis UBIB volgt dat het wereldwijde inkomen bedoeld is. Van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is daarom geen sprake, aldus de inspecteur. Omdat voorts niet in geschil is dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen is berekend, moet de rentebeschikking volgens de inspecteur worden gehandhaafd.
4.2.
Belanghebbende stelt dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden omdat de onjuiste aangifte is te wijten aan tekortschietende (want te summiere) voorlichting en er sprake is van onduidelijke regelgeving. Ter zitting bij de rechtbank heeft belanghebbende aangegeven dat hij het rentepercentage niet reëel vindt, mede gelet op de box 3-discussie.
4.3.
Goede informatieverstrekking houdt in dat de overheid ervoor zorgt dat de burger de juiste informatie krijgt en dat deze informatie klopt en volledig en duidelijk is. In dit geval gaat het om informatie die de Belastingdienst uit zichzelf heeft verstrekt, die onduidelijk was en daarmee onvoldoende precies (want multi-interpretabel wat betreft het begrip inkomen in de voorlichting over de kwalificerende buitenlandse belastingplicht). Er is daardoor sprake van tekortschietende informatieverstrekking. Dit betekent echter niet dat het zorgvuldigheidsbeginsel zich ertegen verzet dat de inspecteur de wettelijk verschuldigde belastingrente in rekening brengt. De wettelijke bepalingen inzake de kwalificerende buitenlandse belastingplicht zijn bekend gemaakt in het Staatsblad [2] . Uit de in het Staatsblad bekend gemaakte nota van toelichting [3] volgt dat met inkomen in artikel 21bis, lid 1, UBIB 2001 het wereldinkomen wordt bedoeld. Door die bekendmaking heeft iedereen op een eenvoudige, snelle en goedkope wijze toegang tot hetgeen is bekendgemaakt. Het zorgvuldigheidsbeginsel of enige andere rechtsregel verplicht de Belastingdienst niet om bepaalde belastingplichtigen, zoals belanghebbende, daarnaast specifiek(er) te informeren via bijvoorbeeld een website, het aangifteprogramma of de toelichting bij een aangifteformulier. [4] Het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst belanghebbende vooraf beter had moeten informeren over de regels van de kwalificerende buitenlandse belastingplicht en meer specifiek de consequentie die de rechtbank daaraan verbindt (zie 2.6) berust dus op een onjuiste rechtsopvatting. Doordat er geen sprake is van onjuiste informatieverstrekking door de Belastingdienst, maar van een verkeerde interpretatie van belanghebbende van het begrip inkomen, is er ook geen sprake van een situatie (zoals bijvoorbeeld aan de orde in het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2010 [5] ) waar het
uitsluitendaan onzorgvuldig handelen van de Belastingdienst te wijten is dat belanghebbende belastingrente verschuldigd is. Dit betekent dat het zorgvuldigheidsbeginsel hier de juiste wetstoepassing niet opzij kan zetten.
4.4.
Voor het geval het betoog van belanghebbende mede moet worden opgevat als verweer tegen de belastingrente via een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt ook dat beroep niet. De informatieverstrekking van de Belastingdienst liet andere mogelijkheden open dan de interpretatie die belanghebbende heeft gegeven aan het begrip inkomen. Omstandigheden die maken dat belanghebbende redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn interpretatie de enige juiste was, zijn gesteld noch aannemelijk geworden. Daardoor kan niet geoordeeld worden dat sprake is van onjuiste inlichtingen waaraan belanghebbende een gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen.
4.5.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het rentepercentage in de belastingrenteregeling niet in een redelijke verhouding staat tot de werkelijkheid. Deze stelling kan evenmin leiden tot vernietiging of matiging van de in rekening gebrachte belastingrente. Zelfs indien er al sprake van zou zijn dat de wetgever de aan hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid ter zake van de hoogte van het rentepercentage heeft overschreden, is er voor ingrijpen van de rechter geen plaats, omdat de keuzes die dan vervolgens moeten worden gemaakt, in eerste instantie gemaakt moeten worden door de wetgever en niet door de rechter. Daarnaast is gesteld noch aannemelijk dat belanghebbende met de in rekening gebrachte belastingrente is geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. [6]
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Aangezien het hoger beroep van de inspecteur slaagt, is er geen reden voor het heffen van griffierecht van de inspecteur.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, raadsheer, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De raadsheer,
N.A. de Grave W.A.P. van Roij
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 17, lid 1 respectievelijk artikel 18, lid 2 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, Trb. 2012, 123.
2.Stb. 2013, 565 (artikel 7.8 Wet IB 2001) en Stb. 2014, 579 (art. 21 UBIB).
3.Stb. 2014, 579.
4.Vergelijk Hoge Raad 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:34.
6.Vergelijk o.a. Hoge Raad 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816.