Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- er een co-ouderschapregeling (50/50) geldt die flexibel (afhankelijk van ieders werk) wordt ingevuld, na een halfjaar te evalueren;
- het in verband met de afstand (100 kilometer) nu (nog) geen optie is dat de man terugverhuist naar [plaats 1] , waar hij zijn sociale kring heeft en dat in de nabijheid van zijn werk ligt;
- de man in de (koop)woning te [woonplaats man] blijft wonen om de co-ouderschapregeling mogelijk te maken en dat hij de woning overneemt;
- [minderjarige] blijft ingeschreven op het adres van de man in [woonplaats man] ;
- partijen benadrukken dat de afspraken zoals opgenomen in het gespreksverslag gelden voor de proeffase van een halfjaar (ter voorbereiding op de definitieve contactregeling).
4.De omvang van het geschil
- vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) van € 267,- per maand met ingang van de datum van de indiening van het verzoek en van € 324,- per maand met ingang van 2021:
- de man te veroordelen tot betaling van de aanvullende gezinsbijslag en afgifte van het besluit van het betreffende gewest;
- te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft en de man te veroordelen dat [minderjarige] op het adres van de vrouw zal worden ingeschreven.
- aan de man vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar de regio [plaats 1] te verhuizen en [minderjarige] in te schrijven op een basisschool aldaar;
- vaststelling van een door de rechtbank nader te bepalen contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige] .
- het verzoek van de vrouw ter zake de gezinsbijslag afgewezen;
- de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige]
- de raad verzocht om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , het verzoek van de man om vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen en welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van [minderjarige] is.
- bepaald dat [minderjarige]
- de raad verzocht om aanvullend te rapporteren en adviseren over de vraag welke basisschool voor [minderjarige] het meest geschikt is;
- bepaald dat het verblijf van [minderjarige] tijdens de schoolvakanties tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld.
- [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
- [minderjarige] in het kader van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
- [minderjarige] (definitief) zal worden ingeschreven en naar school zal gaan op basisschool [school] te [woonplaats vrouw] ;
- de man aan de vrouw met ingang van heden ten behoeve van [minderjarige] een bedrag van € 310,- per maand aan kinderalimentatie zal voldoen.
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man zal zijn per datum van de bestreden beschikking, althans per datum van de beschikking van het hof;
- de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie wordt vastgesteld op basis van een inkomen van de vrouw ter hoogte van € 32.400,- per jaar, althans op basis van een inkomen dat het hof redelijk acht, waarbij de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie wordt vastgesteld op € 27,- per maand, althans op een bedrag dat het hof redelijk acht.
5.De motivering van de beslissing
Hieruit volgt dat de betreffende alimentatie geldt, totdat er duidelijkheid zou zijn over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de omgangsregeling en dat de rechtbank pas
vanaf dat momentde alimentatie zou gaan herzien. Dit heeft de rechtbank in de bestreden beslissing ook precies zo gedaan. Dit betekent derhalve dat de in de beschikking van 23 februari 2021 vastgestelde “voorlopige” alimentatie in ieder geval zou gelden tot dat moment. Voor dat betreffende tijdvak was deze alimentatie dus niet voorlopig maar definitief. Er is dan sprake van een eindbeslissing, waarvan binnen drie maanden appel ingesteld dient te worden, zie over de temporele uitleg van het begrip “voorlopig” de conclusie van de AG bij Hoge Raad 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2507.
6.De slotsom
7.De beslissing
- € 174,50 per maand in de periode van 19 juli 2022 tot 1 september 2023;
- € 79,50 per maand met ingang van 1 september 2023;