ECLI:NL:GHSHE:2023:2293

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
22/00546
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep na overlijden belanghebbende en verwerping nalatenschap door erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van wijlen de belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 16 maart 2022. De belanghebbende was in hoger beroep gegaan tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een opgelegde boete. Tijdens de procedure is de belanghebbende overleden, waarna zijn erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen. Dit leidde tot de conclusie dat het processuele belang aan de beoordeling van het hoger beroep is komen te ontvallen, waardoor het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder een naheffingsaanslag opgelegd over een periode van bijna acht maanden, met een bijbehorende verzuimboete. Na het overlijden van de belanghebbende en de verwerping van de nalatenschap door de erfgenamen, heeft het hof vastgesteld dat er geen belanghebbenden meer zijn in deze procedure. De inspecteur heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van zijn recht om op een zitting te worden gehoord, en het hof heeft besloten dat de zitting achterwege kan blijven. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is aan de inspecteur verzonden. Het hof heeft geen aanleiding gezien om het griffierecht te laten vergoeden of om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00546
Uitspraak op het hoger beroep van
wijlen [belanghebbende] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 maart 2022, nummer BRE 20/8538 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 27 mei 2019 tot en met 7 januari 2020 opgelegd. Tevens is bij beschikking een boete opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Vervolgens is belanghebbende overleden, hebben de erfgenamen de nalatenschap verworpen en heeft de executeur afstand gedaan van het executeurschap.
1.6.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend en verklaard geen gebruik te willen maken van zijn recht om op een zitting te worden gehoord.
1.7.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Het hof heeft de inspecteur schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten en daarbij de termijn aangekondigd waarbinnen schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

2.Feiten

2.1.
De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 1.596. Tevens is bij beschikking een verzuimboete van eveneens € 1.596 opgelegd.
2.2.
Op 22 maart 2022 heeft belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Op 4 mei 2022 is het hoger beroep namens belanghebbende gemotiveerd door advocaat [advocaat] .
2.3.
Op 31 juli 2022 is belanghebbende overleden.
2.4.
Blijkens een op 11 augustus 2022 in het boedelregister van de rechtbank Oost-Brabant ingeschreven akte hebben alle in het testament genoemde erfgenamen de nalatenschap van belanghebbende verworpen.
2.5.
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van de bij testament aanwezen executeur waarin is vermeld dat hij afstand doet van het executeurschap.
2.6.
Tot de gedingstukken behoort voorts een e-mail van de in 2.2 genoemde advocaat waarin onder verwijzing naar de in 2.4 en 2.5 genoemde stukken, is vermeld dat er vanuit de erfgenamen geen verdere instructies betreffende het onderhavige hoger beroep zullen volgen.
2.7.
De inspecteur heeft tijdens een telefonisch onderhoud met de griffier op 17 mei 2022 en in zijn brief van 5 juni 2023 verklaard dat de verzuimboete vervalt in verband met het overlijden van belanghebbende en de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft.

3.Beoordeling van het hoger beroep

3.1.
Belanghebbende is tijdens de procedure in hoger beroep overleden. Dit betekent dat de boete van rechtswege is komen te vervallen. [1]
3.2.
Niet kan worden gezegd dat de overledene enig belang heeft bij voortzetting van het geding in hoger beroep.
3.3.
De erfgenamen van belanghebbende hebben de nalatenschap verworpen. Gelet hierop dient te worden geconcludeerd dat zij geen belanghebbenden zijn in deze procedure in hoger beroep.
3.4.
Niet aannemelijk is dat er een onbekende belanghebbende is die de onderhavige procedure in hoger beroep zou willen voortzetten. Daarom heeft het hof ervan afgezien om op de voet van artikel 8:26, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de Staatscourant of in een ander medium te doen aankondigen dat de onderhavige zaken bij het hof aanhangig zijn.
3.5.
Gelet op het hiervóór overwogene, moet worden geconcludeerd dat het processuele belang aan de beoordeling van het onderhavige hoger beroep is komen te ontvallen, zodat het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Tussenconclusie
3.6.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
3.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
3.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

4.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, voorzitter, H.J. Cosijn en C.W.M.M. Verkoijen, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023 en een afschrift van de uitspraak is op die datum aangetekend aan de inspecteur verzonden.
De griffier, De voorzitter,
M.M. Stassen-Kanters W.A.P. van Roij
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 5:42, lid 2, Algemene wet bestuursrecht.