ECLI:NL:GHSHE:2023:2534

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
20-000200-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door twee of meer verenigde personen met valse sleutels, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1970 en thans verblijvende in P.I. Sittard, was eerder veroordeeld voor diefstal en had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, voor meerdere diefstallen, waaronder diefstal door twee of meer verenigde personen met valse sleutels. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verklaringen van de verdachte en de advocaat-generaal. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van 6 maanden, terwijl de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleitte voor enkele feiten en zich refereerde aan het oordeel van het hof voor andere feiten.

Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig was aan de feiten 2 en 4, en sprak hem daarvan vrij. Voor de feiten 1, 3 en 5 oordeelde het hof dat er voldoende bewijs was voor de diefstal en de gekwalificeerde diefstal. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van sieraden van een 77-jarige vrouw en het gebruik van een bankpas van een andere benadeelde, waarbij hij zich toegang had verschaft door middel van valse sleutels. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000200-22
Uitspraak : 29 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2022, parketnummer 03-199825-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 03-299965-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] ,
thans uit andere hoofde verblijvende in P.I. Sittard te Sittard.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal’ (feiten 1, 2 en 5), ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd’ (feit 3) en ‘diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ (feit 4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de onder parketnummer 03-299965-19 eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, voor de tenlastegelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf af te wijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit voor de onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde feiten en heeft zich ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd onder feit 3 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is verzocht deze af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juli 2021 in de gemeente Kerkrade een aantal sieraden (waaronder een horloge, armband en/of broche), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2021 tot en met 14 juli 2021 in de gemeente Kerkrade een ID-kaart, een bankpas en/of een hoeveelheid geld (circa €50), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2021 tot en met 28 juni 2021 in de gemeente Kerkrade en/of te Herzogenrath (Bondsrepubliek Duitsland), althans op een of meer plaats(en) in Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland, meermalen, althans eenmaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen hoeveelheid geld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een bankpas ten name van die [benadeelde 2] (door contactloos betalen en/of met bijbehorende code), tot welk gebruik hij, verdachte, (telkens) niet gerechtigd was;
4.
hij in of omstreeks de periode van 6 maart 2021 tot en met 24 maart 2021 in de gemeente Kerkrade een fiets, vishengels en/of een vrijloopmolen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5.
hij op of omstreeks 15 juli 2021 in de gemeente Kerkrade een beurs met inhoud (waaronder geld en/of een bankpas), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak ten aanzien van de feiten 2 en 4
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 en feit 4 tenlastegelegde.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Feit 2
Het hof stelt vast dat uit het procesdossier is gebleken dat de verdachte op enig moment over de ID-kaart alsmede de bankpas van mevrouw [benadeelde 2] heeft beschikt. Volgens de aangifte – gedaan door de zoon van mevrouw [benadeelde 2] op 19 juli 2021 – zou er daarnaast ongeveer € 50,00 uit de portemonnee van mevrouw [benadeelde 2] missen. In deze aangifte wordt opgemerkt dat op 14 juli 2021 door de zoon van mevrouw [benadeelde 2] werd ontdekt dat de pasjes en het geldbedrag in de portemonnee ontbraken. Een week ervoor
(het hof begrijpt: omstreeks 7 juli 2021)zouden deze goederen zich daarin nog hebben bevonden. De verdachte heeft verklaard dat hij het bankpasje van mevrouw [benadeelde 2] van haar had gekregen om er boodschappen mee te doen en dat hij vervolgens meer heeft gepind dan de bedoeling van mevrouw [benadeelde 2] was. Uit het dossier volgt dat met de bankpas in de periode van 27 tot en met 28 juni 2021 verschillende keren is gepind en dat er op 27 juni 2021 op naam van [benadeelde 2] en met behulp van de Nederlandse identiteitskaart van [benadeelde 2] een telefoonabonnement bij Vodafone is afgesloten op het adres van de verdachte
(het hof begrijpt: dus telkens vóór 7 juli 2021, zijnde de datum waarop de bankpas, het identiteitsbewijs en het geldbedrag volgens de aangifte zich nog in de portemonnee zouden hebben bevonden). Het hof neemt bij dit alles in aanmerking dat aangeefster [benadeelde 2] volgens de aangifte dementerende was en dat niet uit de namens haar gedane aangifte volgt of, hoe en op welk(e) moment(en) de verdachte (al dan niet met wetenschap en “toestemming” van aangeefster) de beschikking heeft gekregen over de tenlastegelegde goederen. Naar het oordeel van het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden onvoldoende vast komen te staan dat de verdachte de ID-kaart, bankpas en de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid geld in de tenlastegelegde periode heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van de aan hem onder feit 2 tenlastegelegde diefstal.
Feit 4
Het hof is voorts van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onder feit 4 tenlastegelegde (gekwalificeerde) diefstal heeft begaan. De verdachte heeft ontkend de diefstal te hebben gepleegd. Het hof overweegt dat de herkenningen van de verdachte door verbalisant [verbalisant 1] , zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 164 van het procesdossier, alsmede de herkenning van [medeverdachte] , zoals opgenomen op pagina 89 van het procesdossier onvoldoende specifiek zijn. Zowel verbalisant [verbalisant 1] als [medeverdachte] herkennen de verdachte immers enkel aan een typisch loopje. Datzelfde geldt voor de herkenning van een hond op de videobeelden.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de in het procesdossier aanwezige foto op pagina 92 van het procesdossier, welke foto gemaakt is van de bewegende beelden van een Ring camera, in ieder geval ongeschikt is voor een herkenning (het gezicht van de persoon op de beelden is daarop niet waar te nemen), terwijl het hof niet heeft kunnen beschikken over de bewegende beelden van de Ring camera om te kunnen beoordelen in hoeverre zij van voldoende kwaliteit zijn voor enige herkenning. Nu het dossier ook overigens geen aanwijzingen bevat dat de verdachte bij deze diefstal betrokken is, zal het hof de verdachte eveneens vrijspreken van het aan hem onder feit 4 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 24 juli 2021 in de gemeente Kerkrade een aantal sieraden (waaronder een horloge, armband en broche), die geheel aan [benadeelde 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij in de periode van 27 juni 2021 tot en met 28 juni 2021 in de gemeente Kerkrade en te Herzogenrath (Bondsrepubliek Duitsland), meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens een hoeveelheid geld die aan [benadeelde 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader telkens die weg te nemen hoeveelheid geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een bankpas ten name van die [benadeelde 2] (door contactloos betalen), tot welk gebruik hij, verdachte, (telkens) niet gerechtigd was;
5.
hij op 15 juli 2021 in de gemeente Kerkrade een beurs met inhoud (waaronder geld en een bankpas) die geheel aan [benadeelde 4] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen [1]
Bespreking van het verweer ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging, overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen, bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd onder feit 1. Daartoe is samengevat aangevoerd dat geen sprake was van een zodanige heerschappij over de goederen dat kan worden gesproken van een voltooide diefstal. De verdachte heeft de sieraden in zijn handen gehad, maar heeft deze vervolgens ook weer teruggelegd. Van eenvoudig weglopen, zoals in de jurisprudentie soms van belang werd geacht omdat voltooiing daarmee zeer gemakkelijk en dichtbij was, is geen sprake, aangezien de buurvrouw van aangeefster eveneens aanwezig was in de woning. Bovendien volgt uit het vonnis van Rechtbank Noord-Holland van 25 april 2022 (ECLI:NL:RBNHO:2022:3677) dat het enkel verplaatsen van goederen nog niet betekent dat de verdachte de feitelijke heerschappij over die goederen heeft gehad.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat er op 24 juli 2021 bij aangeefster [benadeelde 1] – een toen 77-jarige vrouw – in Kerkrade een man aan de deur stond en dat deze man zonder te vragen bij aangeefster de woning binnenliep. De man zei: “Geef me maar twee van vijf, dan leg ik dat andere in de brievenbus. Ik heb het met je man afgesproken.” Volgens aangeefster was haar man eerder overleden en heeft zij tegen de man gezegd dat zij hem niets kon geven, want zij had niets. De man liep vervolgens direct door naar de slaapkamer, waar hij de lade van het nachtkasje opende. Hierna liep hij naar de andere slaapkamer en opende ook daar een kast. De man is daarna aan de tafel in de woonkamer gaan zitten en vroeg om water. Aangeefster heeft toen aan de man medegedeeld dat zij niets had, waarop de man haar mededeelde: “Dan ga ik maar eens.” Aangeefster zag dat de man haar sieraden – een horloge, armband en een broche – in zijn hand had. Op hetzelfde moment dat aangeefster zag dat de man deze sieraden in zijn hand had, ging ook de deurbel. De man liep op dat moment naar de voordeur, waarna de buurvrouw binnen kwam lopen. Toen de buurvrouw de man vroeg wat hij daar deed, zag aangeefster dat de man de sieraden op het kastje in de gang legde, waarop hij de woning verliet. [2]
Getuige [getuige]
(het hof begrijpt: de overbuurvrouw van aangeefster [benadeelde 1] )heeft verklaard dat zij op 24 juli 2021, nadat zij werd gebeld door de zoon van mevrouw [benadeelde 1]
(het hof begrijpt: aangeefster [benadeelde 1] ), naar de woning van aangeefster is gegaan. Op het moment dat zij de deur opende, zag zij een man in de gang staan. Toen [getuige] vervolgens aan de man vroeg ‘Wat is dat hier?’, zag zij dat de man in de richting van het kastje in de gang liep en daar enkele sieraden neerlegde en zei: “Ik leg al alles terug.” Toen [getuige] vervolgens zei dat hij maar moest blijven en dat de politie zo komt, ging de man er snel vandoor. [getuige] zag dat de man beneden zijn fiets pakte en wegfietste. [3] De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij in het gangetje van de woning is geweest en dat hij een armbandje en horloge in de handen had. [4]
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte het oogmerk had om zich de sieraden, te weten het horloge, een armband en een broche, wederrechtelijk toe te eigenen. Op het moment dat de verdachte met de sieraden in zijn hand vanuit de woonkamer richting de voordeur op de gang van de woning liep om die woning te verlaten, had hij reeds zodanige feitelijke heerschappij over deze goederen dat daarmee de wegneming – en diefstal – als voltooid geldt. Dat de verdachte de goederen vervolgens – bij het zien van [getuige] – heeft teruggelegd op het kastje in de gang, doet daaraan niet af.
Het verweer wordt verworpen.
Bespreking van het verweer ten aanzien van feit 5
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging, overeenkomstig de overgelegde pleitaantekeningen, bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd onder feit 5. Daartoe is samengevat aangevoerd dat het signalement dat door aangeefster wordt gegeven onvoldoende onderscheidend is en dat de verklaring van [medeverdachte] op relevante punten onbetrouwbaar is. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat de beurs van aangeefster crèmekleurig of roze was, terwijl aangeefster heeft verklaard dat het een zwarte beurs betreft. Daarnaast verklaart [medeverdachte] eerst dat de verdachte de beurs heeft achtergelaten bij de Action/Jumbo in Kerkrade, terwijl zij daarna heeft verklaard dat aangeefster de beurs bij haar thuis kon komen ophalen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat [medeverdachte] mogelijk in de war is geweest of onder druk is gezet en dat haar verklaring niet tot het bewijs kan worden gebezigd. Voor zover door de advocaat-generaal naar voren is gebracht dat sprake zou zijn van een terugkerende modus operandi, heeft de verdediging dit, als zijnde onvoldoende specifiek, weersproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat op 15 juli 2021 tussen 11.25 en 11.50 uur bij de woning van aangeefster [benadeelde 4] – een toen 73-jarige vrouw – aan de Onze Lieve Vrouwestraat in Kerkrade werd aangebeld en dat zij een lange, smalle en magere man voor de deur zag staan. Aangeefster zag dat de man een pasje om zijn nek had hangen en dat hij in zijn handen een groen gekleurde collectebus vasthield. De man zei dat hij kwam collecteren. Hierop is aangeefster naar binnengelopen om haar beurs te pakken. Toen zij de man 2 euro had gegeven, hoorde aangeefster de man vragen of hij water mocht. Aangeefster is vervolgens met de beurs naar de woonkamer gelopen en heeft de beurs op de tafel gelegd. Zij is naar de keuken gelopen, waardoor zij geen zicht meer had op de woonkamer. Nadat zij een flesje water aan de man had gegeven, vertrok hij. Op het moment dat aangeefster terug kwam in de woonkamer, zag zij dat haar beurs niet meer op tafel lag. Het betrof een beurs met daarin een bankpasje van de ING, 400 euro aan bankbiljetten en een onbekend bedrag aan kleingeld. Aangeefster heeft verklaard dat zij omstreeks 16:25 uur werd gebeld door een onbekende vrouw die aangaf dat zij haar beurs had gevonden bij de Jumbo en haar vroeg of zij deze wilde komen ophalen. De dochter van aangeefster is hierop naar het adres [adres 2] gegaan. Het geld zat niet meer in de beurs. Uit de bankgegevens bleek dat er contactloos was gepind bij de Handelsonderneming Parkstad in Kerkrade. [5] [medeverdachte] heeft verklaard dat zij weet dat [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)eigenlijk overal collecteert. [6] Nadat [medeverdachte] door de politie ermee is geconfronteerd dat er bij een mevrouw bij het collecteren een beurs was weggenomen, verklaarde [medeverdachte] dat [verdachte] de beurs had achtergelaten bij de Action/Jumbo te Kerkrade en dat zij omstreeks 16.25 uur – toen [verdachte] even naar een winkel was – aangeefster had gebeld met de mededeling dat ze de beurs had gevonden en dat aangeefster deze beurs bij haar kon komen ophalen aan het adres [adres 2]
(het hof begrijpt: de woning van [medeverdachte] ). Bovendien heeft zij verklaard dat [verdachte] het bankpasje uit de beurs heeft gehaald, toen naar de winkel is gegaan en het bankpasje vervolgens weer heeft terug gestopt voordat de vrouw de beurs kwam ophalen. [7] De verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie verklaard dat hij een groene collectebus heeft en dat hij daarmee – met zijn oude gedetineerde justitiepasje – langs de deuren besloot te gaan [8] en dat het kan zijn dat hij op 15 juli 2021 heeft gecollecteerd aan de Onze Lieve Vrouwenstraat. [9] Ook heeft hij verklaard dat [medeverdachte] zijn nichtje is en dat hij af en toe bij haar verblijft. [10]
Anders dan de verdediging ziet het hof geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] , zijnde het nichtje van de verdachte waar de verdachte destijds naar eigen zeggen ook af en toe verbleef. [medeverdachte] heeft de beurs van aangeefster daadwerkelijk in handen gehad, nu zij deze heeft teruggeven aan de dochter van aangeefster. Die verklaring van [medeverdachte] vindt ook steun in de aangifte van [benadeelde 4] . Dat [medeverdachte] heeft verklaard dat de betreffende beurs crèmekleurig of roze was, maakt dit niet anders. De omstandigheid dat [medeverdachte] heeft verklaard dat de beurs door de verdachte was achtergelaten bij de Action/Jumbo in Kerkrade en daarna heeft verklaard dat aangeefster de beurs bij haar thuis kon komen ophalen, doet daar niet aan af. Het hof neemt hierbij ten slotte nog in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat hij collecteerde met een groene collectebus en het kan zijn dat hij op 15 juli 2021 aan de Onze Lieve Vrouwestraat – waar aangeefster [benadeelde 4] woonachtig was – heeft gecollecteerd en dat uit de aangifte volgt dat de man die bij haar kwam collecteren een groene collectebus had en haar beurs moet hebben weggenomen. Het hof ziet dan ook geen reden de verklaring van [medeverdachte] als bewijsmiddel buiten beschouwing te laten.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte het onder feit 3 bewezenverklaarde feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit:
1. het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 juli 2021, dossierpagina’s 127-129, inhoudende de verklaring van aangever [aangever] namens [benadeelde 2] ;
2. het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2021, dossierpagina 109, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] ;
3. het proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling en vordering tot bewaring (artikelen 59a en 63 Wetboek van Strafvordering) d.d. 28 juli 2021, los opgenomen in het dossier, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] .
4. het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 maart 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal diefstallen alsmede een gekwalificeerde diefstal. Met deze diefstallen heeft de verdachte oudere, kwetsbare mensen gedupeerd. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven en heeft zich niets aangetrokken van de gevolgen voor de benadeelden en hun gevoel van onveiligheid. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 januari 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, alsmede dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is door de verdachte aangevoerd dat hij zijn best doet om in rustiger vaarwater te komen, dat hij behoefte heeft aan hulp en begeleiding en dat hij (nog steeds) verslaafd is aan cocaïne.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke misdrijven – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 maart 2020, onder parketnummer 03-299965-19 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 januari 2023 volgt dat de tenuitvoerlegging van die eerder opgelegde gevangenisstraf reeds bij een onherroepelijke rechterlijke beslissing is gelast en dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel ten uitvoer is gelegd in de periode van 2 juni 2022 tot en met 5 juli 2022.
Nu de tenuitvoerlegging al onherroepelijk is gelast, zal het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 3 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 03-299965-19.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 29 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie Eenheid Limburg, registratienummer PL2421-2021115891, gesloten d.d. 12 november 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-73.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] d.d. 24 juli 2021, dossierpagina’s 30-31.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 24 juli 2021, dossierpagina 32.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 25 juli 2021, dossierpagina 37.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 4] d.d. 30 juli 2021, dossierpagina 145.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 27 juli 2021, dossierpagina 89.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 27 juli 2021, dossierpagina 90.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 25 juli 2021, dossierpagina 35.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 25 juli 2021, dossierpagina 84.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 25 juli 2021, dossierpagina 48.