3.1.In overweging 2.1. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Hiertegen zijn geen, althans niet voldoende duidelijk, grieven gericht en de door de rechtbank vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
3.1.1.[appellanten] zijn samen met hun zus [persoon A] (hierna: [persoon A] ) de enige
erfgenamen van hun op 31 augustus 2007 overleden moeder. Tot de nalatenschap van moeder behoorde een perceel grond (groot 2.855 m²) met een daarop gelegen woning aan de [adres] te [postcode] [plaats] (hierna: het onroerend goed).
3.1.2.Op 4 december 2007 hebben [appellanten] en [persoon A] de nalatenschap van hun
moeder zuiver aanvaard. Daarmee zijn [appellanten] en [persoon A] , ieder voor gelijke delen, eigenaar geworden van het onroerend goed. Het onroerend goed was op dat moment bezwaard met een hypothecaire inschrijving van € 125.000,00 ten behoeve van ING Bank NV.
3.1.3.In 2011 is [persoon A] met haar bedrijf (een eenmanszaak) in financiële problemen gekomen.
3.1.4.Op 3 november 2011 heeft [persoon A] met haar accountant, V.O.F. Accountenz [locatie]
(hierna: Accountenz) een betalingsregeling getroffen in verband met de op dat moment bij Accountenz openstaande facturen van in totaal € 28.838,99. Daarbij is overeengekomen dat ten behoeve van Accountenz een recht van tweede hypotheek wordt gevestigd op het (1/3e) aandeel van [persoon A] in het onroerend goed.
3.1.5.Op 3 augustus 2012 hebben [appellanten] en [persoon A] ten behoeve van Accountenz een recht van tweede hypotheek doen vestigen op het (gehele) onroerend goed voor een bedrag van € 40.000,00 met een maximum van € 56.000,00.
3.1.6.In 2013 is [persoon A] persoonlijk in staat van faillissement verklaard. Het faillissement van [persoon A] is op 11 september 2013 omgezet in de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: de WSNP). [geïntimeerde] is daarbij aangesteld als bewindvoerder.
3.1.7.Ten tijde van de toetreding van [persoon A] tot de WSNP waren er al potentiële kopers
voor het onroerend goed; supermarktketen Ahold (hierna: Ahold) was geïnteresseerd in de voorzijde van het perceel om daar parkeerruimte te realiseren en een ontwikkelaar was geïnteresseerd in de achterzijde van het perceel om daar nieuwbouwwoningen te realiseren. [persoon A] en haar broers onderhielden de contacten met de potentiële kopers.
3.1.8.Bij brief van 24 december 2015 heeft Accountenz [persoon A] in gebreke gesteld wegens
het niet nakomen van de op 3 november 2011 getroffen betalingsregeling. Accountenz heeft [persoon A] daarbij een laatste gelegenheid gegeven om het openstaande bedrag van € 41.251,67 uiterlijk 31 januari 2016 te voldoen, bij gebreke waarvan nadere maatregelen zouden worden genomen. Op 4 januari 2016 heeft [persoon A] de bewindvoerder hierover geïnformeerd.
3.1.9.Begin 2016 is de bewindvoerder er achter gekomen dat er nog geen makelaar was
ingeschakeld en er alleen nog maar een taxatierapport lag uit 2007. Om die reden is zij zich actief gaan bezig houden met de verkoop van het onroerend goed. Omdat het contact met de broers van [persoon A] niet soepel verliep, heeft zij in juli/augustus 2016 een verzoek ex artikel 3:174 BW bij de rechtbank ingediend.
3.1.10.Per e-mail van 30 augustus 2016 heeft [persoon B] (hierna: [persoon B] ) bij
[persoon A] een bod van € 300,00 per m² uitgebracht voor de achterzijde van het onroerend goed (perceel ter grootte van 2.005 m²). Het bod was uitgebracht onder de voorwaarde dat een woonbestemming kan worden gerealiseerd. Per e-mail van 31 augustus 2016 heeft [persoon A] de bewindvoerder over het bod van [persoon B] (van ongeveer € 600.000,00) geïnformeerd. Als reactie hierop heeft de bewindvoerder [persoon A] te kennen gegeven dat zij als bewindvoerder het bod rechtstreeks en schriftelijk van de geïnteresseerde koper wil ontvangen en dat zij een taxatie nodig heeft om het bod te kunnen beoordelen.
3.1.11.Op 6 september 2016 is het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse
beëindiging van de WSNP ter zitting behandeld. Accountenz was daarbij aanwezig.
Aanleiding voor het verzoek was, onder meer, de weigering van [persoon A] om medewerking te verlenen aan een taxatie van het onroerend goed. Het verzoek is uiteindelijk ingetrokken, omdat [persoon A] alsnog bereid was haar medewerking te verlenen aan een taxatie.
3.1.12.Op 12 september 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de bewindvoerder, [persoon A] en haar broers, bijgestaan door hun raadsman, en Accountenz. Tijdens die bespreking heeft Accountenz zich bereid verklaard de executoriale verkoop van het onroerend goed op te schorten tot 1 januari 2017.
3.1.13.Op 15 september 2016 heeft [---] Makelaardij BV in opdracht van de
bewindvoerder een taxatierapport uitgebracht. Deze makelaar heeft de marktwaarde van het onroerend goed getaxeerd op € 775.000,00.
3.1.14.Op 30 september 2016 is de termijn van de WSNP met één jaar verlengd.
3.1.15.Op 5 oktober 2016 is de bewindvoerder geïnformeerd over het feit dat de heren
[persoon C] en [persoon D] (hierna in enkelvoud: [naam] ) bij [persoon A] een bod hadden uitgebracht van € 255.000,00 voor de voorzijde van het onroerend goed (perceel ter grootte van 750 m²). Het bod was uitgebracht onder de ontbindende voorwaarde dat met Ahold overeenstemming zou worden bereikt over de huur van het perceel voor parkeerruimte.
3.1.16.Op 21 oktober 2016 heeft de rechter-commissaris ingestemd met het bod van
[naam] . Diezelfde dag heeft de bewindvoerder [persoon A] hiervan op de hoogte gesteld.
3.1.17.Op 6 december 2016 heeft de bewindvoerder [persoon A] bericht dat zij akkoord is met de aan haar toegezonden concept koopovereenkomst onder de voorwaarde dat de eigendomsoverdracht van het onroerend goed uiterlijk 1 mei 2017 plaatsvindt.
3.1.18.Op 14 januari 2017 heeft de bewindvoerder een nieuwe concept koopovereenkomst
ontvangen. Bij e-mail van 18 januari 2017 heeft de bewindvoerder [persoon A] en haar broers bericht dat de voorgelegde koopovereenkomst niet strookt met de eerder aan haar verstrekte informatie waarop de rechter-commissaris zijn goedkeuring heeft gegeven en dat zij de overeenkomst in de huidige vorm niet kan tekenen.
3.1.19.Op 23 januari 2017 hebben [persoon A] en haar broers een koopovereenkomst met [naam] getekend, waarbij de voorzijde van het onroerend goed aan [naam] is verkocht voor € 255.000,00 onder de ontbindende voorwaarde dat met Ahold overeenstemming wordt bereikt over de huur van het perceel voor parkeerruimte.
3.1.20.Bij beschikking van 19 april 2017 heeft de rechter-commissaris van deze rechtbank
de bewindvoerder op haar verzoek gemachtigd voor het te gelde maken van het onroerend goed ex artikel 3:174 BW.
3.1.21.Bij brief van 14 juli 2017 heeft de bewindvoerder de koopovereenkomst met [naam] buitengerechtelijk vernietigd wegens het ontbreken van haar instemming met de inhoud van de overeenkomst. [naam] heeft in de vernietiging van de overeenkomst berust.
3.1.22.Op 15 juli 2017 heeft de bewindvoerder van projectontwikkelaar Vexpro (hierna:
Vexpro) een bod van € 575.000,00 voor het onroerend goed ontvangen. In de e-mail van
20 juli 2017 van de verkopend makelaar aan de advocaat van de bewindvoerder - welke op 27 juli 2017 doorgestuurd is aan (onder meer) [appellanten] - staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Daarnaast heb ik zoals benoemd vorige week een gesprek gehad met een ontwikkelaar en wil toch alvast zijn voorstel bij jullie voorleggen.
Zijn voorstel luidt als volgt:
- Voor de achtergelegen grond ad circa 2105 m² stelt hij voor:
Fase 1 € 100.000,= in huidige staat zonder bouwbestemming en schone grond verklaring;
Fase 2 € 150.000,= bij principe verzoek college;
Fase 3 € 300.000,= bij onherroepelijk bestemmingsplan
- Indien het voorste deel ook nog te koop is biedt hij daar € 275.000,= voor. (…)”
Dit bod is door alle partijen afgewezen, omdat het te laag werd bevonden daar het onroerend goed getaxeerd was op € 775.000,00.
3.1.23.Nadat Ahold in augustus 2017 had aangegeven de voorzijde van het onroerend
goed te willen kopen voor € 255.000,00 zijn [appellanten] met Ahold in onderhandeling getreden. Op 28 september 2017 is aan Ahold een concept koopovereenkomst voorgelegd dat nadien een aantal keer is gewijzigd, omdat Ahold steeds nadere voorwaarden stelde. Overeenstemming met Ahold is niet bereikt.
3.1.24.Op 1 september 2017 is de termijn van de WSNP verlengd tot 11 januari 2018.
3.1.25.Nadat op 10 oktober 2017 Vexpro voor het onroerend goed een bod van
€ 650.000,00 had uitgebracht, is met Vexpro verder onderhandeld. Die onderhandelingen zijn in eerste instantie met de familie [xxx] gevoerd. In de e-mail van de verkopend makelaar van het onroerend goed van 11 oktober 2017 staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Gisteren heb ik hier op kantoor een bespreking gehad met de projectontwikkelaar.
Hij doet een uiterste voorstel voor de achtergelegen grond ad circa 2105 m² en wel als volgt:
€ 400.000,= bij het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
Dit voorbehoud wordt dan opgenomen in de koopovereenkomst met een termijn eraan van 9 á 12 maanden. (…)”
3.1.26.Bij e-mail van 31 januari 2018 heeft de advocaat van [appellant 1] te kennen geven dat het [appellant 1] ’s voorkeur heeft het hele perceel aan Vexpro te verkopen.
3.1.27.Op 9 maart 2018 heeft Accountenz de executie van het onroerend goed doorgezet,
nadat zij deze eerder herhaalde malen had aangehouden. De openbare verkoop zou
plaatsvinden op 14 mei 2018. De bewindvoerder is hierover op 13 maart 2018
geïnformeerd.
3.1.28.Op 18 april 2018 heeft de rechter-commissaris ingestemd met een concept
koopovereenkomst; de intentie was het onroerend goed aan Vexpro te verkopen voor
€ 650.000,00. Ondertekening van de koopovereenkomst zou op 24 april 2018 plaatsvinden. Deze heeft geen doorgang gevonden, omdat door Vexpro nadere voorwaarden werden gesteld. [persoon A] en [appellant 1] hebben vervolgens het kantoor van de verkopend makelaar bezocht en de makelaar verzocht een versie van de koopovereenkomst op te maken waarmee Vexpro akkoord kan gaan.
3.1.29.In de e-mail van 30 april 2018 (van 12:14 uur) van de advocaat van de bewindvoerder aan (onder meer) de toenmalig advocaat van [appellanten] en aan [appellanten] staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Zojuist ben ik door [persoon E] van Accountenz op de hoogte gebracht van de uitkomst van de onderhandse biedingen die tot en met gisteren konden worden ingediend. Het hoogste bod is een bedrag van € 461.000,- van een nog onbekende koper, zonder enige voorwaarden. Gezien het grote risico dat alle partijen met het nieuwe aanbod van Vexpro lopen, zou ik op dit moment voorvolledige zekerheidwillen kiezen en adviseer ik uw cliënte en zijn broer akkoord te gaan met dit onderhandse bod. Het is in mijn optiek ook een redelijk bod, zeker als we dit naast de huidige koopovereenkomst leggen. (…)”
3.1.30.De advocaat van de broers (die ten tijde van het versturen van de e-mail namens [persoon A] optrad) reageert hier in zijn e-mail van 30 april 2018 (van 14:57 uur) als volgt op, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Kort gezegd kan ik aangeven dat cliënte niet instemt met het onderhandse bod van
€ 461.000,00. De bewindvoerder beslist voor cliënte, maar uw argumentatie om in te stemmen met dit aanbod is onbegrijpelijk. Er wordt immers € 189.000,00 minder betaald voor het gehele object. Hierdoor worden de schuldeisers, cliënte en haar broers ernstig benadeeld. De stelling dat de schuldeisers door de aangepaste depotstelling te lang moeten wachten op een uitkering raakt kant noch wal. De schuldeisers moeten immers sowieso wachten op de tweede betaling ad € 350.000,00, die mogelijk pas in april 2020 zal plaatsvinden. De bezwaren zijn dan ook ongegrond. Ik zie dan ook geen enkele noodzaak om nu in te stemmen met een aanbod dat € 189.000,00 lager ligt dan het bedrag ad € 650.000,00 in de koopovereenkomst. Ik kan me niet voorstellen dat de rechter-commissaris hier wel mee zal zou instemmen, omdat de schuldeisers enorm worden benadeeld.Indien wordt ingestemd met het onderhandse aanbod, zal RST Advocaten aansprakelijk worden gehouden voor de schade die de verkopende partij hierdoor lijdt. (…)”
3.1.31.In de e-mail van 30 april 2018 (van 16:57 uur) van de advocaat van de bewindvoerder aan heden de advocaat van [appellanten] (die ten tijde van het versturen van de e-mail namens [persoon A] optrad) staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Verder lopen alle partijen alvast op de zaken voorruit en gaat de familie [xxx] er vanuit dat er uiteindelijk een opbrengst van € 650.000,- (nog zonder aftrek van de hypotheekvorderingen) aan de erfgenamen toekomt. Hoewel dit een mooi vooruitzicht is, is er in ieder geval de komende twee jaren nog geen enkele zekerheid dat de omgevingsvergunning zal worden verleend en onherroepelijk wordt en dat het bedrag van € 300.000,- daadwerkelijk zal worden betaald. Hierover bestaat nog veel te veel onzekerheid. Indien de rechter-commissaris toestemming geeft voor de aangepaste conceptkoopovereenkomst, moeten verkopers het voorlopig doen met een opbrengst van € 350.000,- waarvan ook nog eens een bedrag van € 60.000,- in depot wordt gestort én de vorderingen van beide hypotheekhouders zullen worden voldaan. Er blijft dan per saldo een klein bedrag over dat tussen partijen zal worden verdeeld. Vandaar mijn voorstel voor alle partijen om te kiezen voor zekerheid in deze kwestie. Zeker nu de executieveiling van 14 mei a.s. steeds dichterbij komt. (…)”
3.1.32.Op 1 mei 2018 reageert de toenmalig advocaat van [appellant 1] op de e-mails van 30 april 2019 van de advocaat van de bewindvoerder als volgt, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Client vindt het onderhandse bod dat gedaan is door een derde bij de notaris die de veiling regelt te laag. Bij acceptatie van dit bod, loopt client, en de broer en zus een aanzienlijk bedrag mis. Dit is ook niet gunstig voor de schuldeisers van mevrouw [xxx] . Is dit punt wel voldoende over het voetlicht gebracht bij de rechter-commissaris? (…)”
3.1.33.In de e-mail van 1 mei 2018 van heden de advocaat van de broers (die ten tijde van het versturen van de e-mail namens [persoon A] optrad) aan de advocaat van de bewindvoerder staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
De gemeente heeft reeds toegezegd medewerking te verlenen aan een omgevingsvergunning en er zijn afspraken vastgelegd in de concept-overeenkomst. Er is dan ook wel degelijk uitzicht op de tweede betaling van € 300.000,00. Dit belang is groter, dan de zekerheid van een bedrag van € 461.000,00. Er gaat immers een bedrag ad € 189.000,00 verloren. Indien het uw eigen geld was, dan zou u hier ook niet mee instemmen.
(…)
Ik wacht de uitkomst af, maar als de woning via het onderhands bod wordt verkocht, dan is de financiële schade voor cliënte en haar broers niet te overzien. Ik vertrouw er dan ook op dat u zorgvuldig met deze belangen omgaat. (…)”
3.1.34.De advocaat van de bewindvoerder reageert hier vervolgens in haar e-mail van
2 mei 2018 als volgt op, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Ik heb de rechter-commissaris in mijn toestemmingsverzoek van gisteren aangegeven dat de nu gewenste aanpassing van Vexpro ertoe zou kunnen leiden dat in het slechtste geval wanneer daadwerkelijk gesaneerd moet gaan worden (en daar lijkt het met de uitkomst van het bodemonderzoek wel op) nog jaren kan duren voordat duidelijk is wat de totale saneringskosten met zich mee gaan brengen. Dit zal pas ná de uitkomst van de omgevingsvergunning duidelijk zijn. Dan moet nog worden gesaneerd. In dat geval kan het nog jaren duren voordat daadwerkelijk aan de schuldeisers van mevrouw [xxx] (deels) kan worden uitgekeerd en de WSNP kan worden afgerond. Deze nieuwe wending is niet acceptabel en brengt voor alle partijen teveel onzekerheid met zich mee. Daarbij heb ik wel aangegeven dat de koopprijs van € 650.0000,-, als de vergunning wordt gerealiseerd, een mooie prijs is. Dit blijft hoe dan ook altijd een 'kansovereenkomst'. Mijn voorkeur gaat nu voor alle partijen uit naar volledige zekerheid. (…)”
3.1.35.Op 1 mei 2018 heeft Accountenz ingestemd met een onderhands bod op het
onroerend goed van € 461.000,00. De bewindvoerder is daarop een procedure ex
artikel 3:268 lid 2 BW gestart om de onderhandse verkoop van het onroerend goed
te voorkomen.
3.1.36.Op 4 mei 2018 wordt met Vexpro een koopovereenkomst gesloten, waarvoor de
rechter-commissaris op 25 april 2018 goedkeuring had verleend. Overeengekomen
is dat het onroerend goed aan Vexpro wordt verkocht voor € 650.000,00, waarvan
een bedrag van € 350.000,00 meteen moet worden betaald en een bedrag van
€ 300.000,00 binnen twee weken na het onherroepelijk worden van de benodigde
omgevingsvergunning voor woningbouw. Artikel 20.2 van de overeenkomst bevat
een ontbindende voorwaarde, inhoudende dat Vexpro de aanvullende koopsom van
€ 300.000,00 niet is verschuldigd indien niet uiterlijk 30 april 2020 een
onherroepelijk geworden omgevingsvergunning voor woningbouw is verkregen.
3.1.37.Op 2 juli 2018 is het onroerend goed aan Vexpro geleverd.
3.1.38.Op 6 september 2018 heeft de eindzitting van de WSNP plaatsgevonden en is
aan [persoon A] een schone lei verleend. De boedel is tot op heden nog niet formeel afgewikkeld.
3.1.39.In januari 2019 heeft de gemeente positief beslist op het door Vexpro op
23 juli 2018 ingediende principeverzoek; na wijziging van het bestemmingsplan kan
worden ontwikkeld op het gekochte.
3.1.40.Tussen partijen is een geschil ontstaan over de verdeling van de door Vexpro
betaalde (eerste deel van de) koopsom van € 350.000,00. Na voldoening van ING
Bank NV en Accountenz bleef nog een deel van de koopsom over, hetgeen is
verdeeld tussen [persoon A] en haar broers. De rechter-commissaris heeft hierover een
beslissing genomen. Tegen die beslissing is de bewindvoerder in beroep gegaan.
Op 1 juli 2019 is het beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris
behandeld ter zitting. In het proces-verbaal staat, geciteerd voor zover hier van belang:
“(…)
Partijen zijn het met elkaar eens dat, zoals de rechtbank aangeeft, er sprake is van een derdenhypotheek, dat de nalatenschap gesubrogeerd is in de rechten van Accountanz en dat dit betekent dat de nalatenschap - uitgaande van hoofdelijkheid - een vordering heeft op mevrouw [xxx] van € 63.288,43. De notaris heef de restant-verkoopopbrengst ten onrechte niet afgedragen aan de nalatenschap, maar verdeeld onder de erfgenamen. In zoverre is er sprake van een partiële verdeling. De notaris heeft geen rekening gehouden met de verrekeningsbevoegdheid van de nalatenschap. Vandaar dat partijen afspreken dat de vordering van de nalatenschap op mevrouw [xxx] verrekend zal worden met de restant-koopsom die de koper nog zal betalen zodra de omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden. Het bedrag dat de notaris aan de boedel heeft afgedragen blijft op de boedelrekening staan. (…)”
3.1.41.Op 21 februari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen familie [xxx] , Vexpro, de bewindvoerder en een kantoorgenoot van haar (mr. Butterman) en de advocaat van de broers. Tijdens dit gesprek is aan Vexpro verzocht om in te stemmen met het opschuiven van de datum van 30 april 2020 als bedoeld in artikel 20.2 van de koopovereenkomst. Vexpro was daartoe niet bereid.
3.1.42.Op 20 april 2020 is namens de bewindvoerder een ingebrekestelling naar Vexpro gestuurd.
3.1.43.Ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak heeft Vexpro de aanvullende koopsom van € 300.000,00 voor het onroerend goed nog niet betaald.
De procedure in eerste aanleg
3.2.1.In eerste aanleg hebben [appellanten] - samengevat - gevorderd dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de bewindvoerder (pro se en q.q.) onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen,
II. de bewindvoerder q.q. en - voor zover de schade niet uit de boedel kan worden voldaan - pro se veroordeelt tot betaling van € 314.290,73, waarvan € 200.000,00 voorwaardelijk, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.2.Aan deze vordering hebben [appellanten] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellanten] verwijten de bewindvoerder dat zij de hypotheek-
betalingen aan Accountenz heeft stopgezet, waardoor Accountenz executiemaatregelen is gaan nemen. Doordat Accountenz uiteindelijk akkoord ging met een onderhands bod dat
€ 189.000,00 lager lag dan het bod van Vexpro, konden zij en hun zus [persoon A] niet anders dan instemmen met de onderhandse verkoop aan Vexpro, hoewel er in de koopovereenkomst in artikel 20.2 een ontbindende voorwaarde was opgenomen waartegen zij bezwaar hadden. Door in te stemmen met het bod van Vexpro zijn, zo stellen [appellanten] , zij door het verschil in verkoopopbrengst € 136.667,00 (2/3 van € 189.000,00) misgelopen. Door de voorwaarde heeft Vexpro een bedrag van € 300.000,00 niet betaald en zijn [appellanten] vervolgens nog eens € 200.000,00 (met een aandeel van 2/3) aan verkoopopbrengst misgelopen, aldus [appellanten] . Voorts verwijten [appellanten] de bewindvoerder dat zij niet is ingegaan op het bod van [persoon B] en dat zij de koopovereenkomst met [naam] buitengerechtelijk heeft vernietigd, waardoor het onroerend goed uiteindelijk is verkocht voor een bedrag van € 650.000,00 (aan Vexpro) in plaats van € 855.000,00 (aan [persoon B] en [naam] ). Tot slot verwijten [appellanten] de bewindvoerder dat zij de kosten van [---] Makelaardij BV van € 4.623,73, aan hen heeft doorbelast. [appellanten] stellen dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van de bewindvoerder schade hebben geleden en dat de bewindvoerder voor die schade q.q. en - voor zover de boedel niet toereikend is - pro se aansprakelijk is.
3.2.3.De bewindvoerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het bestreden vonnis heeft de rechtbank - samengevat - de vorderingen afgewezen en [appellanten] c.s. veroordeeld tot betaling van de proceskosten (op datum vonnis begroot op € 9.139,00).
De procedure in hoger beroep
De vorderingen en de eiswijziging/vermeerdering