Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7998222/ 19-3565)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met eiswijziging;
- de memorie van grieven;
- de akte overlegging producties bij memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met eiswijziging;
- de akte overlegging producties 46 tot en met 61 bij de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de akte rectificatie overlegging producties met productie 46;
- de op 30 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
- de op 10 maart 2022 toegezonden en op de mondelinge behandeling bij akte in het geding gebrachte eiswijziging en producties 62 tot en met 67 van [appellant] ;
- de op 14 maart 2022 toegezonden en op de mondelinge behandeling bij akte in het geding gebrachte productie 67 van Unipak;
- het op de mondelinge behandeling door [appellant] gedane verzoek om de procedure aan te houden totdat op het verzoek tot herroeping van de uitspraak van 29 augustus 2019 van dit hof (hierna: de ontslagbeschikking) in de arbeidszaak met procedurenummer 200.256.631/01 (hierna: de arbeidszaak) zal zijn beslist.
3.De beoordeling
Artikel 13 –Geheimhouding[hierna te noemen: geheimhoudingsbeding]
Je hebt me tijdens het gesprek wat getriggerd met het “nieuwe” bio plastic (…) [appellant][hof: [appellant] ]
, als het materiaal niet gestoord veel duurder is dan de materialen vandaag in gebruik, dan zie ik mogelijk grote biz. Ik zou zelfs bereid zijn (geheel vrijblijvend voorstel, even goede vrienden als het niet kan) om samen met jou/jullie het patent op te zetten en daarin gelijkwaardig mee te financieren zodat we als partners kunnen optrekken. (…) Indien deze soort van samenwerking niet de voorkeur heeft dan heb ik ook zeker interesse om markt afzet te zoeken (…)”
Applicant ± [persoon F] en ik ( [appellant] , [adres] [postcode] [plaats] ). Uitvinder mag ik zijn”.
Aangezien patent aanvrage op [appellant] en mij privé staat geen factuur naar Unipak (…)”
[persoon F]” en “
[appellant]”. Laatstgenoemde staat tevens als uitvinder vermeld.
Alles wat we met het materiaal gaan thermovormen moet dan toch via ons samen als de licentiehouders verlopen? Sterker, dat zijn wij als gezamenlijke patenthouders naar elkaar verplicht. Zo ook zal ik niet 1 eind product van het materiaal kunnen aanbieden/verkopen zonder jouw toestemming.(…)”
Op t’ moment dat je beide concepten wil samenvoegen haal je dus binnen PullTic ook 2 extra partners binnen.(…)
De gedane investering is intussen al iets en dat zou jij bij moeten gaan storten(…)
Kortom, je moet je bewust zijn dan je aandeel dan in PullTic van 50% naar 25% zakt en we over alles niet met zn 2 moeten gaan overleggen (wat nu super goed gaat) maar je ineens met 4 moet gaan beslissen(…)
”.
structure pulltic”waarop [appellant] ( [appellant] ) en [persoon F] ( [persoon F] ) staan vermeld als patenthouders en waarin staat dat de exclusieve rechten in een “
Company [appellant] / [persoon F]” worden gebracht “
if serious order”. Bij Company [appellant] / [persoon F] staat “
Sales of Licences and products” en Unipak wordt apart vermeld met daarachter “
Exclusive Production”.
Jouw deel in goede orde ontvangen”.
Zou jij kunnen uitzoeken hoe het zit met de patentaanvraag voor de biologisch afbreekbare bakjes. Uitvinder is [appellant] , maar wie wordt eigenaar van het patent? Wie betaald de onderzoeks- en aanvraagkosten?”
We hebben [persoon F] dus na goed intern Unipak overleg op zijn eigen risico verder laten doen en alleen met hem besproken dat wij als Unipak het product graag voor hem zouden willen produceren, mocht [persoon F] eventueel daadwerkelijk het patent krijgen.(…) Als Unipak zijn wij als patentmatig en testmatig en dus ook de kosten daarvoor, bij mijn weten, niet betrokken. Mocht [persoon A][hof: [persoon A] ]
samen met [persoon F] wat anders hebben afgesproken dan is dat buiten mij om en kan ik je daar geen antwoord op geven.”.
Unipak is namelijk op gener wijze betrokken bij onze patent aanvragen van GravityTray en PullTic . Over productie mogelijkheden van beiden projecten zijn/waren wij wel met [appellant] / Unipak in gesprek.”. [persoon D] reageerde op diezelfde dag: “
In reactie op onze emailwisseling en na verdere navraag bij Unipak , is me nu duidelijk hoe de contacten en samenwerking tussen TMI en Unipak zijn ontstaan en lopen. Wij staan hier positief tegenover en ondersteunen deze samenwerking volledig.”.
€ 195,00, voor het testen van PullTic als verpakkingsmateriaal voor levensmiddelen te zullen voldoen.
Tot nader order worden met ingang van heden al verkoopactiviteiten en productietesten voor producten in deze materialen stop gezet”.
Patent details” van 24 augustus 2018 staan als “
Applicant/holder” vermeld: “
[appellant]” en “
[persoon F]”. [appellant] staat tevens als “
inventor” vermeld.
belang had bij de octrooiaanvraag voor de verwerking van een bepaald bio-afbreekbaar materiaal (waaronder Solanyl) tot verpakkingen door thermovorming;
betrokkenwas bij de aanvraag van een patent, en dat hij
als uitvinderdaarop vermeld was. Dit laatste strookt met de e-mail die [persoon D] twee dagen later op 27 april 2016 aan [persoon E] zond waarin onder meer staat:
Zou jij kunnen uitzoeken hoe het zit met de patentaanvraag voor de biologisch afbreekbare bakjes. Uitvinder is [appellant] , maar wie wordt eigenaar van het patent? Wie betaald de onderzoeks- en aanvraagkosten ?” Het hof acht, gelet op de inhoud van dit e-mailbericht van [persoon D] , niet aannemelijk dat [appellant] zou hebben vermeld dat hij aanvrager en/of houder was van het patent. Daarbij heeft [appellant] op 12 juni 2016, naar aanleiding van de op 9 juni 2016 door [persoon D] aan [persoon E] gestelde vraag aan te geven in hoeverre Unipak betrokken is geweest bij de ontwikkeling in aanloop naar de patentaanvraag, geantwoord dat Unipak patentmatig niet is betrokken (zie hiervoor in 3.1.14 en 3.1.15). Ook dit strookt niet met de stelling dat [appellant] daarvóór zou hebben vermeld aanvrager/houder te zijn van het patent. De getuigenverklaringen van [persoon F] en [appellant] zelf maken het voorgaande niet anders. [persoon F] was bij het gesprek op 25 april 2016 niet aanwezig. [appellant] heeft op de zitting in hoger beroep toegelicht dat hij op 25 april 2016 juist niet heeft vermeld dat hij als aanvrager op de octrooi aanvraag stond vermeld omdat die vermelding een fout betrof en hij ervan uitging dat die fout was hersteld, hetgeen niet strookt met de stelling dat hij op 25 april 2016 wel zou hebben gezegd dat hij als aanvrager stond vermeld. Het feit dat Unipak eind 2017 het octrooinummer kende en begin 2018 bij juridisch advies heeft ingewonnen over de vraag of [persoon F] kon worden onteigend of dat het octrooi ongeldig kon worden verklaard, zoals [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft gesteld, impliceert naar het oordeel van het hof niet dat Unipak wist dat [appellant] als aanvrager/houder stond geregistreerd. Uit de brief van 28 februari 2019, waarin Unipak volgens [appellant] nakoming van de overdracht van het octrooi heeft gevorderd, blijkt niet dat Unipak al eerder dan ten tijde van het onderzoek in augustus 2018 wist dat [appellant] aanvrager/houder was van het octrooi en vervolgens (zijn deel van) het eigendom heeft overgedragen. Ook uit de in grief 13 onder nummer 354 genoemde e-mail van 10 januari 2018 leidt het hof niet af dat Unipak van meer op de hoogte was dan dat [appellant] als
uitvinderop de aanvraag stond vermeld. Uit de mededeling van [persoon D] dat hem nu duidelijk is hoe de contacten en samenwerking tussen het bedrijf van [persoon F] en Unipak zijn ontstaan en lopen in een e-mail van 11 juli 2016 aan [persoon F] blijkt dit evenmin. Vervolgens heeft Unipak in de brief van 28 augustus 2018 aan [appellant] medegedeeld welke overtredingen zijn geconstateerd en dat de bedingen 13 tot en met 18 zijn geschonden en dat een boete is verschuldigd op grond van artikel 20 (zie overweging 3.1.22). Met uitzondering van het via de persoonlijke website aanbieden van het product Spongy cups (de derde boete), zijn alle overtredingen waarvoor een boete is verbeurd in deze brief benoemd. Op welk moment Unipak bekend is geworden met de overtreding ter zake de Spongy cups heeft [appellant] niet gesteld zodat het beroep op de klachtplicht faalt.
“Applicant ± [persoon F] en ik ( [appellant] , [adres] [postcode] [plaats] ). Uitvinder mag ik zijn”,waarna de aanvraag mede op zijn naam is ingediend. Van een vergissing is naar het oordeel van het hof geen sprake. Met betrekking tot het octrooi is naar het oordeel van het hof sprake (geweest) van een samenwerkingsverband tussen [persoon F] en [appellant] waarbij [appellant] een eigen zakelijk belang had bij een octrooirecht op PullTic. [appellant] heeft met [persoon F] de naam PullTic afgestemd (zie 3.1.10.) en € 5.986,00 meebetaald aan de registratie van het octrooi vanuit zijn eenmanszaak (zie 3.1.12.). Het hof gaat voorbij aan het verweer van [appellant] dat hij dit bedrag aan [persoon F] zou hebben verstrekt als lening. Bij de factuur die [persoon F] aan [appellant] zond voor dit bedrag staat vermeld “50% participation PullTic Patent” en vervolgens heeft [persoon F] aan [appellant] bericht “
Jouw deel”in goede orde te hebben ontvangen. Dit duidt niet op een lening, althans betaling voor [persoon F] , maar op een betaling voor eigen deelname, althans het eigen verschuldigde deel. Daarbij blijkt de door [appellant] gestelde lening nergens uit en is onvoldoende onderbouwd. Verder heeft [persoon F] een structuurschema over de toekomst van PullTic opgemaakt, waarop [persoon F] en [appellant] als patenthouders staan vermeld en een bedrijf op hun beider naam staat vermeld waarin de exclusieve rechten zitten (zie 3.1.11.). Uit een e-mailwisseling tussen [appellant] en [persoon F] op 3 en 4 april 2016 blijkt verder dat [appellant] het heeft over “ons product”. [persoon F] mailde dat het aandeel van [appellant] in PullTic 50% is en dat zij samen alles overleggen en beslissen (zie 3.1.10.). Dat [appellant] en [persoon F] “gezamenlijke patenthouders” zijn en alles wat zij met het materiaal gaan thermovormen via hen samen als de licentiehouders moet verlopen had [persoon F] ook al eerder op 29 maart 2016 aan [appellant] bericht (zie 3.1.10.). Hieruit blijkt volgens het hof dat [appellant] en [persoon F] samen een onderneming hebben opgezet, althans zakelijke afspraken hebben gemaakt om inkomsten uit licenties voor het gebruik van het geregistreerd octrooi te generen. Daarmee kreeg [appellant] een eigen, zakelijk belang bij de aangevraagde octrooiregistratie en bij het ontwikkelen en in de markt zetten van PullTic. Tot slot heeft [appellant] op 16 februari 2017 aan het Belgisch Verpakkings Instituut bericht vanuit zijn eenmanszaak de factuur van € 195,00, voor het testen van PullTic als verpakkingsmateriaal voor levensmiddelen te zullen voldoen. Het hof passeert het verweer van [appellant] dat Unipak dit bedrag aan [appellant] zou hebben terugbetaald als onvoldoende onderbouwd. Dit betoog strookt niet met de op de zitting in hoger beroep ingenomen stelling van [appellant] dat [persoon A] niet wilde investeren in het octrooi.
Voor het bovengenoemde Nederlands octrooi melden wij u hierbij dat [appellant] (uitvinder en tevens aanvrager) zijn adres heeft gewijzigd (…) Wij verzoeken u vriendelijk deze adreswijziging door te voeren voor het aangegeven Nederlands octrooi”. Dat op 25 augustus 2017 een adreswijziging wordt doorgegeven namens [appellant] als aanvrager van het octrooi, strookt niet met zijn stelling dat hij enkele maanden daarvoor zijn rechten ten aanzien van het octrooi zou hebben overgedragen. In dat geval had het immers voor de hand gelegen om (ook) deze – belangrijker wijziging dan een adreswijziging – door te geven. Daarmee heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij sinds mei 2017 geen rechthebbende meer is tot het octrooi. Bovendien heeft hij ter zake geen voldoende specifiek bewijsaanbod gedaan.
Het PullTic materiaal kan echter veel meer dan we ons vandaag beseffen(…)
[appellant][hof: [appellant] ]
produceert voor Qwensh al een tijdje portie cups (..) en [appellant] weet dus goed hoe hij deze cupjes -proof of proces- moet en kan maken.(…)
Het wordt nog even oefenen maar via een intense media en online promotie denken wij dat we er snel achter kunnen komen welk bedrijven grote interesse in deSpongy Cupskunnen hebben(…)
. Prijstechnisch is het gewoonweg niet te vergelijken met een ander SPP-kuipje omdat het een uniek gepatenteerd – thermovorm- Bio kuipje is van de inhoud drooghoudt.(…)
Vooral omdat het Spongy kuipje ook nog eens economisch via Thermovorm techniek gemaakt kan worden maakt het ook geschikt voor massa productie. Samples zijn beschikbaar.”
Deze verpakking lijkt inderdaad op die van jullie. (…) Wij zijn wel bezig met een dergelijke verpakking, gemaakt van hetzelfde materiaal als dat van jullie. Ik vraag het na, laat het je weten.”
New revolution in the Portion Pack industy!” met daarbij een toelichting op de werking van de cups en mogelijke toepassingen. Op de website van de eenmanszaak van [appellant] stond hierover op 28 februari 2019 onder meer vermeld “
Spongy is een product geschikt voor portie verpakkingen. Intussen heeft het VM hier ook al een artikel voor gemaakt.” Op dezelfde pagina stond op die datum vermeld dat deze eenmanszaak voorziet in trainingen, verpakkingsoplossingen, verpakkingsadvies en informatie. Dat en in welk opzicht hiermee sprake is van onderwijsdoeleinden en niet van commerciële doeleinden heeft [appellant] niet (voldoende) toegelicht. Tot slot blijken de commerciële doeleinden ook uit de e-mail van [persoon F] van 15 september 2017.
Ik heb een leuke aanvraag voor een product dat in eerste instantie voor de Non food bestemd is. Later kan het zijn dat het product ook voor de food bestemd gaat worden.”
€ 20/1000 wordt voor zes eieren, waarop [persoon F] akkoord geeft. Verder is de boete van € 25.000 volgens [appellant] disproportioneel en in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Unipak;
technieken die waren ontwikkeld door Unipak.
nahet einde van de arbeidsovereenkomst (na 27 augustus 2018) omdat alleen dan sprake is van een concurrentiebeding als bedoeld in artikel 7:653 BW. Zoals hiervoor overwogen betreft dit alleen de boete wegens het aanbieden van Spongy cups op de website van de eenmanszaak over de periode 27 augustus 2018 tot 28 februari 2019. Voor het matigen van de voor die gedraging verbeurde boete geldt het toetsingskader van artikel 6:94 BW. Het komt erop neer dat de rechter de boete kan matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, maar niet tot minder dan de wettelijke schadevergoeding. Voor de rest van de boetes geldt de maatstaf uit artikel 7:650 lid 6 BW en is de rechter bevoegd de boete op een kleinere som te bepalen indien die hem bovenmatig voorkomt.
€ 4.425.000), 3e boete (van € 2.655.000), 6e boete (van € 25.000) en 7e boete (van € 5.000) contractueel wel zijn verschuldigd.
€ 3.600.000 uitvoerig te hebben toegelicht en onderbouwd met bewijs. Om die redenen heeft de kantonrechter de boete te veel gematigd volgens Unipak.
Volgens [appellant] is de boete juist te weinig gematigd onder meer omdat hij een ontslagen werknemer en particulier is en Unipak de boetes in de overeenkomst heeft opgenomen zonder dat daarover is onderhandeld. Hij stelt dat hij genoeg is gestraft en Unipak geen schade heeft geleden, althans dat daarbij sprake is van eigen schuld. Volgens [appellant] is er sprake van een noodtoestand omdat hij de boetes zoals opgelegd door Unipak niet kan betalen vanuit zijn bankrekening en hij na aflossing van de hypotheek bij verkoop van zijn woning ongeveer € 75.000 zal overhouden.
€ 7.970 bruto per maand. Hij is zijn vaste baan en inkomen kwijt, krijgt mede gezien zijn leeftijd wellicht geen nieuwe vaste aanstelling meer en heeft concentratieproblemen overgehouden aan de hele situatie. Wel is hij inmiddels weer als zzp-er weer aan het werk, zo is op de zitting in hoger beroep gebleken. [appellant] had een eigen zakelijk belang bij het overtreden van de bedingen, maar heeft daarmee geen financieel voordeel behaald. Wel staat het octrooi nog altijd op zijn naam geregistreerd.
4.De uitspraak
hoger beroep;