ECLI:NL:GHSHE:2023:3679

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
200.307.350_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de nakoming van een aannemingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gewezen op 8 december 2021. Appellanten, eigenaren van een woning, hebben een aannemingsovereenkomst gesloten met geïntimeerde, die een klusbedrijf exploiteert. De overeenkomst betrof een verbouwing van de woning, waarbij verschillende werkzaamheden zijn overeengekomen. Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden zijn er problemen ontstaan, waaronder vertragingen en onvolledige uitvoering van de afgesproken taken. Appellanten hebben geïntimeerde in gebreke gesteld en uiteindelijk een vordering tot vervangende schadevergoeding ingesteld, omdat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft in eerste aanleg een bedrag van € 7.321,72 toegewezen, maar appellanten zijn het niet eens met dit oordeel en hebben in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de procedure beoordeeld, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 als uitgangspunt moet worden genomen voor de nog uit te voeren werkzaamheden. Het hof heeft geoordeeld dat geïntimeerde in gebreke is gebleven en heeft de vordering van appellanten tot vervangende schadevergoeding toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van omzettingsverklaring. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.861,94, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten in beide instanties toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.307.350/01
arrest van 7 november 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
[geïntimeerde] , tevens handelende onder de naam [X] , voorts tevens handelende onder de naam [Y] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.M. de Jong te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 februari 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 8 december 2021, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/379711 / HA ZA 20-733)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met productie;
  • het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
  • de memorie van grieven tevens wijziging/aanvulling eis met producties;
  • de zuivering van het verstek op de rol van 15 november 2022;
  • de memorie van antwoord met productie;
  • de mondelinge behandeling van 5 september 2023.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft de feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat die feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Daarnaast staan nog enkele andere feiten vast. Het gaat om het volgende.
a. a) [appellanten] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] (hierna de woning).
b) [geïntimeerde] dreef ten tijde van de gebeurtenissen in dit arrest beschreven als eenmanszaak een klusbedrijf dat was aangesloten bij de franchiseorganisatie [Y] .
c) [geïntimeerde] heeft op 7 november 2018 een offerte aan [appellanten] gezonden voor het uitvoeren van een verbouwing van de woning (productie 6 bij conclusie van antwoord) waarbij [geïntimeerde] heeft aangegeven:
“[…] Planning 3 december als alles mee zit beginnen en dan zou als alles mee zit rond eind februari alles gereed moeten zijn. […]”
d) Op 9 november 2018 hebben partijen de offerte besproken en heeft [appellanten] ter kostenbesparing besloten een deel van de werkzaamheden zelf uit te voeren. [geïntimeerde] heeft de offerte dienovereenkomstig aangepast waarmee de offerte uitkwam op een totaalbedrag van € 39.080,88 inclusief btw. Deze offerte (hierna: de overeenkomst) is door [appellanten] voor akkoord getekend (productie 8 bij conclusie van antwoord).
e) Op grond van de overeenkomst heeft [geïntimeerde] zich – kort samengevat – verbonden om de eerste verdieping volledig te herinrichten, een nieuwe vloer op de eerste verdieping te realiseren, de verdiepingen en het souterrain te voorzien van voorzetramen, houtrot in de balk van het souterrain te herstellen, een nieuwe badkamer te realiseren, een nieuwe cv met radiatoren te installeren en de woonkamer en eetkamer te stuken. Daarbij is afgesproken dat [appellant] zorg draagt voor het compleet slopen van de oude indeling van de eerste verdieping, het isoleren van de wanden, het vlak zetten van gaten en sleuven voor een strakke afwerking, het timmerwerk, het monteren van schakelaars en verlichting en het aanschaffen van alle sanitaire onderdelen. Voorts hebben partijen afgesproken om gezamenlijk de nieuwe wanden op de eerste verdieping te plaatsen, de leidingen te leggen, inbouwdozen te monteren en een plafond te maken.
f) Gedurende het werk zijn partijen een tweetal meerwerkovereenkomsten overeengekomen. In de meerwerkovereenkomst van 14 februari 2019 (productie 2 bij dagvaarding) zijn partijen – kort samengevat – overeengekomen dat [geïntimeerde] de balken van de zoldervloer verzwaart, hoge geïsoleerde wanden tot aan de kapconstructie maakt, een trap naar zolder realiseert, een Velux-dakraam met verduisterend rolgordijn plaatst, de kapconstructie isoleert en afwerkt, de voor-en achtergevel voorziet van geïsoleerde voorzetwanden, de scheidingswand met de buren tot in de nok stuukt en de zijgevel tot aan de zoldervloer stuukt, de badkamer vergroot en alle buitenwanden in de woonkamer en eetkamer voorziet van geïsoleerde voorzetwanden.
g) De meerwerkovereenkomst van 15 mei 2019 (productie 3 bij dagvaarding) ziet op meerwerk als gevolg van een lekkage.
h) [appellanten] heeft zich gedurende het werk in de periode maart 2019 tot en met oktober 2019 meermaals bij [geïntimeerde] en ook bij [Y] beklaagd over het ontbreken dan wel het uitlopen van planningen en de aan-/afwezigheid van [geïntimeerde] .
i. i) [persoon A] van [Y] (hierna: [persoon A] ) heeft op 21 oktober 2019 op verzoek van [appellanten] getracht te bemiddelen door samen met partijen de resterende werkzaamheden te bekijken. [persoon A] heeft op 31 oktober 2019 aan beide partijen een mail gestuurd met de punten die nog gedaan moeten worden (hierna: de restpuntenlijst).
j) Op 13 november 2019 heeft [geïntimeerde] een mail verzonden aan [appellanten] met daarin opgenomen de planning voor de werkzaamheden over een periode van 12 dagen.
k) Bij e-mailbericht van 10 december 2019 heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [appellanten] [geïntimeerde] in gebreke gesteld en hem een termijn van 4 weken gegund om in overleg met [appellanten] alle nog niet (correct) uitgevoerde werkzaamheden uit te voeren en op te leveren onder mededeling dat [geïntimeerde] aansprakelijk wordt gehouden voor alle geleden en nog te lijden schade (productie 13 bij dagvaarding).
l) Op 27 januari 2020 heeft [geïntimeerde] laten weten in een echtscheiding terecht te zijn gekomen en er na 1 februari 2020 op terug te zullen komen (productie 17 bij dagvaarding).
m) Bij schrijven van 2 juli 2020 heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [appellanten] [geïntimeerde] medegedeeld dat hij in verzuim verkeert en dat de vordering tot herstel wordt omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding (productie 18 bij dagvaarding) van, na correctie: € 31.000,00. Gesommeerd wordt tot een “passend voorstel tot vergoeding”.
n) Bij brief van 13 juli 2020 (productie 19 bij dagvaarding) is [geïntimeerde] gesommeerd om de genoemde vervangende schadevergoeding te betalen.
o) [geïntimeerde] heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.
p) Op 9 juni 2022 is door de heer ir. S.C.M. van Segeren van ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna: ZNEB) een deskundigenrapport uitgebracht, na een bezoek aan de woning van [appellanten] waarbij [geïntimeerde] aanwezig is geweest (productie 27 memorie van grieven).
q) [geïntimeerde] is gestopt met zijn werkzaamheden als zzp-er en franchisenemer. Sinds april 2023 is [geïntimeerde] elders in loondienst.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellanten] in eerste aanleg (voor zover in hoger beroep van belang) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 33.608,02 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellanten] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten doordat hij de overeengekomen werkzaamheden, ondanks verzoeken daartoe, niet heeft afgerond. [geïntimeerde] is bij brief van 10 december 2019 in gebreke gesteld en gesommeerd de resterende werkzaamheden binnen vier weken af te ronden. Aan die sommatie is geen gehoor gegeven. Vervolgens is de vordering tot nakoming bij brief van 2 juli 2020 omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [appellant] vordert in deze procedure betaling van die vervangende schadevergoeding. Daarnaast vordert [appellanten] een vergoeding van kosten voor vervangend onderdak en externe opslag van de inboedel.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 28 april 2021 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.5.
In het eindvonnis van 8 december 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat een bedrag van € 7.321,72 (exclusief btw) toewijsbaar is. Na verrekening met het nog niet betaalde deel van de aanneemsom ter hoogte van € 3.853,48 (inclusief btw) resteert een bedrag van
€ 3.468,24. [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.468,24, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 19 november 2020. Voorts is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
[appellanten] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis. Voorts heeft [appellanten] zijn eis gewijzigd. [appellanten] vordert dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellanten] te voldoen een bedrag van € 18.131,47, alsmede ter zake van opslag- en verblijfskosten een bedrag van € 2.504,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2020, alsmede ter zake expertisekosten € 3.432,47, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
Opslag- en verblijfskosten
3.4.
Het hof zal eerst grief 3 bespreken. Met grief 3 komt [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de gevorderde opslag- en verblijfskosten niet toewijsbaar zijn omdat partijen geen fatale termijn zijn overeengekomen.
3.5.
Deze grief faalt. [appellanten] vordert vergoeding voor vervangend onderdak over de periode 18 februari 2019 tot 1 april 2019 en voorts voor kosten van opslag over de periode 1 maart 2019 tot 31 juli 2020 (productie 25 en 26 bij akte van 6 oktober 2021). Met de rechtbank is het hof van oordeel dat partijen geen fatale termijn van oplevering zijn overeengekomen, hetgeen [appellanten] in feite ook erkent in de toelichting op de grief, waar hij stelt: “
[geïntimeerde] schatte in dat de werkzaamheden ongeveer drie maanden in beslag zouden nemen. Ook zonder fatale termijn was [geïntimeerde] gehouden het werk binnen redelijke termijn uit te voeren.”
De stelling van [appellanten] dat [geïntimeerde] het werk niet binnen een redelijke termijn heeft uitgevoerd, op grond waarvan (ten minste een deel van) de opslag- en verblijfkosten voor vergoeding in aanmerking komen, is gemotiveerd weersproken door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de (lange) termijn die hij nodig heeft gehad om het werk uit te voeren niet onredelijk is. Daarbij heeft hij erop gewezen dat het werk meermaals is uitgebreid en dat [appellanten] , in tegenstelling tot wat was afgesproken, onvoldoende werk zelf heeft uitgevoerd. Volgens [geïntimeerde] ontbreekt bovendien het causaal verband tussen de beweerdelijke tekortkoming en de gevorderde schade doordat [appellanten] zijn eerdere woning reeds van de hand heeft gedaan zonder over een bewoonbare nieuwe woning te beschikken. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] heeft [appellanten] zijn stellingen ten aanzien van de gevorderde schade onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat rechtbank de gevorderde opslag- en verblijfkosten terecht heeft afgewezen.
Wat zijn partijen overeengekomen?
3.6.
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat een bedrag van € 7.321,72 toewijsbaar is. De rechtbank heeft ten onrechte geen betekenis toegekend aan de restpuntenlijst van 31 oktober 2019, opgesteld door [persoon A] .
De restpuntenlijst van 31 oktober 2019
3.7.
[appellanten] voert aan dat de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 als uitgangspunt moet worden genomen. Dat is wat partijen (uiteindelijk) zijn overeengekomen als uit te voeren werkzaamheden. [geïntimeerde] bestrijdt dit. Volgens [geïntimeerde] zijn in de e-mail van 31 oktober 2019 slechts alle wensen van [appellanten] genoteerd zonder acht te slaan op de tussen partijen gesloten overeenkomsten.
3.8.
Het hof oordeelt als volgt. Vaststaat dat [appellanten] in oktober 2019 verzocht heeft om bemiddeling door de franchise-organisatie waarbij [geïntimeerde] was aangesloten. In dat kader is er een afspraak gemaakt en heeft [persoon A] op 21 oktober 2019 de woning van [appellanten] bezocht. [geïntimeerde] was daar ook aanwezig. Voorafgaand aan deze afspraak heeft [persoon B] van [bedrijf] (de franchisegever) een bericht gestuurd naar partijen, waarin is gemeld dat
‘het doel is om voor beide partijen de opdracht aan de [adres] te voltooien’en
‘belangrijk (…) is dat er een goede planning / afspraken in een document worden opgesteld waar beide partijen zich in kunnen vinden’(productie 24 bij akte van 6 oktober 2021). Tezamen met [persoon A] zijn op 21 oktober 2019 de werkzaamheden punt voor punt besproken. Op 31 oktober 2021 heeft [persoon A] aan [appellanten] per e-mail bericht:
‘Hier de lijst met de punten die nog gedaan moeten worden’. Op 13 november 2019 heeft [geïntimeerde] een e-mail verzonden met daarin een planning waarin een groot deel van de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 terugkomt.
3.9.
Uit deze feitelijke gang van zaken leidt het hof af dat partijen het er op 21 oktober 2019 over eens waren welke werkzaamheden [geïntimeerde] nog moest verrichten om de opdracht aan de woning te voltooien. Die werkzaamheden staan vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. Het hof begrijpt de stellingen van [appellanten] aldus dat op 21 oktober 2019 partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 de werkzaamheden betreffen die [geïntimeerde] nog diende te verrichten ter voltooiing van de opdracht. Indien deze lijst niet klopte, omdat er meer werkzaamheden opstonden dan daadwerkelijk overeengekomen op 21 oktober 2019 - zoals [geïntimeerde] later in de procedure heeft aangevoerd - dan had van [geïntimeerde] verwacht mogen worden dat hij in die zin op de lijst met restpunten zou hebben gereageerd. Een reactie van [geïntimeerde] is evenwel uitgebleven. Integendeel, [geïntimeerde] heeft een planning gemaakt op basis van de restpuntenlijst. Ook na de ingebrekestelling van 10 december 2019, waarbij verwezen wordt naar de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 die bovendien is bijgesloten bij de ingebrekestelling, heeft [geïntimeerde] niet laten weten dat de lijst niet correct was. Dat op deze restpuntenlijst werkzaamheden vermeld zouden staan die nog niet in de eerder uitgebrachte offertes stonden heeft daarom niet tot gevolg dat geen sprake was van (mondelinge) overeenstemming op 21 oktober 2019 ten aanzien van de werkzaamheden op de restpuntenlijst.
3.10.
[geïntimeerde] voert voorts als verweer dat hij enkel heeft ingestemd om alle werkzaamheden op de restpuntenlijst te verrichten onder de voorwaarde dat [appellanten] (het hof begrijpt:) voorafgaand aan de nog uit te voeren werkzaamheden een betaling zou verrichten. Nu [appellanten] geen betaling heeft verricht, is geen overeenkomst tot stand gekomen, aldus [geïntimeerde] . Het hof passeert dit verweer. Niet is gebleken dat [geïntimeerde] bij het gesprek op 21 oktober 2019 deze voorwaarde heeft gesteld om te komen tot overeenstemming over de nog uit te voeren werkzaamheden. De voorwaarde blijkt evenmin uit de correspondentie, terwijl [geïntimeerde] het bestaan van de voorwaarde ook niet nader heeft onderbouwd. Weliswaar meldt [geïntimeerde] in het bericht van 13 november 2019 (productie 24 bij akte van 6 oktober 2021) dat er een deelbetaling dient plaats te vinden, maar uit de reactie van [appellanten] volgt dat hierover geen overeenstemming bestond (
“Zoals reeds eerder aangegeven, zijn wij niet bereid een deel van de resterende 10% eerder te betalen dan na complete afronding van de werkzaamheden”). Dit betekent dat het hof de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 als uitgangspunt zal nemen voor de uit te voeren werkzaamheden door [geïntimeerde] om de opdracht aan de woning te voltooien.
Schuldeisersverzuim?
3.11.
Voor zover door [geïntimeerde] ten aanzien van verschillende posten is aangevoerd dat [appellanten] in schuldeisersverzuim was, doordat de kelder niet leeg en toegankelijk was, neemt het hof de overwegingen van de rechtbank (rov. 3.8) op dit punt over en maakt deze tot de zijne. Datzelfde geldt voor het opschortingsverweer van [geïntimeerde] met betrekking tot het betalen van de factuur van 18 september 2019. Ook daarvoor verwijst het hof naar de overwegingen van de rechtbank (rov. 3.5). Het hof neemt deze overwegingen op dit punt over en maakt deze tot de zijne.
Ingebrekestelling?
3.12.
Bij e-mailbericht van 10 december 2019 heeft [appellanten] [geïntimeerde] in gebreke gesteld en is [geïntimeerde] een termijn van vier weken gegeven om
‘alle nog niet uitgevoerde en niet correct uitgevoerde werkzaamheden alsnog uit te voeren’. Voor deze werkzaamheden wordt verwezen naar het bijgesloten overzicht (de restpuntenlijst van 31 oktober 2019). Uit deze ingebrekestelling blijkt niet dat [geïntimeerde] op dat moment ook is aangesproken op andere punten dan die zijn vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. Evenmin blijkt uit het dossier dat op een later moment [geïntimeerde] door [appellanten] in gebreke is gesteld voor het niet uitvoeren van andere werkzaamheden of het herstellen daarvan, anders dan vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019.
Wat ligt nog ter beoordeling van het hof voor?
3.13.
In het vonnis is in rov. 3.3-3.4 door de rechtbank het volgende overwogen:
“3.3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat een schuldeiser, wanneer zijn schuldenaar in verzuim is en nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, de schuldenaar schriftelijk kan meedelen dat hij in plaats van nakoming vervangende schadevergoeding vordert, een en ander conform het bepaalde in artikel 6:87 Burgerlijk Wetboek (BW). Een dergelijke verklaring kan zowel op een hoofdverplichting (bijvoorbeeld het realiseren van een overeengekomen werk) als op een nevenverplichting (bijvoorbeeld het herstel van een gebrek) zien. Door de ontvangst van een dergelijke verklaring gaat de oorspronkelijke verbintenis tot nakoming teniet.
3.4.
Dat werkzaamheden onjuist door [geïntimeerde] zouden zijn uitgevoerd, heeft [appellant] niet onderbouwd, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. Wel staat vast dat het werk niet door [geïntimeerde] is voltooid.(…)”.
3.14.
Tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] onvoldoende heeft onderbouwd dat werkzaamheden onjuist door [geïntimeerde] zouden zijn uitgevoerd, is door [appellanten] geen (kenbare) grief gericht. Grief 1 is (expliciet) gericht tegen rov. 3.10-3.17 van de rechtbank.
[appellanten] heeft ZNEB verzocht de navolgende onderzoeksvragen te beantwoorden:
“1) Vaststellen welke werkzaamheden die door [Y] op grond van de aanneemovereenkomst zouden worden uitgevoerd, niet zijn uitgevoerd en tevens wat de daarmee samenhangende kosten zijn;
2) Wat zijn de kosten om het alsnog uit te voeren ?”.
ZNEB heeft op basis van de drie tussen partijen gesloten overeenkomsten, de offerte van [persoon C] van 22 juni 2020 (productie 21 bij dagvaarding) en de bespreking met partijen op 6 april 2022, de afzonderlijke posten van de offerte van [persoon C] langsgelopen en extra posten opgenomen. Voorts wordt vermeld dat er sprake was van diverse gebreken aan het geleverde werk waardoor het werk niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. De restpuntenlijst van 31 oktober 2019 is niet door ZNEB besproken.
3.15.
Het hof heeft hiervoor, in lijn met grief 1 van [appellanten] , vastgesteld dat de werkzaamheden vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 moeten worden aangemerkt als de werkzaamheden die door [geïntimeerde] zouden moeten worden uitgevoerd ter voltooiing van de opdracht. [geïntimeerde] is voor de werkzaamheden vermeld op die lijst in gebreke gesteld. Voor zover in het rapport van ZNEB op basis van andere gegevens meer of andere posten worden vermeld, op grond waarvan ZNEB vervolgens een bedrag aan schade heeft begroot, komen deze posten in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Niet alleen is een onvoldoende duidelijke grief tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 3.4 gericht, ook een ingebrekestelling ten aanzien van deze werkzaamheden ontbreekt. Dit is alleen anders ten aanzien van posten die expliciet door [geïntimeerde] zijn erkend.
BTW?
3.16.
Grief 2 stelt aan de orde dat de rechtbank bij de begroting van de schadeposten ten onrechte is uitgegaan van de bedragen exclusief btw, terwijl dat inclusief btw had moeten zijn. [geïntimeerde] heeft dit niet weersproken. Deze grief slaagt. Het hof zal hierna ten aanzien van de schadeposten telkens uitgaan van bedragen inclusief btw.
Meer manuren, beter materiaal, meerwerk en prijs materiaal?
3.17.
[geïntimeerde] voert als algemeen verweer dat (i) in het rapport van ZNEB te veel manuren worden berekend, (ii) in het rapport van ZNEB van beter materiaal is uitgegaan, (iii) sprake is van meerwerk en (iv) van een te hoge prijs voor het materiaal wordt uitgegaan. [geïntimeerde] heeft in dat verband productie 16 in het geding gebracht.
3.18.
Het hof verwerpt het verweer van [geïntimeerde] dat in het rapport van ZNEB van te veel manuren en van beter materiaal wordt uitgegaan. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord of in productie 16 niet aangegeven hoeveel manuren wel redelijk zouden zijn in de ogen van [geïntimeerde] . De reactie van [geïntimeerde] in productie 16 ten aanzien van het materiaal is onvoldoende specifiek. [geïntimeerde] noemt ten aanzien van enkele posten, maar niet alle, materialen met een lagere prijs, onder verwijzing naar (telkens) een algemene website. Voor het hof is niet inzichtelijk van welk bedrag ter zake van het materiaal dan wel zou moeten worden uitgegaan. Een cijfermatige optelsom ontbreekt en een nadere toelichting heeft [geïntimeerde] niet gegeven. Aldus heeft [geïntimeerde] zijn verweer onvoldoende gemotiveerd en zal het hof uitgaan van de manuren en het materiaal zoals door ZNEB begroot.
3.19.
Het verweer dat sprake is van meerwerk gaat niet op. Zoals het hof hiervoor onder rov. 3.8-3.10 heeft vastgesteld, zijn partijen op 21 oktober 2019 overeengekomen welke werkzaamheden [geïntimeerde] nog diende te verrichten om de opdracht te voltooien. Indien op dat moment extra posten zouden zijn opgenomen die buiten de opdracht van [geïntimeerde] vielen, had het op de weg gelegen van [geïntimeerde] dat kenbaar te maken. Bij stilzwijgen van [geïntimeerde] op dit punt, mocht [appellanten] ervan uitgaan dat de werkzaamheden tegen de afgesproken aanneemsom zouden worden verricht.
3.20.
Dat van een te hoog prijspeil is uitgegaan in verband met het tijdsverloop, is het hof niet gebleken. Hierbij is van belang dat de omzettingsverklaring naar vervangende schadevergoeding heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020. Op dat moment heeft [appellanten] aanspraak gemaakt op de schadevergoeding zodat meest voor de hand zou liggen om naar het prijspeil van dat moment de materialen te begroten. De offerte van [persoon C] van 22 juni 2020 ligt het dichtste bij dat moment. Het hof heeft evenwel geconstateerd dat ten aanzien van verschillende posten ZNEB een lager bedrag (inclusief btw) hanteert dan [persoon C] (exclusief btw) heeft gedaan. Nu het bovendien slechts een offerte betreft van [persoon C] en deze bovendien minder gedetailleerd is dan het rapport van ZNEB, zal het hof uitgaan van de bedragen die ZNEB heeft begroot, ook al is het rapport van ZNEB van een latere datum dan 2 juli 2020.
000010 Monteren deurbeslag bij de deuren op de eerste verdieping
000020 Maken van neuten onder de koplatten op de eerste verdieping
000030 Leveren en monteren van 2 radiatoren in kelder
3.21.
Nu deze posten vermeld staan in de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 onder het kopje ‘Algemeen’ zijn deze werkzaamheden overeengekomen. Vaststaat dat [geïntimeerde] deze niet heeft verricht. Voor zover [geïntimeerde] ten aanzien van post 00030 heeft aangevoerd dat de kelder niet toegankelijk was en dat [appellanten] daarom in schuldeisersverzuim verkeert, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rov. 3.11 is overwogen. ZNEB raamt de kosten voor de drie posten op respectievelijk € 115,-, € 175,63 en € 1.168,-. Deze drie posten dient [geïntimeerde] als vervangende schadevergoeding aan [appellanten] te voldoen.
000050 Extra/niet benoemd: Leveren en plaatsen voorzetramen
300020 Leveren en monteren van een schuivend voorzetraam
3.22.
In de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 is bij ‘Kinderkamer’ vermeld: ‘leveren en plaatsen voorzetraam met twee draaiende delen’. Bij ‘Slaapkamer’ is vermeld: ‘leveren en monteren voorzetraam schuivend, mits de prijs goed is’. Bij ‘Woonkamer’ is vermeld: ‘Leveren en plaatsen voorzetramen’. Tussen partijen is dus overeengekomen dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden zou verrichten. [geïntimeerde] is ter zake hiervan deugdelijk in gebreke gesteld. In het rapport van ZNEB is uitgegaan van de kosten voor het leveren en monteren van 9 sets (wegdraaibare) voorzetramen ter hoogte van
€ 3.920,- (inclusief btw). [geïntimeerde] voert als verweer dat in het rapport wordt uitgegaan van andere, namelijk wegdraaibare, voorzetramen dan overeengekomen.
3.23.
Het hof leidt uit de restpuntenlijst af dat er één voorzetraam met draaiende delen is afgesproken, één voorzetraam schuivend en een onbekend aantal voorzetramen voor de woonkamer. [appellanten] heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd hoe de vermelding op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 zich verhoudt tot de door ZNEB in aanmerking genomen kosten voor het leveren en monteren van 9 sets (wegdraaibare) voorzetramen. Evenmin heeft [appellanten] aandacht besteed aan hoe de opmerking ‘
mits de prijs goed is’ moet worden begrepen bij de afspraken die partijen hebben gemaakt.
Los hiervan, constateert het hof dat het geraamde bedrag door ZNEB lager is dan het door [geïntimeerde] geoffreerde bedrag, te weten € 3.742,10 (exclusief btw), zijnde € 4.527,94 (inclusief btw). Daarbij merkt het hof op dat door [geïntimeerde] geen incidenteel hoger beroep is ingesteld, zodat het hof dient uit te gaan van het door de rechtbank vastgestelde bedrag.
Dit heeft tot gevolg dat het hof aansluit bij het door de rechtbank – bij de offerte van [geïntimeerde] aansluitend – begrote bedrag dat gezien het slagen van grief 2 inclusief btw moet worden berekend. Dit komt neer op € 4.527,94. Hetgeen door [geïntimeerde] nog meer of anderszins is aangevoerd, behoeft geen bespreking.
Kosten voor het afdekken van diverse ruimtes ten behoeve van het uit te voeren werk
3.23.
[geïntimeerde] voert als verweer (memorie van antwoord nr. 23) dat ZNEB ten onrechte kosten begroot voor het afdekken van de vloer en inventaris en/of het verplaatsen van inventaris. Volgens [geïntimeerde] is in de aannemingsovereenkomst tussen partijen overeengekomen dat de ruimtes leeg en bezemschoon dienen te zijn voordat met de werkzaamheden wordt begonnen. Deze kosten dienen dan ook voor rekening van [appellanten] te komen. Het hof constateert dat op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 deze werkzaamheden, die toen ook al aan de orde moeten zijn geweest omdat [appellanten] toen al in de woning woonde, niet zijn vermeld. [appellanten] heeft niet, althans onvoldoende, toegelicht dat op 21 oktober 2019 ook is afgesproken dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden zou verrichten, zodat deze posten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
1000010 Leveren en monteren van een Velux gordijn
3.24.
Volgens de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 diende [geïntimeerde] voor de Babykamer een Velux gordijn te leveren en te monteren. ZNEB raamt deze kosten op
€ 108,75. De omstandigheid dat [appellanten] inmiddels zelf het verduisterende gordijn heeft gemonteerd, betekent niet dat deze werkzaamheden en het materiaal niet voor vergoeding in aanmerking komen. [geïntimeerde] diende deze werkzaamheden immers te verrichten, heeft deze niet verricht en is in verzuim. De vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 108,75 zal worden toegewezen.
1000020 Verplaatsen van het lichtpunt en aanmelden draadloze schakelaar
1000030 Vastzetten van inbouw wandcontactdoos
1000040 Afschaven en arms zagen van de binnendeur
3.25.
In de restpuntenlijst van 31 oktober 2021 is bij ‘Babykamer’ vermeld ‘verplaatsen lichtpunt en aanmelden draadloze schakelaar’, ‘inbouw doos wcd vast zetten’ en ‘deur arms schaven en herstellen waar de scharnier verkeerd zijn gefreesd’. Aldus zijn deze werkzaamheden overeengekomen en het hof zal vervangende schadevergoeding ter hoogte van € 45,50 en € 152,-, in lijn met de raming in het rapport van ZNEB toewijzen. Datzelfde geldt voor het bedrag van € 91,25 voor post 1000040 nu [geïntimeerde] hierover in de memorie van antwoord geen opmerkingen heeft gemaakt, waaruit het hof afleidt dat [geïntimeerde] zich neerlegt bij de toewijzing van dit bedrag.
100050 Bijwerken wanden en plafond
200070 De kosten voor het corrigeren van de gipsplatenwand
300030 Bijwerken van de naden in het plafond door de stukadoor
3.26.
In de restpuntenlijst van 31 oktober 2021 is (i) bij ‘Babykamer’ vermeld ‘bijwerken wanden en plafond, er moet dan wel opnieuw worden geschilderd’, (ii) bij ‘Kinderkamer’ vermeld ‘bijwerken wanden’ en (iii) bij ‘Slaapkamer’ vermeld ‘naden plafond en wanden bijwerken’. [geïntimeerde] voert in de memorie van antwoord onder meer aan dat uit het rapport van ZNEB volgt dat scheurvorming had kunnen worden voorkomen door het aanbrengen van een afwerking met stucwerk of glasviesbehang. Op basis van de overeenkomst van 25 november 2018 heeft [geïntimeerde] de wanden en plafonds bekleed met stucplaten en de naden dichtgezet met voegenvuller. Niet is overeengekomen dat de wanden of plafonds zouden worden afgewerkt met stucwerk of glasviesbehang door [geïntimeerde] . De scheurvorming wordt veroorzaakt doordat [appellanten] heeft nagelaten om de wanden en/of plafonds met stucplaten deugdelijk af te werken, aldus [geïntimeerde] .
3.27.
[appellanten] heeft een en ander niet weersproken. Door [appellanten] is tegenover ZNEB verklaard dat hij graag had gezien dat [geïntimeerde] vooraf had gewaarschuwd omtrent de kwaliteit (pagina 13 rapport, onderaan). Daarin leest het hof niet dat [appellanten] de lezing van [geïntimeerde] bestrijdt. Voorts is door [appellanten] niet nader toegelicht wat de vermeldingen ‘bijwerken wanden en plafond’, ‘bijwerken wanden’ of ‘naden plafond en wanden bijwerken’ volgens hem inhielden aan te verrichten werkzaamheden. De omschrijving in het rapport van ZNEB van de werkzaamheden die zijn begroot, lijken daarop niet (zonder meer) aan te sluiten. Gelet op het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] , had van [appellanten] een nadere toelichting op dit punt mogen worden verwacht. Voorts blijkt uit het rapport van ZNEB dat het werk van [geïntimeerde] is beoordeeld en volgens ZNEB van onvoldoende kwaliteit zou zijn omdat sprake is van een overschrijding van onvlakheden. ZNEB begroot op basis daarvan bedragen voor herstel. Zoals het hof in rov. 3.14 heeft overwogen, is door [appellanten] geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] onvoldoende heeft onderbouwd dat werkzaamheden onjuist door [geïntimeerde] zijn uitgevoerd. Nu onduidelijk is wat precies de werkzaamheden zijn die tussen partijen op 21 oktober 2019 zijn afgesproken en niet is gebleken dat [geïntimeerde] in gebreke is gesteld ter zake van de werkzaamheden zoals deze thans door ZNEB worden benoemd in het rapport komen deze posten niet voor vergoeding in aanmerking.
200010 Maken van een opening/luikje om de radiatorknop te bedienen
200020 Vervangen van het glas van het raam
200040 De kosten voor het corrigeren van de sluiting van de deur
3.28.
Deze posten komen voor op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 en zijn overeengekomen. [geïntimeerde] heeft de werkzaamheden niet verricht, hij is ter zake deugdelijk in gebreke gesteld en de posten komen dus voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van het vervangen van het glas van het raam bestrijdt [geïntimeerde] dat hij de schade aan het raam zou hebben veroorzaakt. Dit is in zoverre niet relevant nu [geïntimeerde] met [appellanten] op 21 oktober 2019 is overeengekomen dat hij het glas van het raam zou vervangen. De posten ter hoogte van € 28,75, € 305,- en € 28,75 komen voor vergoeding in aanmerking.
200030 Monteren van een hoekprofiel bij het plafond
3.29.
In de restpuntenlijst is onder het kopje ‘Kinderkamer’ vermeld ‘monteren hoekprofiel bij plafond, in overleg zodat de klant weet hoe het er uit ziet’. Uit de toelichting bij dit punt in het rapport van ZNEB volgt dat ZNEB de kwaliteit van de werkzaamheden van [geïntimeerde] heeft beoordeeld en dat zij kosten van herstel heeft begroot. Bij de begroting van die kosten vermeldt ZNEB ‘de kosten voor het corrigeren van het gipsplatenplafond’. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord als verweer gevoerd dat ZNEB niet de kosten van het hoekprofiel behandelt in het rapport, maar kosten begroot voor het wegwerken van de oneffenheden in het plafond. Ten aanzien van dit gestelde gebrek heeft [geïntimeerde] geen ingebrekestelling ontvangen. [appellanten] heeft hierop niet meer gereageerd. Aldus heeft [appellanten] het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] onvoldoende weersproken en kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde] ten aanzien van de omschrijving van deze post door ZNEB adequaat in gebreke is gesteld. Deze post komt niet voor vergoeding in aanmerking.
400020 Verwijderen van de kitnaden van het bad en opnieuw afkitten
400040 Voegen van een opening onder de balk en de gaatjes in het voegwerk
400060 Vervangen van de mdf koplat op het tegelwerk door watervast verlijmd mdf en afkitten
400080 Maken van een dorpel
3.30.
De posten komen voor op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 onder ‘Badkamer’. [geïntimeerde] heeft deze werkzaamheden niet uitgevoerd. Ten aanzien van post 400060 is niet relevant of sprake is van een gebrek, nu op basis van de restpuntenlijst vaststaat dat deze werkzaamheden zijn overeengekomen tussen partijen en dat [geïntimeerde] die zou verrichten. De werkzaamheden komen dus voor vergoeding in aanmerking. ZNEB begroot deze werkzaamheden op € 140,-, € 125,-, € 82,50 en € 96,25.
De waardevermindering die ZNEB heeft begroot in verband met de slordige overgang van tegelwerk op ligbad (post 400020) komt niet voor toewijzing in aanmerking. [geïntimeerde] heeft betwist dat sprake is van een gebrek, terwijl niet is gebleken dat [geïntimeerde] ter zake hiervan in gebreke is gesteld.
400050 Vervangen van de aansluiting van de badkraan, een S-bocht ertussen zetten, herstellen van het tegelwerk
3.31.
In de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 staat deze post als volgt vermeld ‘slang handdouche knikt op het bad, s bocht er tussen zetten (kraan zit eigenlijk te laag)’. ZNEB meldt over deze post dat ZNEB het monteren van een S-bocht niet de optimale oplossing acht. Daarom stelt ZNEB het plaatsen van een kniestuk voor. Vervolgens begroot ZNEB de kosten voor het aanpassen van de aansluiting van de badkraan met bijpassend kniestuk en vervanging doucheslang op € 100,- aan kosten materiaal en € 71,- aan manuren. [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat het aan [appellanten] was om een badkraan te kopen die past. [appellanten] zou zelf de materialen kopen, zodat een niet passende badkraan niet aan [geïntimeerde] worden toegerekend. Bovendien heeft [appellanten] geen S-bocht of kniestuk aangeleverd zodat [geïntimeerde] de beknelling niet kon oplossen.
[appellanten] heeft hierop niet meer gereageerd. Aldus heeft [appellanten] onvoldoende onderbouwd waarom materiaal, waarvan tussen partijen vaststaat dat [appellanten] hiervoor zorg zou dragen, voor rekening van [geïntimeerde] dient te komen. Omdat de werkzaamheden zoals deze door ZNEB zijn omschreven niet stroken met de afgesproken werkzaamheden volgens de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 komt ook de post ter hoogte van de manuren niet voor vergoeding in aanmerking. De post van € 50,- die ZNEB vaststelt in verband met de waardevermindering als gevolg van de blijvende afwijkende aansluiting komt niet voor vergoeding in aanmerking. Niet is gebleken dat [geïntimeerde] dienaangaande deugdelijk in gebreke is gesteld, terwijl voorts ook geen kenbare grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 3.4 (vgl. 3.14 hiervoor).
400100 Extra/niet benoemd: Plaatsen douchewand
3.32.
Nu deze post niet op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 voorkomt, staat niet vast dat partijen deze werkzaamheden zijn overeengekomen. [appellanten] heeft, in het licht van de betwisting door [geïntimeerde] , onvoldoende onderbouwd dat en waarom deze werkzaamheden in weerwil van de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 toch zijn overeengekomen. De post komt niet voor vergoeding in aanmerking.
500020 Stukadoren van de topgevelmuur en trapgat
500030 Dichtzetten van de naden tussen de gipsplaten
500040 Leveren en plaatsen van losse trap naar de zolder
500070 Maken van de dagkanten rondom het Velux dakraam
500090 Maken van een hotelschakeling
500100 Afwerken van de aansluiting van het trapgat
3.33.
Anders dan [geïntimeerde] aanvoert, zijn de bovenvermelde posten tussen partijen overeengekomen. De punten staan vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 zodat het hof ervan uitgaat dat partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden zou verrichten. [geïntimeerde] heeft de werkzaamheden niet verricht en hij is ter zake deugdelijk in gebreke gesteld. Deze posten komen derhalve voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van post 500030 merkt het hof nog op dat [geïntimeerde] in de memorie van antwoord geen opmerkingen ten aanzien van deze post heeft gemaakt, waaruit het hof afleidt dat [geïntimeerde] niet weerspreekt dat hij deze werkzaamheden zou verrichten en de door ZNEB begrote schadevergoeding niet betwist.
3.34.
Met betrekking tot het leveren en plaatsen van de losse trap naar zolder (500040) heeft [geïntimeerde] nog aangevoerd dat ZNEB van een andere trap is uitgegaan dan is overeengekomen en dat hij deze trap voor een lager bedrag heeft geoffreerd dan nu door de deskundige wordt begroot. Uit het dossier blijkt dat [geïntimeerde] een offerte heeft uitgebracht voor de trap en deze heeft geoffreerd voor € 382,21 exclusief btw (€ 462,47 inclusief btw). ZNEB begroot een bedrag van € 680,- (inclusief btw) voor de trap. [appellanten] heeft niet op het verweer gereageerd. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] heeft [appellanten] onvoldoende onderbouwd dat vervangende schadevergoeding van € 680,- op zijn plaats is. Het hof zal, evenals de rechtbank, aansluiten bij het door [geïntimeerde] geoffreerde bedrag. De posten € 996,-, € 514,-, € 462,47,
€ 82,50, € 384,- en € 82,50 komen voor vergoeding in aanmerking.
500050 Leveren en plaatsen van een balustrade op de zoldervloer
3.35.
De post staat vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] een dichte wand zou realiseren in plaats van een balustrade. De verplichting om de balustrade te realiseren is dus vervallen, aldus [geïntimeerde] . Dit is door [appellanten] tegenover de deskundige bevestigd (bladzijde 5 onder 4 van het rapport). [appellanten] heeft op het verweer van [geïntimeerde] niet meer gereageerd. Aldus heeft [appellanten] onvoldoende toegelicht dat en waarom deze werkzaamheden toch nog door [geïntimeerde] moeten worden uitgevoerd en waarom [geïntimeerde] bovenvermelde post zou moeten voldoen.
500060 Aanpassen van de trapleuning/aansluiting bij het traphek
3.36.
In de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 staat bij ‘Hal boven’ vermeld ‘leuning zit boven aan te dicht op het traphek, oplossing maken in overleg’. Aldus is tussen partijen overeengekomen dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden zou verrichten. [geïntimeerde] heeft deze niet verricht en hij is ter zake deugdelijk in gebreke gesteld. De omstandigheid dat [geïntimeerde] niet heeft toegezegd een nieuwe balustrade te plaatsen en de trapleuning bruikbaar is, zoals [geïntimeerde] stelt, laat onverlet dat [geïntimeerde] de verbintenis is aangegaan om een oplossing te maken voor de leuning die te dicht zit op het traphek. De door de deskundige genoemde oplossing en de begrote kosten van € 140,- komen het hof niet onredelijk voor.
600010 Vervangen van de balk
3.37.
Deze post staat niet vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. [geïntimeerde] betwist evenwel niet dat partijen zijn overeengekomen dat hij de balk zou vervangen. [geïntimeerde] voert enkel als verweer dat hij bij de uitvoering van zijn werkzaamheden werd verhinderd omdat het souterrain vol stond en stelt dat sprake is van schuldeisersverzuim aan de zijde van [appellanten] Het hof verwijst naar rov. 3.11 en verwerpt dit verweer. De post van € 445,- komt voor vergoeding in aanmerking.
700020 Extra/niet benoemd: Herstellen van de lekkage in het plafond en wand
800060 Herstellen van de lekkage in het plafond en wand
800060a Herstellen van de lekkage in het plafond en wand
3.38.
De post 700020 staat niet vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. Uit het deskundigenrapport blijkt dat het hier gaat om de ‘Entree (hal beneden)’. In de restpuntenlijst wordt onder het kopje ‘Woonkamer’ vermeld ‘herstellen van de lekkage in het plafond en wand’. Uit het rapport van ZNEB blijkt dat er een lekkage in de woonkamer is veroorzaakt door een fout in de dakconstructie. ZNEB merkt op ten aanzien van de post 800060 op:
‘Het kunnen ontstaan van vochtplekken in de woning van [appellant] ter plaatse van de voorgevel en de scheidingswand tussen de woonkamer en entree achten wij dan ook een direct gevolg van een gebrek in de wijze van realiseren van het kunststof getoogde dak en de bijbehorende dakopstand tegen het bestaande hellende dak (…) Herstel zal in dit geval inhouden het aanpassen van de dakconstructie van de dakkapel en het herstellen van de gevolgschade in de woning’. ZNEB heeft voorts opgemerkt dat in de hal sprake was van vochtplekken ter plaatse van de voorgevel en de scheidingswand met de woonkamer. De oorzaak van deze gevolgschade was volgens de deskundige identiek.
3.39.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij geen ingebrekestelling ten aanzien van een gebrek in de dakconstructie heeft ontvangen. Het hof stelt vast dat in de ingebrekestelling van 10 december 2019 [geïntimeerde] wordt gemaand om alle nog niet uitgevoerde en niet correct uitgevoerde werkzaamheden alsnog uit te voeren. Bij de ingebrekestelling is de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 bijgesloten, waarnaar in de ingebrekestelling wordt verwezen. Het herstellen van de dakconstructie wordt niet in deze restpuntenlijst (en ook niet in de ingebrekestelling) genoemd. De post 800060a staat wel vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. Het gaat hier om vochtplekken in het plafond van de woonkamer; 1 x ter plaatse van de hoek voorgevel-linkerzijgevel en 1 x ter plaatse van de hoek linkerzijgevel met de scheidingswand met de eetkamer. Voor deze post is echter geen afzonderlijk bedrag begroot door ZNEB omdat zij uitgaat van herstel tegelijkertijd met het herstel ter zake van de dakconstructie. Dit betekent dat het hof geen bedragen kan toewijzen ten aanzien van post 800060a omdat de schade dienaangaande niet is begroot. De posten 700020 en 800060 worden niet toegewezen omdat niet is gebleken dat [geïntimeerde] deugdelijk in gebreke is gesteld ter zake van deze gebreken.
800030 Afwerken van de dagkanten van de kozijnen tot aan de voorzijde van de muur
800070 Leveren en aanbrengen van 4x een dubbele inbouwdoos
800080 Wegwerken van de loze leiding
3.40.
De posten 800030, 800070 en 800080 staan vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. Partijen zijn dus overeengekomen dat [geïntimeerde] die werkzaamheden zou uitvoeren. [geïntimeerde] is deugdelijk in gebreke gesteld. De posten € 215,-, € 288,- en € 8,88 komen voor vergoeding in aanmerking.
900010 Vervangen van de cv-ketel
900020 Maken van een koof om de leidingen boven de keuken
3.41.
Beide posten staan vermeld op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. Ook het maken van een koof is dus overeengekomen. [geïntimeerde] is deugdelijk in gebreke gesteld. Dat betekent dat de posten € 1.868,- en € 38,75 voor vergoeding in aanmerking komen.
100010 Leveren en aanbrengen van isolatie + leveren en aanbrengen van gipsplaten
100020 Extra/niet benoemd: Afwerken/aansluiten ventilatieafvoer badkamer
3.42.
Op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019 is onder het kopje ‘Hal boven’ vermeld ‘isoleren zolder niet duidelijk in de offerte’. [geïntimeerde] heeft betwist dat partijen een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan hij verplicht zou zijn tot het leveren en aanbrengen van isolatie op de gehele zolderverdieping. Volgens [geïntimeerde] zou hij alleen de schuine kap ter hoogte van de zolderverdieping isoleren en bekleden. Daarnaast voert [geïntimeerde] aan dat het leveren en aanbrengen van gipsplaten op zolder niet wordt genoemd in de ingebrekestelling. Aldus ontbreekt een duidelijke ingebrekestelling.
3.43.
[appellanten] heeft het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] niet, althans onvoldoende weersproken. Gelet op de omschrijving van de post in de restpuntenlijst kan niet worden gezegd dat [geïntimeerde] op een deugdelijke wijze in gebreke is gesteld ter zake van het niet leveren en aanbrengen van gipsplaten op zolder. Om die reden komt deze post niet voor vergoeding in aanmerking.
3.44.
Post 100020 komt niet voor op de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij geen deugdelijke ingebrekestelling ten aanzien van dit punt heeft ontvangen. [appellanten] heeft dit niet weersproken, zodat deze post niet voor vergoeding in aanmerking komt.
Wettelijke rente?
3.45.
[appellanten] voert in grief 4 aan dat [geïntimeerde] de wettelijke rente is verschuldigd over de begrote schade vanaf de datum van de omzettingsverklaring 2 juli 2020. Deze grief slaagt. De omstandigheid dat in de omzettingsverklaring niet het precieze bedrag van de vordering tot vervangende schadevergoeding is vermeld, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de correspondentie blijkt dat [appellanten] op 2 juli 2020 aanspraak maakte op een vervangende schadevergoeding van na correctie ‘minimaal € 31.000,-’. Vanaf dat moment was [geïntimeerde] in verzuim en is hij wettelijke rente verschuldigd.
Expertisekosten
3.46.
[appellanten] vordert in hoger beroep de kosten voor het laten opstellen van het deskundigenrapport van ZNEB ter hoogte van € 3.432,47. [geïntimeerde] meent dat [appellanten] geen schade heeft geleden, omdat de kosten voor het deskundigenrapport door de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellanten] zijn gemaakt. Voorts voert [geïntimeerde] aan dat het deskundigenrapport voor het grootste deel gaan over werkzaamheden die niet zijn overeengekomen, werkzaamheden ten aanzien waarvan [geïntimeerde] niet in verzuim verkeert of werk dat geen gebrek bevat.
3.47.
Ingevolge artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW dienen de kosten voor het vaststellen van de schade voor rekening van de aansprakelijkgestelde te komen indien is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets: zowel het maken van de kosten als de omvang van de gemaakte kosten moet redelijk zijn. Dat de kosten voor het deskundigenrapport mogelijk, [appellanten] heeft zich op dit punt niet uitgelaten, voor vergoeding in aanmerking komen onder de verzekering voor rechtsbijstand van [appellanten] , leidt er niet toe dat deze kosten niet voor rekening van de aansprakelijkgestelde, in casu [geïntimeerde] , zouden komen. Het hof is wel van oordeel dat een deel van het maken van de kosten ten behoeve van het deskundigenrapport niet redelijk is, omdat het deskundigenrapport ook is ingegaan op werkzaamheden ten aanzien waarvan [geïntimeerde] niet in verzuim verkeert en werkzaamheden die gebreken vertonen, terwijl op dit punt geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank. Het hof ziet hierin aanleiding de helft van de kosten van het deskundigenrapport voor rekening van [geïntimeerde] te laten komen, zijnde € 1.726,23.
Slotsom
3.48.
Grief 1 slaagt in die zin dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de restpuntenlijst van 31 oktober 2019. Dat betekent dat als vervangende schadevergoeding een bedrag van € 12.715,42 voor vergoeding in aanmerking komt. Dit bedrag is begroot inclusief btw als gevolg van het slagen van grief 2. Tevens zal in verband met het slagen van grief 4 de wettelijke rente over dit bedrag worden toegewezen met ingang van 2 juli 2020. Grief 3 faalt. Tussen partijen is niet in geschil dat op het bedrag van de vervangende schadevergoeding een bedrag van € 3.853,48 (vonnis rov. 3.19) in mindering moet worden gebracht.
Het hof zal omwille van de duidelijkheid het vonnis van de rechtbank in zijn geheel vernietigen. De kosten voor het deskundigenrapport komen voor de helft voor rekening van [geïntimeerde] , zodat een bedrag van € 1.726,23 zal worden toegewezen. [geïntimeerde] zal als de grotendeels in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, tot op heden begroot op € 783,- aan griffierecht en
€ 3.062,- (2 punten x Tarief III) aan salaris advocaat.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 8 december 2021;
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellanten] te betalen een bedrag van € 8.861,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 2 juli 2020 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg begroot op € 1.993,89 en in de proceskosten in hoger beroep begroot op € 783,- aan griffierecht en € 3.062,- aan salaris advocaat,
en in de kosten van het deskundigenrapport ter hoogte van € 1.726,23;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, E.H. Schulten en M.H. Koster en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 november 2023.
griffier rolraadsheer