3.1.De rechtbank heeft de feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat die feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Daarnaast staan nog enkele andere feiten vast. Het gaat om het volgende.
a. a) [appellanten] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] (hierna de woning).
b) [geïntimeerde] dreef ten tijde van de gebeurtenissen in dit arrest beschreven als eenmanszaak een klusbedrijf dat was aangesloten bij de franchiseorganisatie [Y] .
c) [geïntimeerde] heeft op 7 november 2018 een offerte aan [appellanten] gezonden voor het uitvoeren van een verbouwing van de woning (productie 6 bij conclusie van antwoord) waarbij [geïntimeerde] heeft aangegeven:
“[…] Planning 3 december als alles mee zit beginnen en dan zou als alles mee zit rond eind februari alles gereed moeten zijn. […]”
d) Op 9 november 2018 hebben partijen de offerte besproken en heeft [appellanten] ter kostenbesparing besloten een deel van de werkzaamheden zelf uit te voeren. [geïntimeerde] heeft de offerte dienovereenkomstig aangepast waarmee de offerte uitkwam op een totaalbedrag van € 39.080,88 inclusief btw. Deze offerte (hierna: de overeenkomst) is door [appellanten] voor akkoord getekend (productie 8 bij conclusie van antwoord).
e) Op grond van de overeenkomst heeft [geïntimeerde] zich – kort samengevat – verbonden om de eerste verdieping volledig te herinrichten, een nieuwe vloer op de eerste verdieping te realiseren, de verdiepingen en het souterrain te voorzien van voorzetramen, houtrot in de balk van het souterrain te herstellen, een nieuwe badkamer te realiseren, een nieuwe cv met radiatoren te installeren en de woonkamer en eetkamer te stuken. Daarbij is afgesproken dat [appellant] zorg draagt voor het compleet slopen van de oude indeling van de eerste verdieping, het isoleren van de wanden, het vlak zetten van gaten en sleuven voor een strakke afwerking, het timmerwerk, het monteren van schakelaars en verlichting en het aanschaffen van alle sanitaire onderdelen. Voorts hebben partijen afgesproken om gezamenlijk de nieuwe wanden op de eerste verdieping te plaatsen, de leidingen te leggen, inbouwdozen te monteren en een plafond te maken.
f) Gedurende het werk zijn partijen een tweetal meerwerkovereenkomsten overeengekomen. In de meerwerkovereenkomst van 14 februari 2019 (productie 2 bij dagvaarding) zijn partijen – kort samengevat – overeengekomen dat [geïntimeerde] de balken van de zoldervloer verzwaart, hoge geïsoleerde wanden tot aan de kapconstructie maakt, een trap naar zolder realiseert, een Velux-dakraam met verduisterend rolgordijn plaatst, de kapconstructie isoleert en afwerkt, de voor-en achtergevel voorziet van geïsoleerde voorzetwanden, de scheidingswand met de buren tot in de nok stuukt en de zijgevel tot aan de zoldervloer stuukt, de badkamer vergroot en alle buitenwanden in de woonkamer en eetkamer voorziet van geïsoleerde voorzetwanden.
g) De meerwerkovereenkomst van 15 mei 2019 (productie 3 bij dagvaarding) ziet op meerwerk als gevolg van een lekkage.
h) [appellanten] heeft zich gedurende het werk in de periode maart 2019 tot en met oktober 2019 meermaals bij [geïntimeerde] en ook bij [Y] beklaagd over het ontbreken dan wel het uitlopen van planningen en de aan-/afwezigheid van [geïntimeerde] .
i. i) [persoon A] van [Y] (hierna: [persoon A] ) heeft op 21 oktober 2019 op verzoek van [appellanten] getracht te bemiddelen door samen met partijen de resterende werkzaamheden te bekijken. [persoon A] heeft op 31 oktober 2019 aan beide partijen een mail gestuurd met de punten die nog gedaan moeten worden (hierna: de restpuntenlijst).
j) Op 13 november 2019 heeft [geïntimeerde] een mail verzonden aan [appellanten] met daarin opgenomen de planning voor de werkzaamheden over een periode van 12 dagen.
k) Bij e-mailbericht van 10 december 2019 heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [appellanten] [geïntimeerde] in gebreke gesteld en hem een termijn van 4 weken gegund om in overleg met [appellanten] alle nog niet (correct) uitgevoerde werkzaamheden uit te voeren en op te leveren onder mededeling dat [geïntimeerde] aansprakelijk wordt gehouden voor alle geleden en nog te lijden schade (productie 13 bij dagvaarding).
l) Op 27 januari 2020 heeft [geïntimeerde] laten weten in een echtscheiding terecht te zijn gekomen en er na 1 februari 2020 op terug te zullen komen (productie 17 bij dagvaarding).
m) Bij schrijven van 2 juli 2020 heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [appellanten] [geïntimeerde] medegedeeld dat hij in verzuim verkeert en dat de vordering tot herstel wordt omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding (productie 18 bij dagvaarding) van, na correctie: € 31.000,00. Gesommeerd wordt tot een “passend voorstel tot vergoeding”.
n) Bij brief van 13 juli 2020 (productie 19 bij dagvaarding) is [geïntimeerde] gesommeerd om de genoemde vervangende schadevergoeding te betalen.
o) [geïntimeerde] heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.
p) Op 9 juni 2022 is door de heer ir. S.C.M. van Segeren van ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (hierna: ZNEB) een deskundigenrapport uitgebracht, na een bezoek aan de woning van [appellanten] waarbij [geïntimeerde] aanwezig is geweest (productie 27 memorie van grieven).
q) [geïntimeerde] is gestopt met zijn werkzaamheden als zzp-er en franchisenemer. Sinds april 2023 is [geïntimeerde] elders in loondienst.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellanten] in eerste aanleg (voor zover in hoger beroep van belang) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 33.608,02 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellanten] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [geïntimeerde] is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten doordat hij de overeengekomen werkzaamheden, ondanks verzoeken daartoe, niet heeft afgerond. [geïntimeerde] is bij brief van 10 december 2019 in gebreke gesteld en gesommeerd de resterende werkzaamheden binnen vier weken af te ronden. Aan die sommatie is geen gehoor gegeven. Vervolgens is de vordering tot nakoming bij brief van 2 juli 2020 omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [appellant] vordert in deze procedure betaling van die vervangende schadevergoeding. Daarnaast vordert [appellanten] een vergoeding van kosten voor vervangend onderdak en externe opslag van de inboedel.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het tussenvonnis van 28 april 2021 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.5.In het eindvonnis van 8 december 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat een bedrag van € 7.321,72 (exclusief btw) toewijsbaar is. Na verrekening met het nog niet betaalde deel van de aanneemsom ter hoogte van € 3.853,48 (inclusief btw) resteert een bedrag van
€ 3.468,24. [geïntimeerde] is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.468,24, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 19 november 2020. Voorts is [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten.