ECLI:NL:GHSHE:2023:3867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
200.292.972_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht bij pensioen/loyaliteitsbonus voor Nigeriaanse vennootschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de bestuurder/aandeelhouder van een in Nigeria gevestigde vennootschap als contractspartij kan worden aangemerkt voor de betaling van een toegezegde pensioen/loyaliteitsbonus. De appellant, vertegenwoordigd door mr. T. Bezmalinovic, heeft in hoger beroep de eerdere vonnissen van de rechtbank Limburg bestreden, waarin de rechtbank zich bevoegd had verklaard en de vorderingen van de geïntimeerden grotendeels had toegewezen. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. A.G.W. van Kessel, vorderden onder andere een verklaring voor recht dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten en betaling van een bedrag met rente en kosten.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank op basis van artikel 6 sub a Rv bevoegd was om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank oordeelde dat de appellant als contractspartij moet worden aangemerkt, omdat hij niet had aangegeven namens welke rechtspersoon hij handelde. Dit oordeel is gebaseerd op een rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) over het Nigeriaanse recht, dat door de rechtbank was opgevraagd. Het hof heeft in zijn beoordeling de grieven van de appellant verworpen, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte de woonplaats van de geïntimeerden als plaats van betaling had aangenomen en dat de rechtbank niet had mogen afgaan op het IJI-rapport zonder dat partijen daarover hadden kunnen reageren.

Het hof heeft besloten het IJI-rapport op te vragen en partijen de gelegenheid te geven zich hierover uit te laten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen hun standpunten kunnen indienen na ontvangst van het rapport. De uitspraak van het hof benadrukt het belang van hoor en wederhoor in juridische procedures, vooral wanneer buitenlandse rechtsvragen aan de orde zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.292.972/01
arrest van 21 november 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1] respectievelijk [geïntimeerde sub 2] ,
dan wel tezamen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. A.G.W. van Kessel te Leeuwarden,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest in het incident van 7 december 2021, in het hoger beroep van de vonnissen van 27 maart 2019 (hierna: het tussenvonnis) en 23 december 2020 (hierna: het eindvonnis), door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen in de zaak met nummer C/03/249255/HA ZA 18-211 tussen [appellant] als eiser in verzet en [geïntimeerden] als gedaagde in verzet, en in de daarmee gevoegde zaak met nummer C/03/246861/HA ZA 18-109 tussen [geïntimeerde sub 2] als eiseres en [appellant] als gedaagde.

5.Het verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het arrest in het incident van 7 december 2021 waarbij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis op vordering van [appellant] is geschorst totdat in de hoofdzaak bij einduitspraak is beslist;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de op 15 september 2022 gehouden mondelinge behandeling en de pleitaantekeningen die [appellant] ter zitting heeft overgelegd;
  • het rolbericht van [appellant] waaruit blijkt dat tussen partijen geen minnelijke regeling tot stand is gekomen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De beoordeling

6.1.
Geen grieven zijn gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.8 van het tussenvonnis. Deze feiten vormen daarom ook voor het hof het uitgangspunt.
6.1.1.
[geïntimeerden] is van 1 mei 1987 tot 1 februari 2017 in dienst geweest van twee in Nederland gevestigde vennootschappen, te weten [X Ltd.] . (hierna: [X Ltd.] ) en vervolgens, sinds 1 februari 2012, [X Coöperatie U.A.] (hierna: [X Coöperatie U.A.] ).
[geïntimeerde sub 2] is sinds 19 mei 2003 in dienst van eerst [X Ltd.] en sinds 1 februari 2012 van [X Coöperatie U.A.] .
6.1.2.
Genoemde vennootschappen zijn gelieerd aan de vennootschap [Y Ltd.] (hierna: [Y Ltd.] ). Deze vennootschap is gevestigd in Nigeria. [appellant] is enig aandeelhouder van deze vennootschap. [appellant] was tevens bestuurder van [X Ltd.] .
6.1.3.
Bij brief van 3 oktober 2013 schrijft [geïntimeerden]
“private and confidential”aan [appellant] (prod. 3 bij inl. dagv.):
“This year is my 27th year in service of the [Y Ltd.] . (…)
Reason for his letter is that, since [Y Ltd.] / [X Ltd.] does not have a pension scheme, I was hoping you would consider to grant me some kind of pension/loyalty bonus by the time I will retire.”
6.1.4.
[appellant] antwoordt op de brief van [geïntimeerden] van 3 oktober 2013 door deze brief terug te sturen, met daarop de volgende handgeschreven tekst (prod. 4 bij inl. Dagv.):
“3 girls 11-10-13
Retirement Benefit
One month gross salary for every year served
Paid anywhere you want
Regards [appellant] ”
6.1.5.
[geïntimeerde sub 1] bericht vervolgens in een interne memo aan [appellant] (prod. 5 bij inl. dagv.):
“Re: Lagos Payroll – [persoon A] , [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 1]
(…) As per our discussions earlier this week on the subject of the agreed retirement benefit of one gross monthly salary for each year worked for [persoon A] , [geïntimeerde sub 2] and myself, you suggested to put us on the Lagos payroll and build up the benefit with monthly payments.”
6.1.6.
[geïntimeerde sub 1] ontvangt op 1 augustus 2014 deze memo retour. [appellant] heeft op deze memo (prod. 6 bij inl. dagv.) vermeld:
“Scan + send
02 July 14
Send dear [geïntimeerde sub 1]
This is an interim solution to be offset against the final solution
Regards,[handtekening]
[appellant]
PS: Please advise for the three ladies the date of employment”.
en:
“ [persoon B] : Please put these three ladies on your payroll w.e.f. 01 July 2014 at the rate of € 4.000,-- each/month.”
6.1.7.
Op 11 augustus 2014 brengt [appellant] op de memo aanvullend de volgende handgeschreven tekst aan (prod. 7 bij inl. dagv.):
“Correction 'Final Solution' w.e.f. 01-07-14
[geïntimeerde sub 1] EUR 3 000,-
[persoon A] EUR 1 500,-
[geïntimeerde sub 2] EUR 1 500,-
Total EUR 6.000 Month
11-08-14[handtekening [appellant] ]”.
6.1.8.
Met ingang van 1 juli 2014 wordt gestart met betalingen van - voor zover in deze procedure van belang - € 3.000,- per maand aan [geïntimeerde sub 1] en € 1.500,- per maand aan [geïntimeerde sub 2] .
Over de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 juni 2016 ontvangt [geïntimeerde sub 1] maandelijks € 3.000,00 en van 1 juli 2016 tot 1 november 2016 maandelijks € 1.500,00. Zij ontvangt dus in totaal € 78.000,-. Over de periode van 1 juli 2014 tot en met 30 mei 2017 ontvangt [geïntimeerde sub 2] maandelijks € 1.500,00 dus in totaal € 52.500,-.
6.2.
[geïntimeerden] heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat tussen partijen op 11 oktober 2013 een vaststellingsovereenkomst is gesloten en veroordeling van [appellant] tot betaling van € 167.993,39, te vermeerderen met rente en kosten.
[geïntimeerde sub 2] heeft in eerste aanleg gevorderd voor recht te verklaren dat tussen partijen op 11 oktober 2013 een vaststellingsovereenkomst is gesloten, welke overeenkomst op 21 september 2017 door [geïntimeerde sub 2] is ontbonden wegens wanprestatie, en veroordeling van [appellant] tot betaling van € 47.017,57, te vermeerderen met rente en kosten.
[geïntimeerde sub 1] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij [appellant] in privé heeft gevraagd om na te denken over een regeling voor haar oude dag, omdat haar werkgever, [X Coöperatie U.A.] , geen pensioenregeling kende. Als dank voor de loyaliteit van [geïntimeerde sub 1] sinds 1987 heeft [appellant] na telefonisch overleg een door hemzelf te betalen oudedagsregeling aangeboden en deze afspraak op 11 oktober 2013 schriftelijk bevestigd. Op 2 juli 2014 heeft [appellant] nogmaals de financiële afspraak bevestigd en daarbij voorgesteld dat met ingang van 1 juli 2014 maandelijks een voorschotbedrag wordt overgemaakt, te verrekenen met de totaal uit te keren bonus per einde dienstverband.
Aan van [geïntimeerde sub 1] zijn voorschotbetalingen van € 3.000,- per maand gedaan via een bankrekening van [X Ventures Ltd.] in Nederland. In oktober 2016 zijn de betalingen gestopt. Aan het dienstverband met [geïntimeerde sub 1] is per 1 februari 2017 een einde gekomen (vanwege boventalligheid)..
[geïntimeerde sub 2] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellant] heeft toegezegd dat hij de regeling die hij aan [geïntimeerde sub 1] had aangeboden, ook aan haar (en nog een andere werkneemster) wilde aanbieden. [geïntimeerde sub 2] heeft over de wijze van vastlegging van de afspraken dezelfde stellingen ingenomen als [geïntimeerde sub 1] . Aan [geïntimeerde sub 2] zijn voorschotbetalingen van € 1.500,- per maand gedaan via een bankrekening van [X offshore Ltd.] in Nederland. In juni 2017 zijn de betalingen gestopt. In december 2018 heeft [geïntimeerde sub 2] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en is haar dienstverband beëindigd.
6.3.
[appellant] heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen.
6.4.
Bij het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6 sub a Rv bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerden] grotendeels toegewezen. Samengevat heeft de rechtbank daartoe overwogen:
  • Tussen [appellant] en [geïntimeerden] zijn eenzijdige overeenkomsten gesloten waarvan nakoming kan worden gevraagd. Op de overeenkomsten is Nigeriaans recht van toepassing.
  • De rechtbank heeft het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) gevraagd haar voor te lichten. Uit het rapport van het IJI van 16 oktober 2020 blijkt dat naar Nigeriaans recht een objectieve, strikte uitlegmethode wordt gehanteerd. Daaruit volgt dat degene die de overeenkomst tekent persoonlijk aan die overeenkomst is gebonden, tenzij uit de ondertekening blijkt dat de ondertekening heeft plaatsgevonden als vertegenwoordiger van een rechtspersoon of opdrachtgever, waarbij dan moet worden vermeld namens welke rechtspersoon of opdrachtgever de ondertekenaar handelde.
  • [appellant] heeft geen enkele keer vermeld namens welke rechtspersoon hij ondertekende, zodat [appellant] (in privé) heeft te gelden als de contractspartij van [geïntimeerden]
6.5.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Hij concludeert tot vernietiging van zowel het tussenvonnis als het eindvonnis en, zo begrijpt het hof, tot onbevoegdverklaring van de rechtbank, althans tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden]
hebben de grieven bestreden.
6.6.
Het hof verwerpt het standpunt van [geïntimeerden] dat het tussenvonnis een eindvonnis is voor zover de rechtbank zich daarbij bevoegd heeft verklaard, dat [appellant] tegen die beslissing binnen drie maanden na die datum hoger beroep had moeten instellen en dat, nu hij dat niet heeft gedaan, het vonnis waarbij de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard in kracht van gewijsde is gegaan.
Een vonnis waarbij de rechter zich bevoegd verklaart is immers een tussenvonnis. Daartegen kan, tenzij de rechter anders heeft bepaald, niet dan tegelijk met het eindvonnis hoger beroep worden ingesteld (vgl. o.a. HR 14 juli 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9442).
Verder overweegt het hof dat de appeldagvaarding de toegang vormt tot de appelrechter. Bij memorie van grieven kan dat appel nog worden uitgebreid met een beroep tegen een of meer andere (onderdelen) van (tussen)vonnissen dan genoemd in de appeldagvaarding (vgl. o.a. HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2772). [appellant] kon het hoger beroep derhalve nog bij memorie van grieven uitbreiden tot het tussenvonnis, ook al was de appeldagvaarding uitsluitend gericht tegen het eindvonnis. Het andersluidende standpunt van [geïntimeerden] wordt verworpen.
6.7.
Met zijn eerste grief betoogt [appellant] dat de rechtbank in de rechtsoverwegingen 3.8 tot en met 3.14 van het tussenvonnis ten onrechte heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het geschil kennis te nemen. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte één element uit de opinie naar Nigeriaans recht van de door [appellant] ingeschakelde Nigeriaanse advocaten heeft gelicht (productie 7 bij de akte van [appellant] in eerste aanleg van 12 december 2018). Het gaat om de alinea:
“In the absence of any express or implied agreement, the general rule is that it is the debtor’s duty, his place of residence notwithstanding, to seek the creditor in order to pay him at his place of business or residence. In other words, money is paid to a creditor by the debtor where the creditor is”.
Volgens [appellant] is duidelijk Lagos als plaats van nakoming overeengekomen, zodat de plaats van betaling niet van belang is. De rechtbank is dus ten onrechte uitgegaan van de woonplaats van [geïntimeerden] als plaats van betaling.
6.8.
Grief 2 is gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.3 tot en met 3.6 van het bestreden eindvonnis. Daarin is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat [appellant] als contractspartij heeft te gelden en aansprakelijk is voor de betaling van het pensioen/de loyaliteitsbonus. Volgens [appellant] is dit oordeel in strijd met het Nigeriaanse recht.
Bovendien heeft de rechtbank, zo voert [appellant] aan, haar oordeel niet mogen baseren op het rapport van het IJI van 16 oktober 2020, omdat partijen niet zijn gekend in (de totstandkoming van) het rapport, partijen geen commentaar hebben kunnen geven op de door de rechtbank aan het IJI te stellen vragen, de rechtbank partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op het rapport en het rapport geen deel uitmaakt van het procesdossier.
Ook is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op de door [appellant] in het geding gebrachte legal opinion naar Nigeriaans recht (productie 13 bij de akte van [appellant] van 19 juni 2019) en de door [appellant] in die akte ingenomen standpunten, aldus [appellant] .
6.8.1.
Volgens vaste rechtspraak moet de uitleg die de rechter geeft aan buitenlands recht, als uitdrukking van het algemene vereiste dat de rechter voldoende inzicht moet geven in de door hem gevolgde gedachtegang en dat de motivering van zijn beslissing duidelijk en concludent moet zijn, zijn beslissing kunnen verklaren. Daarbij mag de rechter niet zonder meer voorbijgaan aan de standpunten van partijen dienaangaande. Hebben partijen de inhoud en uitleg van buitenlands recht tot voorwerp van hun debat gemaakt, dan dient de rechter zijn beslissing ter zake te motiveren en zich te verstaan met de door partijen ingenomen standpunten.
6.8.2.
Ieder van partijen heeft een legal opinion in het geding gebracht ter beantwoording van de vraag wie naar Nigeriaans recht de contractspartij is van [geïntimeerden] In de legal opinion van [geïntimeerden] (productie 22 bij akte van 8 mei 2019) wordt geconcludeerd dat [appellant] (in privé) hun contractspartij is, en wel omdat [appellant] op geen enkele wijze heeft aangegeven dat hij handelde namens één van zijn Nigeriaanse vennootschappen. In de legal opinion die door [appellant] in het geding is gebracht (productie 13 bij zijn akte van 19 juni 2019) wordt daarentegen geconcludeerd dat [appellant] niet kan worden beschouwd als contractspartij omdat, samengevat, een en ander zich onmiskenbaar heeft afgespeeld in het kader van de dienstverbanden van [geïntimeerden]
6.8.3.
Als vermeld in 6.4 heeft de rechtbank het IJI gevraagd haar voor te lichten. Het IJI heeft op 16 oktober 2020 aan de rechtbank gerapporteerd over het Nigeriaanse recht en volgens rov. 3.3 slot heeft de rechtbank de conclusies van het rapport tot de hare gemaakt en op basis van dat rapport geoordeeld. Blijkens het verhandelde ter zitting van het hof op 15 september 2022 zijn partijen het er (evenwel) over eens dat zij tot op heden niet in het bezit zijn gesteld van het rapport van het IJI. Zij hebben zich dus ook niet kunnen uitlaten over (de betekenis voor hun geschil van) dat rapport.
Volgens vaste rechtspraak
“(…) [implies] the concept of fair trial in principle the right for the parties to a trial to have knowledge of and comment on all evidence adduced or observations filed,”aldus EHRM 18 februari 1997, ECLI:NL:XX:1997:AD2686 rov. 24 (Nideröst-Huber / Zwitserland). In het Mantovanelliarrest (EHRM 18 maart 1997, ECLI:NL:XX:1997:AD4449 rov. 33) overweegt het Hof
“(…) each party [must] in principle have an opportunity not only to make known any evidence needed for his claims to succeed, but also to have knowledge of and comment on all evidence adduced or observations filed with a view to influencing the court’s decision.”Onder meer het arrest van de HR van 1 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1429 sluit hierbij aan.
Het hof heeft in rov. 3.6.4 van zijn onder 5 genoemde arrest in het incident van 7 december 2021 overwogen dat sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Het hof blijft bij dat oordeel.
6.8.4.
Ter zitting van het hof op 15 september 2022 is aan de orde gekomen wat het vervolg van de procedure zou kunnen zijn bij het niet alsnog bereiken van een schikking. Partijen hebben er toen blijk van gegeven te kunnen instemmen met de door het hof voorgestelde mogelijkheid dat het hof het IJI-rapport zou opvragen bij de rechtbank, waarna partijen de gelegenheid zouden krijgen zich daarover uit te laten.
Partijen hebben te kennen gegeven dat geen schikking is bereikt. Het hof zal daarom thans het IJI-rapport bij de rechtbank opvragen en dat rapport na ontvangst aan partijen verstrekken. Partijen kunnen zich vervolgens gelijktijdig over de betekenis van het IJI-rapport voor de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is en voor de vorderingen van [geïntimeerden] uitlaten, waarna zij wederzijds in de gelegenheid worden gesteld van antwoordmemorie te dienen.
6.8.5
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
- vraagt bij de rechtbank het rapport van het IJI van 16 oktober 2020 op;
- stelt dit rapport na ontvangst in handen van partijen;
- verwijst de zaak naar de rol van 23 januari 2024 voor memorie aan de zijde van beide partijen als bedoeld in 6.8.4, waarna zij vervolgens ieder van antwoordmemorie kunnen dienen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, M. van Ham en N. Zekić en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 november 2023.
griffier rolraadsheer