In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI) tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een verzoek tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] werd aangehouden. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2015, is onder toezicht gesteld van de GI voor een periode van twaalf maanden, tot 31 augustus 2023. De GI heeft op 30 november 2022 een beroepschrift ingediend, waarin zij verzocht om vernietiging van de eerdere beschikking en om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een 24-uurszorgaccommodatie.
De mondelinge behandeling vond plaats op 19 januari 2023, waarbij de GI vertegenwoordigd was, maar de ouders en de Raad voor de Kinderbescherming niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante correspondentie, waaronder brieven van de GI en de Raad. De GI heeft in haar grieven aangevoerd dat de rechtbank het verzoek tot uithuisplaatsing ten onrechte niet heeft toegewezen en heeft verwezen naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de GI niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er geen sprake is van een eindbeschikking, maar van een zuivere tussenbeschikking. De rechtbank had de beslissing op het verzoek aangehouden, wat betekent dat er geen definitieve uitspraak is gedaan. Hierdoor is de bestreden beschikking niet vatbaar voor hoger beroep, conform artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad werd door het hof als niet relevant beschouwd, aangezien de omstandigheden in die zaak niet vergelijkbaar zijn met de huidige situatie.
De beslissing van het hof was dat de GI niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek in hoger beroep, wat op 2 februari 2023 openbaar werd uitgesproken door mr. A.M. Bossink.