Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/03/275743 / HA ZA 20-159)
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
3.De kern van de zaak
4.Het oordeel van het hof
lagere prijs dan de waarde in het economischverkeer, [geïntimeerde] het bedrijf dient voort te zetten overeenkomstig de plaatselijke gebruiken. Daarnaast bepaalt het tweede lid dat [geïntimeerde] wordt geacht een voordeel op een bedrijfsmiddel te realiseren door dit geheel of gedeeltelijk te vervreemden of te onttrekken aan het bedrijf. Wordt een van deze (of beide) onderdelen van Vervreemdingsbeding 1 geschonden dan dient [geïntimeerde] (met het oog op de andere kinderen van [appellant] ) af te rekenen met [appellant] . Het tweede lid stelt niet de voorwaarde dat de bedrijfsmiddelen tegen een lagere prijs dan de waarde in het economisch verkeer zijn overgedragen, ook niet in samenhang met het eerste lid. In het licht van de gehele overeenkomst en de bedoeling van partijen dat [geïntimeerde] het bedrijf van haar en [appellant] gezamenlijk voortaan alleen zou voortzetten past ook dat het tweede lid een eigen verplichting kent, namelijk het niet vervreemden of onttrekken van bedrijfsmiddelen aan het bedrijf. Doet [geïntimeerde] dat wel dan wordt zij geacht een voordeel op het bedrijfsmiddel te realiseren en is zij [appellant] dan wel zijn rechtsopvolgers een bedrag verschuldigd zoals omschreven in lid 2. Dat dit een zelfstandige eigen grond is voor afrekenen tussen partijen past ook in het doel en de strekking van de vervreemdingsbedingen, namelijk voorkomen dat de andere kinderen van [appellant] worden benadeeld doordat [geïntimeerde] het bedrijf niet daadwerkelijk voortzet maar bedrijfsmiddelen onttrekt of vervreemdt. Dat betekent dat het hof allereerst zal beoordelen of sprake is van schending van het eerste lid en daarna of sprake is van schending van het tweede lid van Vervreemdingsbeding 1.
nietovereenkomstig de plaatselijke gebruiken heeft voortgezet is onvoldoende concreet gesteld door [appellant] . In de vaststellingsovereenkomst hebben partijen het bedrijf omschreven als volgt:
In aanmerking nemende:
;”
5.De uitspraak
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, hij die stukken op de roldatum van 21 maart 2023 in het geding dient te brengen;
de Leeghwaterlaan 8, te ‘s-Hertogenboschen wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden april 2023 tot en met juli 2023 zal opgeven op de rol van 4 april 2023, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;