ECLI:NL:GHSHE:2023:917

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.303.945_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door heiwerkzaamheden in de nabijheid van een monumentale woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee appellanten tegen twee geïntimeerden, waarbij de appellanten worden verweten onrechtmatig te hebben gehandeld door heiwerkzaamheden uit te voeren zonder de benodigde vergunningen en zonder de risico's voor de omliggende monumentale woning in acht te nemen. De zaak betreft een dijkwoning met gemeentelijke monumentenstatus, die schade zou hebben geleden door de heiwerkzaamheden die op 8 december 2015 zijn uitgevoerd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellanten aansprakelijk zijn voor de schade, en het hof bevestigt deze uitspraak. Het hof oordeelt dat de appellanten niet voldoende zorgvuldigheid hebben betracht en dat zij de mogelijkheid van schade aan de woning van de geïntimeerden hadden moeten voorzien. De appellanten hebben niet aangetoond dat de schade niet door hun handelen is veroorzaakt. Het hof verwijst de zaak naar de schadestaatprocedure om de exacte schade vast te stellen. De uitspraak van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.303.945/01
arrest van 21 maart 2023
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2. [appellant 2] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna elk afzonderlijk aan te duiden als [appellant 1] en [appellant 2] , en tezamen als [appellanten] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. J. de Roo te Oosterhout, Noord-Brabant,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,2. [geïntimeerde 2] ,beiden wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerden,
hierna elk afzonderlijk aan te duiden als [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , en tezamen als [geïntimeerden] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: onttrokken (laatstelijk mr. A.M. Pesman te Heerenveen),
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 1 februari 2022 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/377229 en rolnummer HA ZA 20-574 gewezen vonnis van 28 juli 2021.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 1 februari 2022 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast, welke mondelinge behandeling niet heeft plaatsgevonden;
  • de rolkaart, waaruit blijkt dat de eerste procesvertegenwoordiger van [geïntimeerden] zich aan de zaak heeft onttrokken en dat daarna mr. Pesman zich als advocaat van [geïntimeerden] heeft gesteld;
  • de door [appellanten] genomen memorie van grieven met producties 1 tot en met 11;
  • de rolkaart, waaruit blijkt dat mr. Pesman zich vervolgens aan de zaak heeft onttrokken en dat zich daarna namens [geïntimeerden] geen nieuwe advocaat heeft gesteld.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
6.1.1.
Het gaat in deze zaak naar de kern genomen om de vraag of [appellanten] onrechtmatig jegens [geïntimeerden] heeft gehandeld door op 8 mei 2015 in de nabijheid van de woning van [geïntimeerden] elf stalen buispalen te laten heien op een wijze die in strijd was met de voorschriften uit de pas nadien aangevraagde vergunningen, zonder vooraf onderzoek te doen naar de mogelijke risico’s daarvan voor [geïntimeerden] en zonder [geïntimeerden] vooraf op de voorgenomen werkzaamheden te wijzen.
6.1.2.
De rechtbank heeft in de overwegingen 2.1 tot en met 2.20 ven het beroepen vonnis enkele feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet bestreden. Het hof zal de door de rechtbank vastgestelde feiten hieronder citeren, waarbij het hof de nummering van de feiten aanpast van 6.2.1 tot en met 6.2.20.
6.2.1.
[geïntimeerden] is eigenaar van een woning gelegen aan de [straatnaam] [nr.] te [plaats]
. De woning van [geïntimeerden] heeft een gemeentelijke monumentstatus en de
gemeente [gemeente] heeft de gehele [straatnaam] de status van "beschermd
dorpsgezicht" toegekend.
6.2.2.
[appellanten] heeft in 2015 twee – schuin tegenover de woning van [geïntimeerden]
liggende – percelen grond met daarop twee panden gelegen aan de [straatnaam]
nummers 75 en 77 te [plaats] gekocht.
6.2.3.
[appellant 1] exploiteert sinds 2005 als eenmanszaak een timmerbedrijf (productie 1
bij conclusie van antwoord).
6.2.4.
[appellant 1] heeft de panden op voornoemde percelen samen met zijn schoonvader
gesloopt. Vervolgens heeft [appellant 1] de bouw van een nieuw bouwwerk in eigen hand
gehouden en daarbij diverse bedrijven ingeschakeld die werkzaamheden hebben uitgevoerd,
waaronder [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (hierna ook te noemen [bedrijf 1] en
het [bedrijf 2] ).
6.2.5.
Het [bedrijf 2] heeft in opdracht van [appellanten] op 8 december 2015
heiwerkzaamheden verricht op het perceel aan de [straatnaam] 75. Daarbij zijn elf
stalen buispalen geheid.
6.2.6.
Na aanvang van de heiwerkzaamheden heeft [geïntimeerde 1] op 8 december 2015 melding
van de werkzaamheden bij de gemeente gemaakt waarna de gemeente het werk wegens het
ontbreken van de benodigde vergunningen heeft stilgelegd. Alle heipalen waren op dat
moment reeds geheid.
6.2.7.
Op 20 januari 2016 heeft [bedrijf 1] in opdracht van [appellanten] alsnog een vergunningaanvraag voor de bouwwerkzaamheden, waaronder de reeds verrichtte
heiwerkzaamheden, ingediend bij [het Waterschap] . Deze vergunning is op
11 maart 2016 verleend. In de verleende vergunning staat onder meer vermeld (productie 3
bij dagvaarding):
“23. De nieuwbouw is volgens opgave van de aanvrager gefundeerd door middel van
11 stalen buispalen die trillingsvrij en grondverdringend zijn aangebracht tot een inheidiepte van N.A.P. -- 8,50 meter.
(…)
28. Door trillingen kan er mogelijk wel schade optreden aan de, in de directe omgeving aanwezige bebouwing (het waterschap is hiervoor echter niet het bevoegde gezag).
(…)
3.1.
In het gesloten seizoen (van 1 oktober tot 1april) mogen geen handelingen in het
waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone A plaatsvinden.
(…)
II Bijzondere voorschriften
(…)
8.2.
De vergunninghouder brengt funderingspalen trillingsvrij aan. (...)”
6.2.8.
Op 13 april 2016 heeft [bedrijf 1] in opdracht van [appellanten] alsnog een omgevingsvergunning aangevraagd die op 7 juni 2016 door de gemeente [gemeente] is
verleend (productie 5 bij dagvaarding en productie 2 zijdens [appellanten] ). In de bijlagen
behorend bij deze vergunningsaanvraag staat vermeld dat stalen buispalen trillingsvrij en
grondverdringend worden aangebracht.
6.2.9.
Beide vergunningen zijn onherroepelijk. Vast staat dat op 8 december 2015 niet – zoals in de achteraf aangevraagde en verleende vergunningen vermeld staat – trillingsvrij,
maar trillingsarm geheid is.
6.2.10.
[geïntimeerden] heeft [de B.V. 1] (hierna te noemen [de B.V. 1] ) opdracht
gegeven onderzoek te doen naar de overschrijdingskans van de nationaal erkende
trillingsnormen volgens de [stichting] ( [stichting] ) en het causale
verband tussen het heien en de schade aan zijn woning. Bij e-mail van 14 juni 2016 heeft
[de B.V. 1] [geïntimeerden] als volgt bericht (productie 6 bij dagvaarding):
“(...) Het probleem is duidelijk: schade aan de dijkwoning door heiwerkzaamheden, zonder dat daar voorzorgsmaatregelen voor genomen zijn (risicoanalyse en monitoring).
Uw vraag gaat over het achteraf kunnen aantonen dat de trillingen door heiwerkzaamheden een risico was.
Dit is mogelijk met een trillingsrisicoanalyse (in dit geval postdictie). Doorgaans wordt dit voorafgaand aan het werk opgesteld, maar kan ook gebruikt worden om achteraf aan te tonen dat de trillingen te hoog zijn geweest.
[de B.V. 1] maakt prognoses van trillingen volgens de methodiek zoals deze is opgenomen in het handboek CUR 166 "Damwandconstructies”. Trillingen worden beoordeeld conform de [stichting] richtlijn A “Schade aan gebouwen”. Met een prognose van trillingen versus de afstand en gegeven een grenswaarde voor trillingen is zowel een invloedsgebied als het risico te bepalen (causale verband). Op het moment dat het risico groter is dan 1% is daarmee het risico onaanvaardbaar groot geworden (conform [stichting] A). (...)”
6.2.11.
Bij brief van 6 juli 2016 heeft [geïntimeerden] [appellanten] verzocht aansprakelijkheid te
erkennen voor schade aan zijn monumentale woning ontstaan door de op 8 december 2015
door [appellanten] uitgevoerde heiwerkzaamheden (productie 7 bij dagvaarding).
6.2.12.
Bij brief van 7 juli 2016 heeft [appellanten] laten weten bereid te zijn
aansprakelijkheid te erkennen onder voorwaarde dat een onafhankelijk bureau vaststelt dat
eventuele schade een direct gevolg is van het heien (productie 8 bij dagvaarding).
6.2.13.
In opdracht van [geïntimeerden] heeft [de B.V. 2] (hierna [de B.V. 2]
) op 8 juli 2016 de schade in de woning geïnventariseerd, waarvan zij een
schaderapport met dagtekening 4 augustus 2016 heeft opgemaakt en waarin te lezen valt
(productie 10 bij dagvaarding):
“(...) Het pand aan de [straatnaam] 68 is al enkele eeuwen oud en zal ongetwijfeld enige scheurvorming hebben gehad voordat de heiwerkzaamheden op 8 december 2015 zijn aangevangen. Recent voor de heiwerkzaamheden zijn er diverse werkzaamheden aan de [straatnaam] 68 uitgevoerd, waarbij gebreken zijn hersteld.
Door de trillingen van het heiwerk van 8 december 2015 heeft het pand aan de
[straatnaam] te lijden gehad. Oude scheuren hebben zich opnieuw afgetekend en zijn
gaan “werken” en nieuwe scheuren zijn ontstaan, soms door de bakstenen.
De schade van het pand, zowel interieur als exterieur. is op 8 juli 2016 vastgesteld door ing. [de ingenieur] . De situatie van voor het heiwerk is niet vastgelegd in een rapportage, zodat niet duidelijk kan worden bepaald of er al enige scheurvorming of ander gebrek aanwezig was voor het heiwerk. Wel kan worden geconstateerd dat er duidelijk “nieuwe” scheurvorming is opgetreden.
Ook het weer aftekenen van herstelde oude scheuren wordt tot schade door het heiwerk gerekend. De metselwerk opbouwen van het dak (topgevel/schoorstenen) zijn losgekomen. (afb. 7402 en 7425).
Van de geconstateerde schade zijn foto-opnamen gemaakt. die in miniatuur in dit rapport zijn opgenomen. (...)
In grote lijnen kan de schade aan de [straatnaam] als volgt worden weergegeven:
ONDERDEEL LOCATIE OPMERKING OPNAMEN
Voorgevel Gevelopeningen Schade in het pleisterwerk, met name bij (…)
de hoeken van de gevelopeningen)
Schoorsteen met Los cementwerk met lekkage tot gevolg (…)
nr. 70 (gebarsten/afgebroken)
Nokvorsten Cement smeerlaag afgebrokkeld (…)
Zijgevel Aansluiting dak Cementen smeerlaag afgebrokkeld en (…)
pannen verschoven
Bij goot voorgevel Schade in metselwerk gevelbeëindiging (…)
Top zijgevel staat los
Metselwerk Oude scheuren hebben zich weer (…)
afgetekend. Scheuren in voegwerk, maar
ook door stenen.
Aanbouw '99 Gangwanden Schade vloertegels en scheurvorming in (…)
in metselwerk
Kelder Onder woonhuis De kelder is sinds de heiwerkzaamheden (…)
lek
Overig Wanden en plafonds Scheurvorming (…)
en kozijnen

4.Monitoring

Door het heiwerk zijn er trillingen ontstaan, waardoor constructies zijn beïnvloed. Hierdoor kan er schade ontstaan, meestal veroorzaakt door verplaatsing van constructies of delen van constructies. Dit kan leiden tot het geheel verplaatsen van een constructie of beperkt blijven tot scheurvorming in gebouwdelen of bij aansluitingen van verschillende bouwdelen.

Om te constateren of de verplaatsingen nog actief zijn (of mogelijk “tot stand” zijn gekomen) is er een beperkte monitoring gestart, waarbij op enkele plaatsen een markering is aangebracht over een aanwezige scheur, met daarbij de opmeting van de scheurwijdte met behulp van een scheurwijdtekaart. (…) Na enige tijd kan er een herhalingsmeting worden uitgevoerd, waarbij zal blijken of de situatie inmiddels “tot rust” is gekomen.

5.Kostenraming

Door ons bureau is een kostenraming opgemaakt voor het herstel van de geconstateerde schade. (…)
Het totaal voor herstel van de schade van het exterieur en interieur wordt hiermee geraamd op een totaalbedrag van € 30.300,- inclusief arbeid, exclusief BTW. (…)”
6.2.14. Op 16 september 2016 heeft [de B.V. 1] een rapport van de door haar uitgevoerde
trillingsrisicoanalyse uitgebracht waarin onder andere te lezen valt (productie 9 bij
dagvaarding):
“(…)
Doelstelling
Het doel van de trillingsrisicoanalyse is voor de uitgevoerde heiactiviteiten de trillingsinvloed bepalen bij belendingen. Daarnaast is het doel het evalueren van mogelijke risico op schade op basis van [stichting] -Meet- en beoordelingsrichtlijn A ‘Schade aan gebouwen’.
(…)

5.BEOORDELING EN TOETSING [stichting] RICHTLIJN A

(…) in [stichting] richtlijn A wordt onderscheid gestaakt in de constructiewijze en in de staat van het bouwwerk. De onderstaande indeling in categorieën van bouwwerken en van onderdelen daarvan wordt aangehouden:
categorie 1:(...)
categorie 2:(...)
categorie 3:onderdelen van oude en/of monumentale panden met grote cultuurhistorische waarde en/of in slechte staat verkerende gebouwen bestaande uit metselwerk.
Funderingswijze
Daarnaast wordt door [stichting] -richtlijn A onderscheid gemaakt in trillingsgevoelige en niet-trillingsgevoelige funderingen. Funderingen op [geïntimeerde 1] worden over het algemeen als trillingsgevoelig aangemerkt, waarbij rekening dient te worden gehouden met schade door (ongelijkmatige) zettingen.
(…) Woning [straatnaam] 68 staat geregistreerd als gemeentelijk Monument. Conform [stichting] richtlijn A worden deze woningen ingedeeld in categorie 3.
Omdat de woningen gefundeerd zijn op [geïntimeerde 1] (geen palen) is eveneens een grenswaarde voor trillingsgevoelige funderingen van toepassing.
5.2
Grenswaarde
In de bijlage “Toelichting [stichting] toetsingskader” wordt nader ingegaan op de bepaling van de grenswaarde.
Op basis van [stichting] – richtlijn A “Schade aan gebouwen” wordt de grenswaarde van de
trillingssnelheid bepaald. De grenswaarde geldt voor constructieve schade. Op basis van het type trillingsbron, de constructie- en funderingswijze van de omliggende bebouwing worden de maatgevende grenswaarden bepaald. Volgens de richtlijn is de kans op schade aanvaardbaar klein (kleiner dan 1% ) indien de rekenwaarde van de grenswaarden niet overschreden worden.
(…)
Op basis van de prognosewaarden en de grenswaarden zijn de overschrijdingskansen voor de afzonderlijke objecten bepaald (...)
6.1
Risicoafweging
De trillingsrisicoanalyse geef inzicht in de kans op overschrijding van het toetsingscriterium. Hoe met het risico omgegaan wordt is o.a. afhankelijk van economische factoren. Uitgaande van de voorspelde overschrijdingskansen zou de volgende afweging aangehouden kunnen warden:
  • Overschrijdingskans kleiner dan 1%:in de huidige praktijk wordt het risico van overschrijding aanvaardbaar klein geacht. De risico's voor de omgeving zijn nihil en kans op stagnatie van voortgang van het werk is gering;
  • Overschrijdingskans 1% tot 5%:in de huidige praktijk wordt het risico van overschrijding geaccepteerd waarbij trillingsreducerende maatregelen worden overwogen en ingezet indien dit uit metingen nodig blijkt;
  • Overschrijdingskans 5% tot 25%:in de huidige praktijk wordt het risico van overschrijding vaak geaccepteerd, waarbijtevenstrillingsreducerende maatregelen worden ingezet. Rekening dient gehouden te worden met het alsnog toepassen van een trillingsvrij of – arm inbrengsysteem (zeker indien grenswaarden (dreigen te) langdurig fors worden overschreden). De omvang van het invloedsgebied en daarmee de grootte van de overschrijdingskans is te reduceren door het uitvoeren van hei- en of trilproeven. Met deze proeven wordt inzicht verkregen in de werkelijk optredende trillingsintensiteiten;
  • Overschrijdingskans meer dan 25%:geadviseerd wordt af te zien van het heien/trillend inbrengen van de palen/damwanden en een volledig trillingsvrij inbrengsysteem te kiezen.
Monitoring
Bij de uitvoering van het werk wordt geadviseerd te allen tijden de werkzaamheden te monitoren (trillings- en deformatiemetingen). (…)
6.2
Samenvatting en conclusies
Opdracht verstrekking
(...) Er is sprake van een beschouwing van in hoeverre de opgewekte heitrillingen tot schade aan in de omgeving staande woningen kunnen hebben geleid. (...)
Onzekerheden prognosemodel
De resultaten van de berekeningen zijn gebaseerd op eenvoudige empirische modellen,
waarvan de parameters zo goed mogelijk zijn aangepast aan waarnemingen in de praktijk
en ervaring binnen [de B.V. 1] bij vergelijkbare projecten. Dit betekent dat rekening dient te
worden gehouden met enige spreiding in de resultaten.
Conclusies
Omdat woningen (cat. 3 en / of cat. 2) binnen het invloedsgebied voor trillingen van de
heiwerkzaamheden uitgevoerd op locatie [straatnaam] 75 zijn gelegen, wordt geconcludeerd (uitgaande van een grenswaarde behorende bij een “indicatieve meting”) dat het risico op schade bij de woningen niet aanvaardbaar klein is. Voor de woningen nr. 68 en 79-81 (beide cat. 3) zijn overschrijdingskansen bepaald van circa 30% tot meer dan 50%. Bij beschouwing van een grenswaarde behorende bij een “uitgebreide meting” zijn overschrijdingskans van 10% tot 20% bepaald. Geconcludeerd kan worden dat het zeer aannemelijk is dat de (enige) schade ontstaan bij nr. 68 veroorzaakt is door de heiwerkzaamheden op nr. 75 (causaal verband).
Opgemerkt wordt dat, gezien de ouderdom van de woning, er voorafgaand aan de heiwerkzaamheden reeds enige schade aanwezig zal zijn geweest. Door de heiwerkzaamheden is deze schade verergerd en is nieuwe schade opgetreden. (...)”
6.2.15.
Op 13 maart 2017 heeft (de gemachtigde van) [geïntimeerden] [appellanten] , onder
toezending van het [de B.V. 1] rapport, aansprakelijk gesteld voor alle schade aan de woning als
gevolg van de heiwerkzaamheden (productie 11 bij dagvaarding).
6.2.16.
Bij e-mail van 30 november 2018 heeft het [bedrijf 2] het slagenrapport van de op
8 december 2015 uitgevoerde heiwerkzaamheden aan [geïntimeerden] toegestuurd, waarin vermeld
staat met welk valgewicht en met hoeveel slagen er geheid is (productie l3 bij dagvaarding).
6.2.17.
Naar aanleiding van voormeld slagenrapport heeft [de B.V. 1] op 14 maart 2019 een
aanvullend rapport opgesteld waarin de informatie uit het slagenrapport verwerkt is en
waarin geconcludeerd wordt (productie 14 bij dagvaarding):
“Conclusies
Omdat woningen (cat. 3 en / of cat. 2) binnen het invloedsgebied voor trillingen van de
heiwerkzaamheden uitgevoerd op locatie [straatnaam] 75 zijn gelegen, wordt geconcludeerd (uitgaande van een grenswaarde behorende bij een "indicatieve meting) dat het risico op schade bij de woningen niet aanvaardbaar klein is. Voor de woningen nr. 68 en 79-81 (beide cat. 3) zijn overschrijdingskansen bepaald van respectievelijk circa 50% tot meer dan 50%. Bij beschouwing van een grenswaarde behorende bij een “uitgebreide meting” zijn overschrijdingskansen van 5% tot 15% bepaald. Geconcludeerd kan worden dat het zeer aannemelijk is dat de (enige) schade ontstaan bij
nr. 68 veroorzaakt is door de heiwerkzaamheden op nr. 75 (causaal verband).
Opgemerkt wordt dat, gezien de ouderdom van de woning, er voorafgaand aan de heiwerkzaamheden reeds enige schade aanwezig zal zijn geweest. Door de heiwerkzaamheden is deze schade verergerd en is nieuwe schade opgetreden. (...)”
6.2.18.
In januari 2020 heeft [geïntimeerden] [het adviesbureau] (hierna [het adviesbureau] )
opdracht gegeven te onderzoeken hoe groot de schade aan zijn woning als gevolg van de
heiwerkzaamheden is. In het eindrapport van [het adviesbureau] de dato 10 juli 2020 valt onder andere
te lezen (productie 15 bij dagvaarding):
Conclusies

Er is scheurvorming aanwezig.

Er is schade aanwezig.

Gezien de monumentale status is deze extra kwetsbaar en is de [stichting] A categorie 3 van toepassing, ofwel de hoogste en meest kwetsbare waarde.

Inwendig heien is trillingsarm, en dus niet trillingsvrij, hierdoor ontstaan dus heitrillingen.

Het heiwerk is op 8 december 2015 uitgevoerd, terwijl de vergunning dateert van een latere datum, namelijk 11 maart 2016.

Deze keuze voor inwendig heien wat trillingsarm is in plaats van trillingsvrij aanbrengen, is in strijd met de later verleende vergunning.

Het heiwerk heeft trillingen veroorzaakt, wat aan een kwetsbaar gebouw als [straatnaam] 68, schade heeft veroorzaakt.

De schade in de voorgevel is meer dan aan de achterzijde van de woning en dus verder weg van de trillingsbron.

De schadebeelden zijn voornamelijk van uitstekende delen, zoals schoorstenen, rollagen en hoeken, wat kenmerkend is voor (hei-)trillingen en horizontale versnellingen zoals aardbevingen.

Hieruit leid ik af dat de schade is ontstaan cq. de scheurvorming is ontstaan door uitgevoerde heiwerk. De scheurvorming vertoont ook het beeld dat men in het algemeen aantreft als gevolg van heiwerkzaamheden.

[de firma] heeft op basis van de schaderegels een aanbieding gemaakt voor de schadeposten die op dit moment begroot kunnen worden.
(…)”
6.2.19.
Blijkens de bij het rapport van [het adviesbureau] gevoegde bijlage bedraagt de
prijsaanbieding van [de firma] op 8 juni 2020 € 44.000,00 voor het herstellen van
diverse schades conform de schaderapportage en € 26.400,00 voor aanvullende
werkzaamheden welke niet in de schaderapportage beschreven zijn, maar wel uitgevoerd
dienen te worden.
6.2.20.
Op 27 juni 2020 heeft [geïntimeerden] een sommatie en een stuitingsbrief met als bijlage
het [rapport B.V. 1] van 14 maart 2019 aan [appellant 1] gestuurd (productie 16 bij
dagvaarding).
Het geding bij de rechtbank
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerden] , samengevat:
  • een verklaring voor recht dat [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk jegens [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor de schade aan de woning van [geïntimeerden] veroorzaakt door het heiwerk dat op 8 december 2015 is uitgevoerd;
  • hoofdelijke veroordeling van [appellant 1] en [appellant 2] tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat;
met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerden] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellanten] heeft onrechtmatig jegens [geïntimeerden] gehandeld door:
  • de heiwerkzaamheden op zodanige wijze te laten verrichten dat daarbij de normen voor trillinghinder als weergegeven in de richtlijnen van de [stichting] zijn overschreden, terwijl ook gekozen had kunnen worden voor een trillingsvrije heimethode;
  • [geïntimeerden] niet van te voren over de heiwerkzaamheden te informeren, waardoor [appellanten] aan [geïntimeerden] de mogelijkheid heeft ontnomen een “nulmeting” te laten verrichten naar de staat van zijn woning voorafgaand aan de heiwerkzaamheden;
  • de heiwerkzaamheden te laten verrichten in een periode waarin dat niet was toegestaan en zonder vooraf de voor de uitvoering van de werkzaamheden benodigde vergunningen aan te vragen;
  • geen voorzorgsmaatregelen te treffen om schade aan nabijgelegen monumentale panden te voorkomen;
en dusdoende ernstige schade te veroorzaken aan de woning van [geïntimeerden]
6.2.3.
[appellanten] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het tussenvonnis van 23 december 2020 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast.
6.2.5.
In het eindvonnis van 28 juli 2021 heeft de rechtbank, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • Op [geïntimeerden] rust de bewijslast van zijn stelling dat [appellanten] bij de uitvoering van de heiwerkzaamheden onrechtmatig jegens [geïntimeerden] heeft gehandeld en dat de gestelde schade daardoor is ontstaan (rov. 4.1).
  • Dat [appellanten] als opdrachtgever van de heiwerkzaamheden de werkwijze van het [bedrijf 2] heeft geaccepteerd, betekent niet zonder meer dat [appellanten] jegens [geïntimeerden] aansprakelijk is voor de gestelde schade. Daarvan is pas sprake als [appellanten] zelf onrechtmatig jegens [geïntimeerden] heeft gehandeld (rov. 4.2).
  • De voor de heiwerkzaamheden benodigde vergunningen zijn pas achteraf aangevraagd en verleend. Het heien zonder vergunning is in beginsel onrechtmatig jegens omwonende zoals [geïntimeerden] Dat de vergunningen achteraf alsnog zijn verleend doet daar niet aan af. De vergunningen zijn immers verleend voor een trillingsvrije heimethode terwijl vast staat dat niet trillingsvrij maar trillingsarm is geheid (rov. 4.4).
  • De gestelde schade kan echter niet veroorzaakt zijn door het niet vooraf aanvragen van de vereiste vergunningen. Het handelen zonder vergunning is daarom onvoldoende voor de conclusie dat [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade (rov. 4.5).
  • De eigenaar van een pand, die sloop- of verbouwingsmogelijkheden wil uitvoeren, moet rekening houden met de mogelijkheid dat daardoor schade kan ontstaan aan naburige panden, daarnaar onderzoek doen en zo nodig maatregelen treffen ter voorkoming van schade. Deze zorgplicht volgt niet alleen uit hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, maar ook uit het Bouwbesluit (rov. 4.8).
  • [appellanten] heeft niet op basis van het bestek van de architect een professioneel aannemer ingeschakeld voor de uitvoering van het bouwplan, maar heeft ervoor gekozen de nieuwbouw in eigen beheer uit te voeren, waarbij [appellant 1] zelf als aannemer optrad. Op [appellant 1] rustte als zodanig een zelfstandige plicht om onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van het heiwerk voor de omgeving. Op [appellant 2] rustte eenzelfde plicht nu zij er samen met [appellant 1] voor heeft gekozen de bouw aan [appellant 1] over te laten en geen professionele aannemer in te schakelen (rov. 4.9).
  • Heiwerkzaamheden in nabijheid van woningen met een ouderdom zoals die van de woning van [geïntimeerden] , kunnen risico’s meebrengen voor de omliggende panden. Als [appellanten] de impact van de heiwerkzaamheden vooraf had laten onderzoeken, had voor een andere (trillingsvrije) heimethode gekozen moeten worden. [appellanten] heeft dus onrechtmatig gehandeld jegens [geïntimeerden] door, ondanks het voorzienbare gevolg van schade aan de omliggende woningen, daarnaar geen onderzoek in te stellen en geen overleg te voeren met [geïntimeerden] over maatregelen ter voorkoming van schade. De zorgvuldigheidsnorm en de normen uit het bouwbesluit strekken ter bescherming van de belangen van [geïntimeerden] (rov. 4.10).
  • Er is dus sprake van onrechtmatig handelen van [appellanten] jegens [geïntimeerden] De gevorderde verklaring voor recht zal dus worden gegeven (rov. 4.11).
  • Op [geïntimeerden] rust de bewijslast van zijn stelling dat door het onrechtmatige handelen schade is ontstaan aan zijn woning (rov. 4.13).
  • Dat sprake is van schade aan de woning van [geïntimeerden] zoals omschreven in de rapporten van [de B.V. 1] , [de ingenieur] en [het adviesbureau] staat vast. Aan de orde is de vraag of en in hoeverre die schade veroorzaakt is door de heiwerkzaamheden (rov. 4.14).
  • Voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat de eiser de mogelijkheid dat schade is geleden als gevolg van een onrechtmatige daad, aannemelijk heeft gemaakt (rov. 4.15).
  • [geïntimeerden] mag niet onevenredig in zijn bewijspositie benadeeld worden door het feit dat hij door toedoen van [appellanten] voorafgaand aan de heiwerkzaamheden geen nulmeting heeft kunnen laten uitvoeren aan zijn woning (rov. 4.16).
  • Het uitgevoerde trillingsarme heien heeft tot heitrillingen geleid (rov. 4.18).
  • [appellanten] heeft onvoldoende weersproken dat het zeer aannemelijk is dat door de heiwerkzaamheden schade is ontstaan aan de woning van [geïntimeerden] (rov. 4.20).
  • [appellanten] heeft alternatieve oorzaken voor de aanwezige schade genoemd. Daarmee heeft hij niet voldoende betwist dat een deel van de schade is veroorzaakt door de heiwerkzaamheden (rov. 4.22).
  • Dat [geïntimeerden] pas maanden na de heiwerkzaamheden een schademelding aan [appellanten] heeft verzonden, brengt op zichzelf niet mee dat geen causaal verband bestaat tussen de heiwerkzaamheden en de schade van [geïntimeerden] (rov. 4.23).
  • [appellanten] heeft gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd dat causaal verband tussen de heiwerkzaamheden en de vastgestelde schade geheel ontbreekt. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat de mogelijkheid van schade als gevolg van een onrechtmatige daad aannemelijk is. Aan dat vereiste is voldaan. Voor de vaststelling van de mate waarin causaal verband bestaat tussen de heiwerkzaamheden en de schade, zijn tijdrovende nadere proceshandelingen nodig. De schade kan dus nu niet begroot of geschat worden. De rechtbank zal de zaak daarom verwijzen naar de schadestaatprocedure.
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank,
  • voor recht verklaard dat [appellant 1] en [appellant 2] hoofdelijk jegens [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor de schade die door [geïntimeerden] is geleden en eventueel nog zal worden geleden als gevolg van de op 8 december 2015 uitgevoerde heiwerkzaamheden;
  • [appellant 1] het [appellant 2] hoofdelijk veroordeeld tot vergoeding aan [geïntimeerden] van die schade, op te maken bij staat.
Tot slot heeft de rechtbank [appellanten] in de proceskosten veroordeeld en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
6.3.1.
[appellanten] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, samengevat:
  • het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerden] ;
  • veroordeling van [geïntimeerden] om al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het beroepen vonnis aan [geïntimeerden] heeft voldaan, aan [appellanten] terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten van beide instanties.
6.3.2.
[geïntimeerden] heeft geen memorie van antwoord genomen. De advocaat van [geïntimeerden] heeft zich aan de zaak onttrokken. Voor [geïntimeerden] heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld.
Over grief 3: mocht [appellanten] vertrouwen op de deskundigheid van het [bedrijf 2] ?
6.4.1.
Het hof zal eerst grief 3 behandelen. Die grief is gericht tegen rov. 4.9 van het beroepen vonnis. In die rov. heeft de rechtbank overwogen dat [appellanten] ervoor heeft gekozen de nieuwbouw in eigen beheer uit te voeren, dat [appellanten] daarbij dus zelf als aannemer optrad en dat op [appellant 1] daarom als zodanig een zelfstandige plicht rustte om onderzoek te doen naar de mogelijke gevolgen van het heiwerk voor de omgeving. De rechtbank heeft om deze redenen het verweer van [appellanten] , dat hij voldoende zorgvuldig heeft gehandeld omdat hij mocht vertrouwen op de deskundigheid van de door hem ingeschakelde architect en heier, verworpen.
6.4.2.
In de toelichting op de grief voert [appellanten] aan dat hij niet als aannemer heeft opgetreden. Volgens [appellanten] heeft hij de diverse werkzaamheden die in het kader van de bouw verricht moesten worden, uitbesteed aan diverse derden en daarbij zelf geen werk van stoffelijke aard tot stand gebracht, zoals bedoeld in artikel 7:750 BW.
6.4.3.
Het hof overweegt over deze grief het volgende. Bij de beantwoording van de vraag of [appellanten] zelf jegens [geïntimeerden] onrechtmatig heeft gehandeld, komt het niet zozeer aan op de vraag of [appellanten] zelf een werk van stoffelijke aard tot stand heeft gebracht, maar op de vraag of hij de regie over de bouwwerkzaamheden voerde en daarbij instructies heeft gegeven aan de aannemers die de verschillende werkzaamheden in opdracht van [appellanten] hebben uitgevoerd. In het onderhavige geval heeft [appellanten] geen hoofdaannemer ingeschakeld die vervolgens verschillende onderaannemers heeft ingeschakeld, maar heeft [appellanten] zelf de regie over de bouw gevoerd en zelf de verschillende aannemers ingeschakeld. [appellanten] heeft zelf gesteld dat hij daarbij ook instructies heeft gegeven aan de aannemers. In zoverre is de positie van [appellanten] te vergelijken met die van een hoofdaannemer.
6.4.4.
Daar komt bij dat aan [appellanten] een bepaalde mate van deskundigheid heeft ter zake de uitvoering van bouwwerkzaamheden. [appellant 1] exploiteert een timmerbedrijf en heeft volgens zijn eigen mededeling (blz. 3 bovenaan van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank) in het verleden ook aannemingsklussen gedaan. [appellant 1] moet er daarom mee bekend worden verondersteld dat voor de ingrijpende werkzaamheden die hij op het perceel wilde uitvoeren, een omgevingsvergunning nodig was. [appellanten] heeft niet betwist dat hij daarvan op de hoogte was. [appellanten] heeft voorts niet voldoende betwist dat hij ook wist of behoorde te weten dat hij, omdat het betreffende perceel gelegen is op een dijklichaam, voor de heiwerkzaamheden een zogeheten Watervergunning van het Waterschap nodig had. Beide vergunningen heeft [appellanten] niet aangevraagd, terwijl hij de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van die vergunningen ook niet heeft neergelegd bij enige hoofdaannemer. In zoverre kan [appellanten] zich niet verschuilen achter de door hem gestelde deskundigheid van de architect of het [bedrijf 2] .
6.4.5.
Het hof volgt de rechtbank voorts in het oordeel dat het heien zonder vergunning in beginsel onrechtmatig is jegens de eigenaren van woningen die zich in de directe omgeving bevinden, zoals de woning van [geïntimeerden] Het hof tekent daarbij aan dat de afstand tussen het perceel waar is geheid en de woning van [geïntimeerden] zeer gering is (zie onder meer de situatieschetsen en foto’s in de rapporten van [de B.V. 1] ) en dat de woning van [geïntimeerden] vanwege de ouderdom, de ligging op een dijklichaam en de voor die woning gebruikte staalfundering kwetsbaar is voor trillingen. Dat de vergunningen achteraf alsnog zijn verleend doet daar niet aan af. De vergunningen zijn immers verleend voor een trillingsvrije heimethode. Vast staat dat de toegepaste heimethode niet trillingsvrij maar “slechts” trillingsarm was. Bij het heien zijn dus de voorschriften van de achteraf verleende vergunningen overtreden, en zijn meer trillingen veroorzaakt dan volgens de vergunningen was toegestaan. Dit is in beginsel onrechtmatig jegens degenen in wiens belang de trillingsvrije heimethode was voorgeschreven. Dit komt voor rekening van [appellanten] nu hij ten onrechte de werkzaamheden is gaan uitvoeren zonder dat hij daarvoor de benodigde vergunningen had aangevraagd.
6.4.6.
Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief 3.
Over grief 1: had [appellanten] een zorgplicht jegens [geïntimeerden] ?
6.5.1.
Het hof zal nu grief 1 behandelen. Door middel van deze grief betoogt [appellanten] dat hij als particulier heiwerkzaamheden van beperkte omvang heeft laten uitvoeren. Volgens [appellanten] brengt dat mee dat hij niet gehouden was om:
  • rekening te houden met de mogelijkheid van schade voor derden als gevolg van die heiwerkzaamheden;
  • daarnaar onderzoekt te doen;
  • zo nodig maatregelen ter voorkoming van schade te treffen.
6.5.2.
Het hof verwerpt deze grief om de navolgende redenen:
  • [appellanten] heeft zelf de regie over de werkzaamheden gevoerd.
  • [appellant 1] heeft een bepaalde mate van deskundigheid ter zake de uitvoering van bouwwerkzaamheden. Hij heeft in het verleden aannemersklussen gedaan en exploiteert momenteel een timmerbedrijf.
  • De afstand tussen het perceel waar is geheid en de woning van [geïntimeerden] is zeer gering, terwijl de woning van [geïntimeerden] vanwege de ouderdom, de ligging op een dijklichaam en de voor die woning gebruikte staalfundering kwetsbaar is voor trillingen. Dit moet voor [appellanten] redelijkerwijs kenbaar zijn geweest.
Gelet op deze feiten en omstandigheden had [appellanten] wel degelijk rekening moeten houden met de mogelijkheid dat door de heiwerkzaamheden schade aan de woning van [geïntimeerden] zou kunnen ontstaan, daarnaar onderzoek moeten doen en zo nodig maatregelen moeten treffen ter voorkoming van schade. Dit volgt uit hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [appellanten] heeft dat alles achterwege gelaten en heeft zelfs de heiwerkzaamheden laten uitvoeren zonder de benodigde vergunningen te hebben aangevraagd en in strijd met de voorschriften van de achteraf verleende vergunningen.
6.5.3.
Dat enkele eigenaren van andere in de nabijheid van de heiwerkzaamheden gelegen woningen geen schade gemeld hebben, voert niet tot een ander oordeel. Er is onder meer niet gesteld of gebleken dat die woningen eenzelfde ouderdom en eenzelfde trillingsgevoelige staalfundering hebben als de woning van [geïntimeerden]
Over grief 2: Vloeit uit artikel 8 van het bouwbesluit 2012 een zorgplicht voort om bij bouwwerkzaamheden schade aan omliggende panden zoveel mogelijk te voorkomen?
6.6.1.
De rechtbank heeft in rov. 4.8 van het vonnis onder meer geoordeeld dat uit artikel 8.2 van het Bouwbesluit een zorgplicht volgt om tijdens bouwwerkzaamheden schade aan omliggende panden zoveel mogelijk te voorkomen. Grief 2 is tegen dat oordeel gericht. In de toelichting op de grief betoogt [appellanten] dat artikel 8.2 alleen betrekking heeft op het voorkomen van schade aan zaken die rechtstreeks grenzen aan het perceel waar de werkzaamheden worden verricht. [appellanten] wijst erop dat het perceel van [geïntimeerden] niet rechtstreeks grenst aan het perceel van [appellanten] waar de heiwerkzaamheden zijn verricht.
6.6.2.
Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of artikel 8.2 van het bouwbesluit er mede toe strekt om schade aan niet direct aan het bouwperceel grenzende percelen te voorkomen. Het perceel met de woning van [geïntimeerden] grenst weliswaar niet direct aan het perceel waar [appellanten] de heiwerkzaamheden heeft laten uitvoeren, maar ligt er wel erg dicht bij. Dat blijkt onder meer uit de situatieschetsen en foto’s die in de rapporten van [de B.V. 1] zijn opgenomen. Het hof heeft hiervoor naar aanleiding van grief 3 al geoordeeld dat [appellanten] onrechtmatig jegens [geïntimeerden] heeft gehandeld door de heiwerkzaamheden niet trillingsvrij uit te voeren. Of die onrechtmatigheid tevens kan worden gebaseerd op enige overtreding van artikel 8.2 van het bouwbesluit, kan daarom in het midden blijven.
Over grief 4: had [appellanten] moeten kiezen voor een trillingsvrije heimethode?
6.7.1.
Door middel van grief 4 bestrijdt [appellanten] , kort gezegd, het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] had moeten kiezen voor een trillingsvrije heimethode. In de toelichting op de grief betoogt [appellanten] onder meer dat het er de schijn van heeft dat de rechtbank zelf bedacht heeft dat een trillingsvrije heimethode toegepast had moeten worden.
6.7.2.
Het hof constateert dat in de achteraf aangevraagde en verleende vergunningen een trillingsvrije heimethode is voorgeschreven. Dat is dus de methode die [appellanten] had moeten laten toepassen. Het is dus niet zo dat de rechtbank dit zelf heeft bedacht. [appellanten] heeft niet gemotiveerd betwist dat bij een trillingsarme heimethode, zoals toegepast, meer trillingen worden veroorzaakt dan bij een trillingsvrije methode. Het hof verwerpt daarom grief 4.
6.7.3.
In de laatste alinea van de toelichting op grief 4 heeft [appellanten] betwist dat de heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan de woning van [geïntimeerden] Het hof zal die betwisting hierna bij de behandeling van de grieven 5 en 6 betrekken.
Over de grieven 5 en 6: is de mogelijkheid dat [geïntimeerden] als gevolg van de heiwerkzaamheden schade hebben geleden, aannemelijk?
6.8.1.
Door middel van de grieven 5 en 6 betwisten [appellanten] dat de heiwerkzaamheden schade hebben veroorzaakt aan de woning van [geïntimeerden]
6.8.2.
Het hof stelt naar aanleiding van deze grief het volgende voorop. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat, is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden, aannemelijk is (HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7435 (rov. 3.4); HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6246, HR 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1141, rov. 3.1.2).
6.8.3.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerden] met de door hem overgelegde rapporten van [de ingenieur] (zie hiervoor, rov. 6.2.13), [de B.V. 1] (zie hiervoor, rov. 6.2.14 en rov. 6.2.17) en [het adviesbureau] (zie hiervoor, rov. 6.2.18) de mogelijkheid dat [geïntimeerden] als gevolg van de heiwerkzaamheden schade hebben geleden, voldoende aannemelijk gemaakt. Het door [appellanten] overgelegde rapport van [de B.V. 3] . neemt die aannemelijkheid niet voldoende weg. Of, en in hoeverre, de heiwerkzaamheden daadwerkelijk tot schade aan de woning hebben geleid, moet nader worden beoordeeld in de schadestaatprocedure. Het hof verwerpt daarom de grieven 5 en 6.
6.8.4.
Nu aannemelijk is dat [geïntimeerden] mogelijk door [appellanten] te vergoeden schade heeft gelden en lijdt en (ook) het hof schadebegroting nu nog niet mogelijk oordeelt, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen.
6.8.5
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellanten] omdat wat [appellanten] te bewijzen aanbiedt geen concrete (voor bewijs vatbare) feiten bevat. Voor zover [appellanten] aanbiedt nadere schriftelijke bescheiden in te brengen, heeft [appellanten] al voldoende tijd en gelegenheid gehad om die zo nodig al eerder (te laten opmaken en) in te brengen.
Conclusie en afwikkeling
6.9.1.
Omdat geen van de grieven doel treft, zal het hof het beroepen vonnis bekrachtigen.
6.9.2.
Dit brengt mee dat vordering van [appellanten] tot veroordeling van [geïntimeerden] om al hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het beroepen vonnis aan [geïntimeerden] hebben voldaan, aan [appellanten] terug te betalen, moet worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de door [appellanten] gevorderde proces- en nakosten.
6.9.3.
Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/377229 en rolnummer HA ZA 20-574 tussen partijen gewezen vonnis van 28 juli 2021;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden op € 338,-- aan griffierecht;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 maart 2023.
griffier rolraadsheer