ECLI:NL:GHSHE:2024:1477

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
20-001696-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met aanvulling en verbetering van de gronden in een verduisteringszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1988, was werkzaam als kassamedewerkster bij een bedrijf in Maastricht en is beschuldigd van verduistering. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, maar de verdachte ging in hoger beroep. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met verbetering en aanvulling van de gronden, en heeft de opgelegde straf vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering door meermalen geld uit de kassalade te nemen zonder toestemming. De bewijsvoering was gebaseerd op camerabeelden en verklaringen van getuigen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het justitiële verleden van de verdachte en de ernst van de feiten. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001696-23
Uitspraak : 24 april 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

‘s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 16 juni 2023, in de strafzaak met parketnummer
03-049137-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘verduistering, gepleegd door haar die het goed uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis met verbetering en aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komt de strafoverweging te vervallen en zal deze worden vervangen op de wijze als hierna vermeld.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, aanvulling en verbetering. Omwille van de leesbaarheid zal het hof de bewijsvoering in het geheel vervangen. Derhalve komt de bewezenverklaring uitsluitend te berusten op de navolgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Gelet op de vernietiging van het vonnis ten aanzien van de opgelegde straf, zal het hof tevens de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw opnemen.
Aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen
Bewijsmiddelen
De politierechter heeft volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen met betrekking tot het bewezenverklaarde. Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. In de onderhavige zaak heeft de verdachte niet bekend en tevens heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Derhalve kan met een opsomming van de bewijsmiddelen niet worden volstaan. Het hof zal de inhoud van de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen uitwerken op de wijze als hierna vermeld. Voorts zal het hof de bewijsmiddelen aanvullen met de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep.
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van politie Limburg, registratienummer PL2411-2022075300, gesloten d.d. 1 augustus 2022, bevattende een met pagina’s 1 tot en met 18 doorgenummerde verzameling van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van de politie met daarin gerelateerde bijlagen.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 mei 2022, dossierpagina’s 1-2, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] namens [bedrijf] :
Ik doe aangifte van diefstal namens [bedrijf] , [adres 2] .
Op 15 april 2022 werd er in onze winkel een nieuwe medewerkster aangenomen, genaamd [verdachte] , [geboortedag] 1988. Zij is die dag begonnen in Maastricht. Het betreft een allround functie waarbij je ook achter de kassa moet werken.
Op 26 april 2022, toen [verdachte] ook aan het werk was, ontdekten we een kasverschil van
80,00 euro. Hier hebben we geen beelden van de kassa die dag.
De 2e keer op 10 mei 2022 ontdekten we een kasverschil van 100,00 euro. Ik heb dit
verschil niet uit een registratie kunnen halen. Ook die dag was [verdachte] aan het werk.
Op 13 mei 2022 was ik samen met [verdachte] aan het werk. Op een gegeven moment zei ik tegen haar dat ik naar kantoor ging om mails te lezen en zei tegen [verdachte] dat ze de kassa moest doen. Toen ik op kantoor zat, keek ik even naar de camerabeelden. Ik zag toen op de camera die op de kassa staat gericht dat [verdachte] een vreemde beweging met haar handen maakte. Bij het tellen van de kassa na sluiting van de winkel bleek er een kastekort te zijn van € 168,00. Ik heb toen de beelden van die dag terug gekeken en zag dat [verdachte] 10 euro van een klant aannam en in de kassalade deed. Ik zag dat ze vervolgens meteen een ander biljet uit een vakje pakte en met het biljet in haar hand onder de kassa ging.
De beelden van dinsdag 10 mei 2022 zijn terug gekeken en ook hier is op te zien dat
[verdachte] 3 keer geld uit de kassa pakt.
Om 14:53 uur pakt [verdachte] uit de kassa een biljet van 50,00 euro en doet net alsof ze dit
biljet in de valkluis stopt, maar je ziet dat ze het wegfrommelt met haar linkerhand en
dan er mee weg loopt, bij de kassa vandaan.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 10 april 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik in de periode van 10 mei 2022 tot en met 13 mei 2022 werkzaam was bij de [bedrijf] in Maastricht. Ik was onder andere werkzaam als kassamedewerkster. Ik ben de persoon die te zien is op de camerabeelden.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2022, dossierpagina’s 8-9, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 6 juni 2022 was ik doende met het uitkijken van de aangeleverde beveiligingsbeelden.
De fragmenten worden afzonderlijk beschreven en als volgt benoemd:
- VID-20220520-WA0000.mp4;
- VID-20220520-WA0001.mp4;
- VID-20220520-WA0002.mp4.
VID-20220520-WA0000.mp4:
Ik zag dat, op 10 mei 2022, om 16:06:28 uur, een vrouw, hierna omschreven als NN1, achter de kassa zat. Ik zag dat, NN1 met haar rechterhand, uit de geldlade, een onbekend gebleven aantal bankbiljetten haalde. Met haar linkerhand sluit ze vervolgens de geldlade middels het deksel. NN1 gaf vervolgens de bankbiljetten over naar haar linkerhand. NN1 draaide vervolgens een kwart slag naar links op haar stoel en bewoog haar hand richting een kast. Ze deed alsof ze de bankbiljetten in de kast stak. Ik zag dat NN1 met de bankbiljetten in haar hand opstond en uit beeld liep.
VID-20220520-WA0002.mp4:
Ik zag dat, op 10 mei 2022, om 14:52:55 uur, een vrouw achter de kassa plaatsnam. Ik herkende de vrouw als de hiervoor omschreven NN1. Ik zag dat, NN1 een aantal producten scande. Ze nam vervolgens een bankbiljet aan van een persoon en opende de geldlade. NN1 nam muntgeld uit de geldlade en gaf dit terug aan de persoon. Ik zag dat NN1 met haar linkerhand, in de geldlade, naar de bankbiljetten greep. Ze hield hierbij haar rechterarm boven haar linkerhand om zo het zicht te blokkeren. Ik zag dat NN1 een onbekend gebleven aantal bankbiljetten uit de geldlade haalde en snel het deksel sloot.
VID-20220520-WA0001.mp4:
Ik zag dat, op 13 mei 2022, een vrouw achter de kassa zat. Ik herkende de vrouw als de hiervoor omschreven NN1. Ook zag ik dat NN1 een tatoeage op haar rechter onderarm had. Ik zag dat NN1 met haar rechterarm over de toonbank reikte en een bankbiljet van vijftig euro aannam. NN1 gaf wisselgeld terug en stak met beide handen het bankbiljet in de geldlade. Ik zag dat NN1 met haar handen rommelt in het vak van de bankbiljetten. Vervolgens haalde NN1 met haar linkerhand een onbekend gebleven aantal bankbiljetten uit de geldlade. NN1 trok haar hand terug in haar mouw.
4.
De eigen waarneming van dit hof, gedaan ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 10 april 2024, van de aan de orde gestelde camerabeelden:
Fragment 1 (VID-20220520-WA0000):
Het hof neemt waar dat op 00:14 seconden de verdachte met haar rechterhand een biljet van € 50,00 uit de kassa pakt, terwijl zij op dat moment niets anders in haar handen heeft. Vervolgens doet zij de kassalade dicht en verplaatst de verdachte het biljet van haar rechterhand naar haar linkerhand. Op seconde 00:15 van het fragment gaat de verdachte met haar linkerhand waarin het biljet zit richting het afroomkastje, dat links naast haar stoel staat. Vervolgens trekt de verdachte op 00:16 seconden haar hand terug van het kastje, waarna nog een stukje papier te zien is in de linkerhand van de verdachte. De verdachte staat hierna, met het stukje papier nog in haar linkerhand, op van de stoel en loopt weg van de kassa.
Fragment 2 (VID-20220520-WA0001):
De verdachte neemt op 00:09 seconden een biljet aan van een klant. De verdachte legt dit biljet boven op het andere briefgeld in de kassalade. Op 00:15 seconden geeft de verdachte wisselgeld aan de klant. Vanaf 00:17 seconden kijkt de verdachte een paar keer om zich heen terwijl zij met haar handen bij het briefgeld bezig is en vervolgens pakt de verdachte op 00:22 seconden met haar linkerhand een biljet uit de kassalade. De linkerhand van de verdachte waarin het biljet zit gaat daarna naar beneden, richting haar benen onder de kassa, terwijl haar rechterhand de hele tijd zichtbaar blijft op de kassalade. De verdachte trekt haar dichtgeknepen linkerhand terug in haar trui, waardoor de linkerhand bijna niet meer te zien is.
Fragment 3 (VID-20220520-WA0002):
Het hof neemt waar dat de verdachte op 00:21 seconden een biljet krijgt van een klant. Zij legt dit biljet op het andere briefgeld dat al in de kassalade zit en geeft wisselgeld terug aan de klant. De verdachte pakt op 00:30 seconden het zojuist neergelegde biljet met haar rechterhand en stopt het tussen de andere biljetten in de kassalade. Vervolgens geeft zij de klant op 00:36 seconden een bonnetje. Haar beide handen zijn daarna leeg. De verdachte legt op 00:38 seconden haar rechterhand op de kassalade en gaat met haar linkerhand onder haar rechterhand door, in de kassalade. De verdachte pakt met haar linkerhand op 00:41 seconden een biljet uit de kassa terwijl zij om zich heen kijkt, waarna zij met haar rechterhand de kassalade sluit. De linkerhand van de verdachte, met daarin het biljet, verdwijnt direct onder de kassalade richting haar bovenbenen/schoot.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat er in het dossier geen uitdraai van het door aangever gestelde kasverschil zit. Het dossier is summier en bevat dan ook enkel de beelden. Deze beelden zijn echter onduidelijk, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het geld uit de kassalade heeft weggenomen. Voorgaande dient te leiden tot vrijspraak van het tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de beelden van goede kwaliteit zijn en tevens voldoende duidelijk zijn in het licht van het tenlastegelegde. Het hof zal de beelden en de waarnemingen van die beelden dan ook bezigen tot het bewijs.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verschillende verklaringen gegeven over wat er te zien is op de beelden. Ten aanzien van fragment 1 heeft de verdachte verklaard dat het stukje papier dat nog in haar hand zichtbaar is op 00:17 seconden van de camerabeelden, niet het biljet van € 50,00 betrof, maar een bonnetje dat zij moest afgeven aan de manager. Volgens de verdachte is op de beelden te zien dat zij dit bonnetje pakt en daarna het biljet van € 50,00 in het afroomkastje stopt.
Op grond van de eigen waarneming van het hof stelt het hof echter vast dat de verdachte geen bonnetje of ander papiertje pakt voordat zij opstaat. Ook is niet te zien dat zij het biljet van € 50,00 in het afroomkastje stopt. Het hof is van oordeel dat het stukje papier dat vlak voordat de verdachte opstaat nog in haar linkerhand te zien is, geen ander voorwerp kan zijn dan het kort daarvoor uit de kassalade gepakte biljet. Het hof gaat dan ook voorbij aan de verklaring van de verdachte.
Ten aanzien van fragment 2 heeft de verdachte verklaard dat het biljet in haar linkerhand niet echt voelde en dat zij daarom opstond en met het biljet naar de manager is gegaan. Het hof stelt vast dat de verdachte hierover bij de politie of ter terechtzitting in eerste aanleg niets heeft verklaard. Het hof acht de verklaring niet aannemelijk geworden, nu uit de bewijsmiddelen noch het dossier blijkt dat er aanleiding was om aan te nemen dat het biljet mogelijk nep zou zijn. Bovendien blijkt uit het dossier niet – bijvoorbeeld uit een verklaring van de manager – dat de verdachte hem met een potentieel nepbiljet heeft benaderd. Het hof schuift gelet op het voorgaande ook deze verklaring terzijde.
Ten aanzien van fragment 3 heeft de verdachte enkel verklaard dat niet te zien is dat zij het geld uit de kassalade pakt. Deze verklaring wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de beelden, waarop zowel de verbalisant als het hof waarnemen dat de verdachte een biljet uit de kassalade pakt.
Concluderend is het hof van oordeel dat de verdachte op drie momenten een biljet uit de kassalade pakt terwijl zij werkzaam is als kassamedewerkster en dat zij het biljet vervolgens onder zich houdt. De camerabeelden tezamen met het door de assistent-bedrijfsleider van [bedrijf] geconstateerde kasverschil zijn naar het oordeel van het hof voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte geldbiljetten toebehorende aan [bedrijf] en die zij uit hoofde van haar dienstbetrekking onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend (vgl. HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1589). Dat er geen uitdraai van het exacte kasverschil in het dossier zit, doet daar niet aan af. Aldus oordeelt het hof dat de verdachte opzettelijk wederrechtelijk zich de geldbedragen heeft toegeëigend door daarover zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester te gaan beschikken en verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Het hof acht derhalve op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de verduistering heeft gepleegd.
Op te leggen straf
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht aan de verdachte geen gevangenisstraf, maar een taakstraf op te leggen. Daartoe heeft de raadsman – samengevat – aangevoerd dat de verdachte haar leven eindelijk weer een beetje op orde heeft, hard aan zichzelf heeft gewerkt en haar middelenverslaving inmiddels, zo begrijpt het hof, onder controle heeft. Verder heeft de verdachte kinderen voor wie zij dag en nacht klaar staat.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – verduistering in dienstbetrekking. Door aldus te handelen heeft de verdachte het vertrouwen van haar werkgever ernstig geschaad. De verdachte heeft bij het plegen van het bewezenverklaarde feit uitsluitend oog gehad voor haar eigen financieel gewin en zij heeft zich daarbij niets aangetrokken van de financiële gevolgen van haar handelen voor haar toenmalige werkgever. Het hof rekent het de verdachte – te meer nu het bewezenverklaarde geen eenmalig incident betreft, maar dat de verdachte zich op verschillende momenten in haar dienstbetrekking schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit – dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 februari 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij voorafgaand aan de onderhavige bewezenverklaarde misdrijven eerder onherroepelijk schuldig is bevonden voor het plegen van vermogensdelicten. Deze veroordeling heeft de verdachte er blijkbaar niet van weerhouden om nogmaals soortgelijke feiten te plegen. Voorts blijkt uit het uittreksel dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, het zogeheten taakstrafverbod, van toepassing is.
Daarnaast heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ten slotte heeft het hof acht geslagen op de proceshouding van de verdachte. De verdachte blijft, ondanks hetgeen op de camerabeelden te zien is en door het hof ter terechtzitting is waargenomen, ontkennen dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan verduistering. Voorts heeft de verdachte op geen enkele wijze blijk gegeven van inzicht in het laakbare van haar handelen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het justitiële verleden en de aard en ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Daarmee komt het hof tot een hogere straf dan door de politierechter is opgelegd en door respectievelijk de advocaat-generaal en de verdediging is gevorderd en bepleit, nu die straf naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep - met inachtneming van het hiervoor overwogene - voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach en mr. A. Benschop, griffiers,
en op 24 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mrs. A.R. Hartmann en A.J. Henzen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.