ECLI:NL:GHSHE:2024:1518

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.321.743_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de mogelijkheid van tussentijdse opzegging in huurovereenkomst voor chalets

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Liderjob B.V. (appellante) en Hotel De Naaldhof B.V. (geïntimeerde) over de huurovereenkomst voor de verhuur van chalets. De procedure is een vervolg op een eerder tussenarrest van 7 maart 2023 en betreft de vraag of appellante de huurovereenkomst voor 31 chalets tussentijds kon opzeggen per 1 maart 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van drie jaar, met een expliciet verbod op tussentijdse opzegging. Appellante had de chalets gehuurd voor de huisvesting van uitzendkrachten, maar na de opzegging zijn de uitzendkrachten vertrokken. Het hof oordeelt dat appellante niet gerechtigd was om de huurovereenkomst tussentijds op te zeggen en dat zij gedurende de looptijd van de huurovereenkomst de huur en belastingen verschuldigd is aan de geïntimeerde. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van een deel van de belastingen die appellante verschuldigd is voor de periode waarin de huurovereenkomst rechtsgeldig was beëindigd voor zeven chalets. De kosten van het hoger beroep worden aan appellante opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.321.743/01
arrest van 30 april 2024
in de zaak van
Liderjob B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. H.C. Uittenbogaart te Alphen aan den Rijn,
tegen
Hotel De Naaldhof B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.H.H.M. Roelofs te Nuland,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 maart 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer 9323170\CV EXPL 21-3232 gewezen vonnis van 15 december 2022.

5 Het verloop van de procedure

5.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 maart 2023 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 28 juni 2023, waarbij partijen met betrekking tot een deel van de vorderingen in eerste aanleg een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten;
  • de memorie van grieven met 1 productie;
  • de memorie van antwoord;
  • de mondeling behandeling van 6 maart 2024, waarbij partijen hun standpunt nader hebben toegelicht en mr. Uittenbogaart pleitaantekeningen heeft overgelegd.
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6 De beoordeling

6.1.
In deze zaak gaat het om het volgende. [geïntimeerde] heeft een aantal chalets verhuurd aan [appellante] in verband met de huisvesting van uitzendkrachten. Partijen verschillen -na het treffen van een regeling over diverse geschilpunten- nog van mening over de vraag of het [appellante] vrijstond om de huurovereenkomst van 31 chalets per 1 maart 2021(tussentijds) op te zeggen en of [appellante] over de periode van 1 maart tot 1 juli 2021 gehouden is de huur en belastingen te betalen ex art. 6 van de huurovereenkomst met betrekking tot 38, althans 31 chalets.
Het hof komt tot de slotsom dat het [appellante] niet vrijstond om de huurovereenkomst met betrekking tot 31 chalets tussentijds op te zeggen en dat [appellante] gedurende de looptijd van de huurovereenkomst de huur en de belastingen ex art. 6 van de huurovereenkomst verschuldigd is aan [geïntimeerde] . Hierna wordt uiteengezet hoe het hof tot die beslissingen komt.
6.2.
In deze procedure kan van de volgende in het bestreden vonnis vastgestelde feiten, waartegen geen grieven of anderszins bezwaren zijn gericht, worden uitgegaan.
6.2.1.
[geïntimeerde] heeft tussen 1 mei 2017 en 18 januari 2018 op basis van losse huurovereenkomsten chalets aan [appellante] verhuurd. [appellante] gebruikte de chalets vervolgens om haar eigen uitzendkrachten te huisvesten.
6.2.2.
Op 1 juli 2018 is [geïntimeerde] met [appellante] één huurovereenkomst met betrekking tot de chalets aangegaan voor een periode van drie jaar (hierna de huurovereenkomst), die in de plaats trad van de losse huurovereenkomsten. [geïntimeerde] verhuurde op dat moment 31 chalets aan [appellante] .
6.2.3.
De huurovereenkomst kent onder meer de volgende bepalingen:

1.1. Het gehuurde, bestemming

Met ingang van 01-07-2018 verhuurt verhuurder aan huurder, chalets, hierna 'het gehuurde' genoemd. (…)

2.Duur, verlenging en opzegging

De huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van 3 jaar met ingang van
01-07-2018 en zal derhalve eindigen op 30-06-2021.
(…)
Partijen kunnen de huurovereenkomst niet tussentijds door opzegging beëindigen.

3.Huurprijs, servicekosten en betaling

Met ingang van de ingangsdatum van deze overeenkomst zal de betalingsverplichting van de
huurder bestaan uit de huurprijs en een vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten
(servicekosten).
Ten tijde van het opstellen van deze huurovereenkomst bedraagt de kale huurprijs per maand
€ 500,00 per chalet.
De vergoeding voor de bijkomende leveringen en diensten wordt vastgesteld zoals
beschreven onder 7. Op de vergoeding wordt een systeem van voorschot met latere
verrekening toegepast.
De huurprijs en het voorschot op de vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten zal,
vermeerderd met de BTW, per maand bij vooruitbetaling worden voldaan op een door
verhuurder aan te geven bankrekeningnummer. De huurder dient er voor zorg te dragen dat
de factuur voor aanvang van de huurperiode wordt voldaan.
Bij geen tijdige betalingen, worden kosten en rente over het verschuldigd bedrag in rekening gebracht.
* huurprijs € 500,00
* voorschot voor bijkomendeleveringen en diensten€ 396,23
zodat huurder in totaal dient te voldoen € 896,23
vermeerderd met 6% BTW is € 950,00 per chalet.
Staffelkorting prijsafspraak inclusief 6% btw.
1. Huurprijs t/m 20 chalets € 950,00 per maand.
2. Huurprijs vanaf 21 t/m 40 chalets € 910,00 per maand.
3. Huurprijs vanaf 41 chalets € 870,00 per maand.
(…)

6. Overige belastingen en andere heffingen

Voor rekening van huurder zijn, naar rato van de omvang van het gehuurde, ook als
verhuurder daarvoor wordt aangeslagen, alle bestaande of toekomstige belastingen,
milieubijdragen, lasten, heffingen en retributies ter zake van het feitelijk gebruik van het
gehuurde.
Met uitzondering van de verblijfsbelasting/toeristenbelasting.
(…)

11. Beëindiging en ontruiming

Indien conform de voor opzegging geldende bepalingen is opgezegd eindigt de
huurovereenkomst na afloop van de betreffende 3-jaarsperiode, althans respectievelijk
daaropvolgende periodes.
Bij het einde van de huurovereenkomst is huurder verplicht het gehuurde onder afgifte van de sleutels geheel ontruimd en schoon aan verhuurder op te leveren in dezelfde staat als waarin hij het gehuurde met de daarin aanwezige installaties en voorzieningen bij aanvang van de huur heeft aanvaard.
Indien de huurder zulks nalaat en de verhuurder de chalets moet schoonmaken en eventuele
gebreken moet herstellen, wordt dit aan de huurder in rekening gebracht.
(…)
6.2.4.
Op enig moment is [appellante] zeven extra chalets en een kantoorruimte gaan huren.
6.2.5.
Op 30 januari 2021 heeft [appellante] [geïntimeerde] per e-mail bericht dat zij de huur van de 38 chalets en de kantoorruimte opzegt tegen 1 maart 2021.
6.2.6.
Op 28 februari 2021 zijn de laatste uitzendkrachten uit de chalets vertrokken.
6.3.
In de procedure bij de rechtbank vorderde [geïntimeerde] na wijziging van eis en voor zover voor de beoordeling na de mondelinge behandeling na aanbrengen in hoger beroep nog relevant om [appellante] te veroordelen:
primair:
- tot betaling van een bedrag van € 115.414,-- zijnde de huurpenningen voor 31 chalets over de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2021;
- tot betaling van een bedrag van € 6.522,-- zijnde huurderving voor de maand maart 2021 voor 7 andere chalets dan voornoemde 31 chalets) als gevolg van ondeugdelijke oplevering van deze 7 chalets na opzegging van de huurovereenkomst per 1 maart 2021;
- tot betaling van een bedrag ad € 28.259,08 aan verschuldigde belastingen;
- tot betaling van € 8.976,-- aan door Naaldhof verschuldigde toeristenbelasting januari t/m juni 2018;
- tot betaling van wettelijke handelsrente ex art. 6:119 BW;
Daarnaast vorderde -hetgeen in hoger beroep verder niet meer ter beoordeling voorligt- Naaldhof substantiële bedragen in verband met kosten van herstel van de door [appellante] gehuurde chalets.
6.3.1.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter:
a. [appellante] veroordeeld om € 115.414,-- aan [geïntimeerde] te betalen, te vermeerderen
met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectievelijke
overeengekomen momenten van uiterste betaling tot het moment van voldoening (het betreft de huurpenningen van 31 chalets over de maanden maart tot en met juni 2021);
b. [appellante] veroordeeld om € 28.259,08 aan [geïntimeerde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW vanaf 27 november 2022 (het betreft verschuldigde belastingen ex art. 6 van de huurovereenkomst);
c. [appellante] veroordeeld om € 29.144,57 aan [geïntimeerde] te betalen, te vermeerderen
met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 maart 2021 tot het moment
van voldoening (het betreft € 22.592,57 aan kosten herstel zeven chalets) en € 6.552,-- (het betreft gederfde huur over maart 2021 in verband met ondeugdelijke oplevering van zeven chalets);
d. [appellante] veroordeeld om € 103.804,23 aan [geïntimeerde] te betalen, te vermeerderen
met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 juli 2021 tot het moment
van voldoening (het betreft kosten herstel van 31 chalets);
e. [appellante] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen € 2.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot de dag van voldoening;
f. [appellante] veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van [geïntimeerde]
tot op heden begroot op € 5.521,96, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening;
Het overigens gevorderde is afgewezen.
6.5.
Tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen van 28 juni 2023 hebben partijen ten aanzien van delen van het geschil in hoger beroep een vaststellingsovereenkomst gesloten met de volgende inhoud:
Partij Hotel [geïntimeerde] B.V. zal aan partij [appellante] B.V. een bedrag terugbetalen
van € 50.000,-- binnen twee weken na heden (…) ter zake van de schade aan de châlets
waarvoor [appellante] B.V. in eerste aanleg is veroordeeld een bedrag van € 103.804,23 en een
bedrag van € 22.592,57 te betalen aan Hotel [geïntimeerde] B.V. Daarmee is het geschil tussen
partijen ten aanzien van voornoemde posten beëindigd. Ten aanzien van deze posten
verlenen partijen elkaar nadat betaling van voornoemde € 50.000,-- heeft plaatsgevonden
over en weer finale kwijting.
Tevens zal de borg van € 18.000,-- door Hotel [geïntimeerde] B.V. aan [appellante] B.V. worden
gerestitueerd binnen twee weken na heden (…)
Voor de overige posten (alle overige in eerste aanleg af- en toegewezen vorderingen en
eventuele andere geschilpunten) hebben partijen geen akkoord bereikt, behouden zij zich alle
rechten voor (…).
6.6.
[appellante] heeft in hoger beroep 3 grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot:
- afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] ;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van al hetgeen door [appellante] op grond van het vonnis waarvan beroep is betaald of door [geïntimeerde] is verhaald, een en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van betaling door [appellante] , althans vanaf de dag van het verhaal door [geïntimeerde] , tot aan de dag van terugbetaling.
- veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties en de eventuele nakosten.
6.7.
[geïntimeerde] voert verweer.
Resterende omvang van het geschil in hoger beroep
6.8.
De hierna te bespreken grieven zien op de hiervoor onder 6.4.a en 6.4.b weergegeven veroordelingen.
Met betrekking tot de onder 6.4.c en 6.4.d. weergegeven veroordelingen hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, met uitzondering van de post van € 6.552,-- die begrepen is in de onder 6.4.c weergegeven veroordeling. Tegen die post is geen grief gericht in hoger beroep, zodat de vordering in hoger beroep voor zover zij ziet op het alsnog afwijzen van dat bedrag niet kan worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de veroordeling weergegeven onder 6.4.e.
6.9.
Met grief 1 komt [appellante] op tegen de veroordeling tot betaling van € 115.414,-- . Die veroordeling ziet op de huurvordering van Naaldhof voor 31 chalets over de maanden maart tot en met juni 2021.
[appellante] betoogt dat de kantonrechter bij de uitleg van de bepalingen van de huurovereenkomst ten onrechte concludeert dat [appellante] verplicht was om tot het einde van de huurovereenkomst (en daarmee tot 1 juni 2021) minimaal 31 chalets te huren van [geïntimeerde] . [appellante] meent dat zij op grond van de huurovereenkomst slechts verplicht is één chalet af te nemen, omdat in de huurovereenkomst geen aantal chalets is vermeld en uit de eveneens in de huurovereenkomst vermelde staffelkorting blijkt dat partijen er rekening mee hielden dat ook minder dan 20 chalets gehuurd konden worden.
6.9.1.
Partijen strijden over de uitleg van bepalingen in de huurovereenkomst. Het hof stelt daarbij het volgende voorop. De betekenis van een omstreden bepaling in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen. Hierbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
Het gaat om de volgende bepalingen:

1.1. Het gehuurde, bestemming

Met ingang van 01-07-2018 verhuurt verhuurder aan huurder, chalets, hierna ‘het gehuurde’ genoemd. (…)

2.Duur, verlenging en opzegging

De huurovereenkomst is aangegaan voor een periode van 3 jaar met ingang van
01-07-2018 en zal derhalve eindigen op 30-06-2021.
(…)
Partijen kunnen de huurovereenkomst niet tussentijds door opzegging beëindigen..
6.9.2.
Het hof acht de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof vragen gesteld over hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en hetgeen hen voor ogen stond bij de totstandkoming van de huurovereenkomst.
Dhr. [persoon A] , namens [appellante] , heeft onder meer verklaard dat er eerst losse huurovereenkomsten waren, dat een concept van de huurovereenkomst heeft gecirculeerd met de looptijd van 1 jaar en dat die looptijd op verzoek van [geïntimeerde] is gewijzigd in drie jaar. [geïntimeerde] wilde een stukje zekerheid en dat kwam [appellante] ook niet slecht uit; [appellante] was ook niet van plan binnen 1 of 2 jaar te vertrekken. De staffelkortingen zaten ook al in de losse contracten en die zijn overgenomen in de huurovereenkomst, aldus nog steeds [persoon A] .
[persoon B] , namens [geïntimeerde] , verklaarde dat er eerst losse contracten circuleerden met een opzegtermijn van 1 maand. [appellante] wilde zekerheid en daarom is, aldus [persoon B] , een looptijd van 3 jaar zonder tussentijdse opzeggingsmogelijkheid overeengekomen.
[persoon A] heeft daarop nog verklaard dat niet alleen [appellante] , maar ook [geïntimeerde] zekerheid wilde.
6.9.3.
Uit de redactie van de bepalingen en uit hetgeen partijen hebben verklaard blijkt dat beide partijen met het aangaan van de huurovereenkomst beoogden zekerheid voor een langere huurperiode (van drie jaar) te verkrijgen en dat om die reden een looptijd van drie jaar is overeengekomen alsmede de voorwaarde dat tussentijdse opzegging niet mogelijk is. Nu vaststaat dat 31 chalets met ingang van 1 juli 2018 krachtens deze huurovereenkomst werden gehuurd, geldt die voorwaarde voor deze 31 chalets. De uitleg van [appellante] dat, nu geen exact aantal chalets is genoemd in de huurovereenkomst, voor slechts maximaal één chalet het verbod van tussentijdse opzegging geldt, volgt het hof niet. Bij die door [appellante] voorgestane uitleg zou het verbod om de huur tussentijds op te zeggen vrijwel inhoudsloos zijn, terwijl partijen juist zekerheid over een langer lopende huurperiode beoogden. Ook het argument dat ten aanzien van de huurprijs staffelkortingen zijn overeengekomen voor het geval bijvoorbeeld 1 tot 20 of 21 tot 40 chalets worden gehuurd, legt onvoldoende gewicht in de schaal voor de uitleg van [appellante] . Dat geldt te meer nu die staffelkortingen reeds waren overeengekomen in het kader van de eerdere losse contracten en die bepaling ook werd opgenomen bij huurovereenkomsten met andere uitzendbureaus, zodat zij in het kader van deze overeenkomst een beperkt zelfstandig karakter heeft.
Ook het beroep van [appellante] op de contra proferentem regel slaagt niet. Bij de uitleg van de voormelde bepaling is niet van zodanige onduidelijkheid gebleken dat daaraan met behulp van dit gezichtspunt consequenties zouden moeten worden verbonden.
6.9.4.
Het vorenstaande leidt ertoe dat uitleg met zich brengt dat het verbod van tussentijdse opzegging geldt voor de 31 chalets die onder de vigeur van de huurovereenkomst vallen. De grief faalt en het vonnis zal op dit onderdeel worden bekrachtigd.
6.10.
Met grief 2 voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte concludeert dat [appellante] tevens is gehouden om € 28.259,08 te betalen aan belastingen.
Het gaat daarbij om het volgens [geïntimeerde] verschuldigde bedrag aan belastingen op grond van art. 6 van de huurovereenkomst over de periode van 1 juli 2018 tot en met 30 juni 2021 voor alle door [appellante] gehuurde chalets.
[appellante] voert aan dat na de opzegging per 1 maart 2021 alle werknemers de chalets hebben verlaten. Aldus is vanaf 1 maart 2021 geen sprake geweest van feitelijk gebruik van het gehuurde. Conform het bepaalde in de huurovereenkomst was [appellante] niet verplicht tot betaling van de belasting over de betreffende periode. In totaal is [appellante] derhalve € 25.284,61 in plaats van € 28.259,08 verschuldigd aan [geïntimeerde] .
Bovendien is de berekening incorrect omdat [geïntimeerde] ten onrechte met 38 chalets heeft gerekend voor de maand maart 2021. Partijen zijn het er immers over eens dat [appellante] per 1 maart 7 chalets rechtsgeldig heeft opgezegd, aldus nog steeds [appellante] .
6.10.1.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6 van de huurovereenkomst bepaalt:
Voor rekening van huurder zijn, naar rato van de omvang van het gehuurde, ook als
verhuurder daarvoor wordt aangeslagen, alle bestaande of toekomstige belastingen,
milieubijdragen, lasten, heffingen en retributies ter zake van het feitelijk gebruik van het
gehuurde.
Hoewel artikel 6 van de huurovereenkomst bepaalt dat
‘voor rekening van huurder belastingen zijn (…) ter zakehet feitelijk gebruik[vetgedrukt, hof]
van het gehuurde’, betekent dat niet dat [appellante] , die de huurovereenkomst voor 31 chalets niet rechtsgeldig heeft beëindigd, niet gehouden is om de in art. 6 bedoelde belastingen aan [geïntimeerde] te voldoen over de periode dat de huurovereenkomst heeft voortgeduurd.
Daarbij betrekt het hof dat de bedoeling van deze bepaling is dat de betreffende belastingen tijdens de looptijd van de huurovereenkomst voor rekening van huurder zijn. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg onder overlegging van aanslagen gemotiveerd en onweersproken gesteld dat het gaat om daadwerkelijk door [geïntimeerde] betaalde bedragen aan belastingen. Ook in hoger beroep heeft [appellante] niet weersproken dat het gaat om feitelijk door [geïntimeerde] betaalde belastingen. Een redelijke uitleg brengt met zich dat [appellante] zich niet kan onttrekken aan deze betalingsverplichting in geval van een niet rechtsgeldige opzegging van de huur.
Een en ander betekent dat de in art. 6 van de huurovereenkomst bedoelde belastingen voor 31 chalets verschuldigd zijn gedurende de looptijd van de huurovereenkomst tot 1 juli 2021. In zoverre faalt de grief.
Ten aanzien van zeven andere gehuurde chalets geldt echter dat de huurovereenkomst per 1 maart rechtsgeldig is geëindigd. Dan is er geen grondslag meer voor de betaling van belastingen ex art. 6 van de huurovereenkomst.
De grief slaagt dus gedeeltelijk, te weten voor zover het gaat om belastingen over de periode van 1 maart tot 1 juli 2021 voor de zeven chalets waarvan de huurovereenkomst per 1 maart 2021 rechtsgeldig is geëindigd. Geen van partijen heeft een berekening van dit deelbedrag overgelegd. Het hof zal daarom beslissen als na te melden.
6.11.
Met grief 3 komt [appellante] op tegen de veroordeling tot betaling van wettelijke handelsrente over de door de grieven aan de orde gestelde veroordelingen. Deze grief bouwt voort op het slagen van de grieven 1 en 2 en slaagt enkel voor zover het gaat om de wettelijke handelsrente over het ten onrechte toegewezen deel aan belastingen, zoals hiervoor onder grief 2 besproken.
6.12.
Het hof zal [appellante] als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep en ook de kostenveroordeling in eerste aanleg in stand laten.
Slotsom
6.13.
Het hof zal, in aanmerking genomen de omvang van het geschil in hoger beroep zoals hiervoor onder 6.8 weergegeven, beslissen als na te melden

7.De uitspraak

Het hof:
voor zover nog aan haar beoordeling onderworpen:
bekrachtigt het bestreden vonnis, met dien verstande dat op het in het dictum vermelde bedrag van € 28.259,09 in mindering wordt gebracht het daarin begrepen bedrag aan belastingen ex art. 6 van de huurovereenkomst voor 7 chalets over de periode van 1 maart tot 1 juli 2021;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [appellante] in de kosten van dit hoger beroep tot op heden begroot op € 5.689,-- aan betaald griffierecht en € 10.716,-- kosten advocaat;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, K.J.H. Hoofs en J.J.M. Saelman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 april 2024.
griffier rolraadsheer