ECLI:NL:GHSHE:2024:1695

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
20-000592-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van wederspannigheid, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan een politieambtenaar, [slachtoffer]. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 100 uren. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], is integraal toegewezen. Het hof heeft bijzondere overwegingen gemaakt over de stelplicht voor verweren over de betrouwbaarheid van getuigen en de causaliteit van het letsel. De verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding, wat heeft geleid tot het letsel van de politieambtenaar. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel, wat de strafbaarheid van de verdachte heeft verzwaard. De uitspraak benadrukt de ernst van het verzet tegen ambtenaren in functie en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000592-21
Uitspraak : 16 mei 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-279067-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. De politierechter heeft de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en heeft de benadeelde partij veroordeeld in de proceskosten van de verdachte..
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft bij schrijven van 18 juni 2023 de wens te kennen gegeven de vordering te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de benadeelde partij te kennen gegeven dat de vordering voor zover deze ziet op de gevorderde materiële schade niet wordt gehandhaafd, doch de vordering die ziet op de immateriële schade ad € 5.000,00 wel wordt gehandhaafd. De gemachtigde van de benadeelde partij heeft tevens te kennen gegeven dat de vordering is verhoogd met enkele posten tot een beloop van € 10.831,00, doch heeft gevorderd deze ‘verhoging’ door te laten werken in de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van een hoger bedrag.
Het hof overweegt daaromtrent dat de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet kan worden verhoogd en geen nieuwe schadeposten kan bevatten. Ter beoordeling van het hof ligt aldus slechts de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze ziet op de gevorderde immateriële schade ad € 5.000,00.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende zal vrijspreken van het tenlastegelegde bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben’ en de verdachte zal veroordelen ter zake van wederspannigheid tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter grootte van voormeld bedrag met een gijzeling van 25 dagen bij het uitblijven van (volledige) betaling.
Door en namens verdachte is bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het aan hem tenlastegelegde. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Tevens is de vordering van de benadeelde partij betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2020 in de gemeente Maastricht, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent van politie), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten doende met de aanhouding van hem, verdachte, ter zake van overtreding van artikel 2.1.1.1. APV Maastricht, door (nadat voornoemde [slachtoffer] hem had vastgepakt) zich in tegengestelde richting te bewegen en/of door (te trachten) zich los te trekken en/of zijn armen voor zijn borst te klemmen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten knieletsel bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 september 2020 in de gemeente Maastricht, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer] (hoofdagent van politie), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten doende met de aanhouding van hem, verdachte, ter zake van overtreding van artikel 2.1.1.1. APV Maastricht, door (nadat voornoemde [slachtoffer] hem had vastgepakt):
- zich in tegengestelde richting te bewegen en door (te trachten) zich los te trekken en
- zijn armen voor zijn borst te klemmen,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, te weten knieletsel bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, registratienummer PL2411-2020147040-Z, gesloten d.d. 7 november 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 40). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hier bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 12 september 2020 (dossierpagina’s 2-3), voor zover als inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] :
Op vrijdag 11 september 2020 te 22.00 uur ben ik met mijn surveillancedienst
begonnen. Ik had nachtdienst tot zaterdag 12 september 2020 07.00 uur. Ik ben als
hoofdagent van politie Eenheid Limburg, werkzaam op het basisteam Maastricht. Ik was
in het van dienstwege verstrekte uniform werkzaam en ik was belast met het toezicht
houden op de openbare orde. (…) Op zaterdag 12 september 2020 te omstreeks 05.50 uur was er op de Boschstraat te Maastricht, gemeente Maastricht, een ruzie, welke zich later
verplaatste naar de Sint Catharinastraat.
2.
Een medisch rapport d.d. 8 oktober 2020 (dossierpagina’s 4-5), voor zover als inhoudende het relaas van drs. F. Hollman, arts-assistent orthopaedie en dr. P. Emans, orthopedisch chirurg:
Naam: De heer [slachtoffer]
(…)
Op 08.10.2020 zagen wij uw patiënt, de heer [slachtoffer] .
(…)
LO: re (
het hof begrijpt: rechter)knie (…)
AO: MRI:
- Bonebruise anterieure zijde mediale/laterale femurcondyl & postlaterale/posteromediale
tibiaplateau. Gepaard met osteochondraal fractuur mediale femurcondyl
- VKB ruptuur.
- Perifere scheur achterhoorn mediale meniscus.
B:
Opties met patient besproken en verkiest operatief traject
(…)
repair; partiele meniscectomie).
Bij aviveren en/of hechten mensicus: 3 maanden niet knielen-hurken postoperatief.
Mogelijk aanvullende arthrotomie bij inside-out meniscushechting en beperkt belasten
(6 weken) met krukken postoperatief bij meniscus of kraakbeenbehandeling. Reserves
pijnklachten bij ook kraakbeenproblemen knie. Kans genezing meniscus na meniscushechting
60-80%.
Uitleg complicaties: wondgenezingsstoornissen, infectie, letsel bloedvaten en/of zenuwen, doof of versterkt gevoel huid knie/onderbeen, trombosebeen, restpijnklachten, nietgenezerr
meniscushechting. Sporthervatting na meniscectomie 6 weken, na hechting of aviveren 4-6
maanden.
Voorste kruisband reconstructie:
Uitleg voorste kruisbandoperatie-operatie, duur revalidatie 9-12 maanden en complicaties
[infectie, letsels vaten/zenuwen, doof of versterkt gevoel huid onderbeen, bloeding, kans
reruptuur 10-15%, niveau return to sports 1/3 terug op oude niveau.
3.
Een medisch rapport d.d. 6 november 2020 (dossierpagina 6), voor zover als inhoudende het relaas van dr. R. Weijers, radioloog, dr. P. Feczko, orthopaedisch chirurg en drs. F. Hollman, arts-assistent orthopaedie:
Patiënt: [slachtoffer]
(…)
Klinische gegevens: Distorsie linkerknie.
(…)
Verslag MRI linkerknie:
Subchondraal beenmergoedeem van het mediale compartiment met begeleidende graads 4 chondropathie zowel tibiaal als femoraal. Uitgebreide osteofyten. Anterieure translatie van
de tibia ten opzichte van het femur. Lateraal normale verhoudingen. Elders geen chondropathie. Uitgebreide osteofyten van de mediale gewrichtsspleet.
Status na voorste kruisband plastiek. Rustig beeld van de tunnels, de plastiek toont slechts enkele vezels die nog intact zijn, grootste deel gelaedeerd. Intacte achterste kruisband.
De laterale meniscus toont wat onregelmatig oppervlak, met name van midden en deel en voorhoorn, geen instabiele scheur. Van de mediale meniscus staat nog slechts een rest.
Hierin geen scheur zichtbaar. Normale collaterale ligamenten met spoortje vocht in de bursa van de mediale collaterale ligament. Spoor vocht rond de semimembranosus pees.
(…).
Conclusie:
Nagenoeg totale failure van de voorste kruisbandplastiek,nog slechts enkele vezels staan.
Gonartrose van het mediale compartiment met anterieure subluxatiestand en begeleidende hooggradige chondropathie. Nagenoeg volledig afwezige mediale meniscus.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2020 (dossierpagina’s 8-10), voor zover als inhoudende het relaas van verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant 2] :

Hoedanigheid:

Op zaterdag 12 september 2020 waren wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [slachtoffer] , doende
met toezicht houden op de openbare orde in het uitgaansgebied van het Centrum van
Maastricht.
(…)
Aanleiding:
Omstreeks 05:45 uur zagen wij dat er een drietal personen, bestaande uit één (1) vrouw
en twee mannen, druk gebarend bij elkaar stonden. Dit was ter hoogte van de
fietsenstalling gelegen aan de Boschstraat aan de zijde van de aldaar gelegen vier
nachtcafés.
Wij kregen van collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 3] eveneens te horen dat de twee
mannelijke personen met elkaar in conflict waren.
(…)
Vechtpartij:
Binnen vijf minuten hoorden wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [slachtoffer] , geschreeuw en
gejoel komend vanaf de Boschstraat kruising met de Sint Catharinastraat. Wij hoorden van collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 3] dat zij vanuit hun positie zagen dat er meerdere personen met elkaar op de vuist gingen. Wij, [verbalisant 2] en [slachtoffer] , gingen onmiddellijk ter plaatse. (…)
Ter plaatse bleek ons dat de twee eerder genoemd mannen, waaronder verdachte
[verdachte] , in gevecht waren met één (1) andere jongeman. Wij, [verbalisant 2] en [slachtoffer] , namen de jongeman die ruzie had met onder andere verdachte [verdachte] apart en ik, [verbalisant 2] , ging in gesprek met deze jongeman die zich bij mij legitimeerde middels een Belgisch rijbewijs.
(…)
Ik hoorde dat verdachte [verdachte] direct reageerde en zei: "Jij bent niks meer dan ons hoor! Jij moet er voor ons zijn, jij bent er voor onze veiligheid met je gele pakje aan!".
Ik, [slachtoffer] , keerde verdachte [verdachte] , diens broer en de vrouw, mijn rug toe om te
laten blijken dat ik wel klaar was met het gesprek en in de hoop dat zij zouden
vertrekken. Echter zag en hoorde ik, [slachtoffer] , dat verdachte [verdachte] en diens broer
de confrontatie met mij bleven opzoeken.
(…)
Ik, [slachtoffer] , voelde dat verdachte [verdachte] tegendruk gaf in tegengestelde richting
en zich niet wilde laten verplaatsen door mij. Ik duwde verdachte [verdachte] met meer
kracht van mij af zodat er ongeveer één (1) meter ruimte ontstond tussen ons.
(…)
Ik, [slachtoffer] , zag dat verdachte [verdachte] wederom op mij afgelopen kwam en duwde hem
met kracht van mij af waardoor hij tegen een Maastrichter plaatje aan liep en ten val
kwam.
(…)
Ik, [slachtoffer] , was op dat moment doende met het proberen om verdachte [verdachte] aan te houden. Echter poogde verdachte [verdachte] zich los te trekken van mij, [slachtoffer] , door zich in een andere richting te bewegen dan de richting waar ik met hem heen wilde om hem aan te houden. Tevens klemde verdachte [verdachte] zijn armen voor zijn borst waardoor ik hem niet onder controle kreeg. Hierdoor heb ik verdachte [verdachte] proberen naar de grond te werken. Door de kracht van verdachte [verdachte] in tegengestelde richting bleef mijn onderbeen staan en het lichaam van verdachte [verdachte] en mijn eigen lichaam draaide weg waardoor ik een harde knak in mijn knie voelde.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2020 (dossierpagina 11), voor zover als inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik zag dat het beelden betrof van de Sint Catharinastraat. Ik zag dat de camera
gericht stond in de richting van de Boschstraat. Ik zag dat de datum en tijd van de
beelden 12 september 2020 te 05.47 uur was. Op deze beelden is door mij het volgende
bevonden.
(…)
Te zien is dat een collega, welke ik herken als [slachtoffer] (
het hof begrijpt telkens: aangever [slachtoffer]), 1 manspersoon aanhoudt. Ik zie dat dit, vanuit de camerapositie gezien, aan de linkerzijde van de Sint Catharinastraat gebeurd. Deze persoon betreft [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: de verdachte).
(…)
Ik zie dat [slachtoffer] , [verdachte] beet pakt en hem tegen de muur wil etaleren. Ik zie dat [verdachte] zijn linkerhand niet op de muur wil plaatsen en zich om begint te draaien in de richting van [slachtoffer] , [slachtoffer] heeft [verdachte] nog steeds vast. Ik zie dat [slachtoffer]
naar achter moet bewegen en uit eindelijk [verdachte] op de grond weet te werpen. Ik
zie dat [verdachte] op de grond terecht komt en wordt geboeid door [slachtoffer] en collega.
6.
Een proces-verbaal van verhoor van de getuige ten overstaan van de raadsheer-commissaris in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 26 januari 2024, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
U vraagt mij wat er daar zich toen (
het hof begrijpt: op 12 september 2020) heeft afgespeeld. Ik had nachtdienst, toezichthouden openbare orde in het centrum van Maastricht. (…) De heer [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: de verdachte) en [verdachte 2] waren betrokken geweest bij een vechtpartij met een Belgische meneer. (…) De heer [verdachte] (…) kwam op mij afgevlogen. Ik heb hem toen afgeweerd. Hij verloor zijn balans. Er staan daar van die paaltjes, bij het achteruit lopen, is hij daarover gestruikeld en is hij gevallen. (…) Op het moment dat hij mij ging aanvallen, wilde ik hem aanhouden. Toen hij (
het hof begrijpt: terstond na de afwerende beweging van de getuige) ten val was gekomen, heb ik hem gezegd dat hij was aangehouden. (…) De heer [verdachte] wilde weglopen, ik ben er toen naartoe gelopen. Ik probeerde hem naar de grond te brengen om hem te fixeren. Hij maakte een beweging, waardoor ik een knak voelde in mijn knie en ik samen met hem naar de grond ben gegaan. (…) Daarna hebben we hem van de grond afgepakt en hebben we hem vastgezet tegen de muur.
(…)
Het moment van de knak in mijn rechterknie was tijdens de aanhouding van [verdachte] . Later bleek dat naast mijn rechterknie, ook mijn linkerknie was aangetast. Ook de kruisband van mijn linkerknie was gescheurd. Bij hetzelfde incident heb ik aan beide knieën letsel opgelopen (…) als gevolg waarvan bij mij werkgerelateerde PTSS is vastgesteld.
7.
Een proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting d.d. 2 mei 2024 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, voor zover als inhoudende de verklaring van de verdachte:
Op 12 september 2020 ben ik in Maastricht gearresteerd.
Bewijsoverwegingen
i.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
Door de raadsman is (in de kern) aangevoerd dat [slachtoffer] zich mogelijk niet alles goed heeft kunnen herinneren en de feiten bewust of onbewust anders heeft weergegeven. Daarbij is aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] diffuus en onduidelijk zijn en (samengevat) tegenstrijdigheden bevatten.
Het hof stelt voorop dat teneinde de responsieplicht ex artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering van de strafrechter omtrent de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de getuigenverklaringen uit te lokken, de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt moet innemen. Dat standpunt moet duidelijk zijn, door argumenten zijn geschraagd en moet worden voorzien van een ondubbelzinnige conclusie. Naar het oordeel van het hof is aan de aan dat verweer te stellen vereisten niet voldaan, nu dat standpunt in ieder geval niet is voorzien van een ondubbelzinnige – voor de beoordeling van een van de vragen als bedoeld in artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering – conclusie. Zo is slechts (in de kern) aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] onduidelijk zijn en tegenstrijdigheden bevatten, terwijl een ondubbelzinnige conclusie daaromtrent in de pleitnota ontbreekt.
Hoewel het betrouwbaarheidsverweer van de raadsman niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten overweegt het hof ambtshalve dat de verklaringen van [slachtoffer] in de kern op hetzelfde neerkomen. Inconsistenties in die verklaringen - wat daar ook van zij - zijn naar het oordeel van het hof van ondergeschikt belang. Het hof heeft daarbij geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] , mede in het licht van de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen waarin de verklaringen steun vinden, zodat het hof deze verklaringen tot het bewijs zal bezigen.
Het moment van aanhouding door verbalisant [slachtoffer]
Door de verdediging is aangevoerd, althans zo begrijpt het hof het verweer, dat het moment van aanhouding van de verdachte niet eenduidig uit het dossier volgt. Die geponeerde stelling is niet door argumenten geschraagd noch voorzien van een ondubbelzinnige conclusie, zodat dit verweer eveneens geen bespreking behoeft.
Het hof overweegt niettemin, doch in zoverre ambtshalve, dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verbalisant [slachtoffer] op 12 september 2020 in Maastricht naar aanleiding van het gewelddadige gedrag van de verdachte jegens hem, doende was de verdachte aan te houden. Reeds op het moment dat de verdachte verbalisant [slachtoffer] aanviel en [slachtoffer] zich tegen hem afweerde waarna de verdachte op de grond is geraakt werd de verdachte te kennen gegeven dat hij was aangehouden. Daarna is de verdachte daadwerkelijk aangehouden. Teneinde die aanhouding te verrichten heeft verbalisant [slachtoffer] de verdachte naar de grond trachten te brengen. De verdachte poogde zich los te trekken, door zich in een andere richting te bewegen dan de richting waar [slachtoffer] met hem heen wilde om hem aan te houden en klemde zijn armen voor zijn borst. Uiteindelijk heeft verbalisant [slachtoffer] hem daarop naar de grond proberen te werken, maar doordat de verdachte kracht uitoefende in tegengestelde richting is het onderbeen van [slachtoffer] blijven staan, terwijl zijn lichaam wegdraaide en hij een harde knak in zijn rechterknie voelde. Daarop zijn [slachtoffer] en de verdachte op de grond geraakt.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het vorenoverwogene genoegzaam wanneer de verdachte is aangehouden door de verbalisant [slachtoffer] . Tevens volgt daaruit dat de verdachte zich nadat hem te kennen was gegeven dat hij was aangehouden, zich is gaan verzetten daartegen, waardoor hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid, door zich met voornoemde gedragingen te verzetten tegen zijn aanhouding ter zake van overtreding van artikel 2.1.1.1. van de Algemene Plaatselijke Verordening van Maastricht, welke ‘wanordelijkheid’ verbiedt.
Zwaar lichamelijk letsel
Ambtshalve overweegt het hof dat buiten de niet-limitatieve gevallen van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ indachtig de wetsgeschiedenis dient te worden ingevuld naar algemeen spraakgebruik. In zijn overzichtsarrest over zwaar lichamelijk letsel heeft de Hoge Raad overwogen dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (al dan niet in combinatie met elkaar) hebben te gelden (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.4, waarin verwezen wordt naar onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802,
NJ2000/510). Met betrekking tot botfracturen overwoog de Hoge Raad dat in de regel sprake is van zwaar lichamelijk letsel indien sprake is van operatief ingrijpen waarbij onder meer de noodzaak en de aard van van medisch ingrijpen meeweegt (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.6).
Daarnaast betreft het uitzicht op herstel een (mogelijk) gezichtspunt in de beoordeling of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051, rov. 2.7). In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat bij [slachtoffer] sprake is van een nagenoeg “totale failure” van de voorste kruisbandplastiek, waarbij slechts nog enkele vezels intact zijn. Daarbij is geconstateerd dat er sprake is van gonartrose van het mediale compartiment met anterieure subluxatiestand en begeleidende hooggradige chondropathie. Geconcludeerd is dat de mediale meniscus nagenoeg volledig afwezig is. Uit de MRI-scan volgt dat sprake is van een VKB ruptuur en een perifere scheur in de achterhoorn van de mediale meniscus. In de bijlage bij het verzoek tot schadevergoeding / voorschot (brief [medicus] d.d. 23 februari 2021) wordt het letsel als volgt omschreven: "afgescheurde kruisband aan rechterknie en beschadigde kruisband aan linkerknie”. Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat operatief ingrijpen is verkozen, hetgeen op zichzelf niet maakt dat er geen sprake is van een noodzaak daartoe. Daarenboven volgt dat de successievelijke letsels in de knie, verschillende langdurige revalidatieperioden kennen en de kans op volledig herstel nihil is.
Naar het oordeel van het hof maakt de combinatie van de aard van het letsel, de aard en noodzaak van het gekozen medisch ingrijpen alsmede het niet aanwezige uitzicht op (volledig) herstel, dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Causaliteit
Door de verdediging is aangevoerd, althans zo begrijpt het hof het verweer, dat het causale verband tussen de gedragingen van de verdachte en het door [slachtoffer] opgelopen letsel niet uit het dossier kan volgen, zodat de verdachte van het strafverzwarende bestanddeel moet worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er een onvoldoende duidelijk causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en het opgelopen zware lichamelijke letsel door verbalisant [slachtoffer] , zodat de verdachte van het strafverzwarende bestanddeel moet worden vrijgesproken.
Het hof stelt voorop dat wederspannigheid een strafverzwarend bestanddeel kent indien en voor zover sprake is van het (daardoor) oplopen van zwaar lichamelijk letsel. Genoemd bestanddeel is een geobjectiveerd gevolg, waardoor het opzet van de verdachte hierop niet gericht behoeft te zijn. Er dient evenwel sprake te zijn van een causaal verband tussen de wederspannigheid en het zwaar lichamelijke letsel als gevolg. De gevolgen dienen zich te openbaren bij de persoon tegen wie het verzet was gericht. De gevolgen behoeven niet voort te vloeien uit het geweld zelf, maar kunnen ook voortvloeien uit andere omstandigheden en feitelijkheden, welke op hun beurt ook in verband moeten staan met de wederspannigheid.
Naar het oordeel van het hof volgt dat de verdachte zich op zodanige wijze tegen zijn aanhouding heeft verzet dat verbalisant [slachtoffer] , teneinde deze aanhouding te doen welslagen, de noodzaak heeft gezien om de verdachte naar de grond te brengen, waartegen de verdachte zich eveneens heeft verzet en waardoor het onderbeen van [slachtoffer] is blijven staan, terwijl zijn lichaam wegdraaide en hij een harde knak in zijn rechterknie voelde. Gelet op het vorenstaande volgt er naar het oordeel van het hof dat het door [slachtoffer] opgelopen zware lichamelijke letsel voortvloeit uit de gedragingen van de verdachte, welke bestaan uit geweld en andere feitelijkheden enerzijds en daarmee verband houdende omstandigheden anderzijds.
Hetgeen de advocaat-generaal kennelijk mede ten grondslag heeft gelegd aan zijn standpunt dat er geen sprake is van een voldoende duidelijk causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en het opgelopen letsel - naar het hof begrijpt inhoudende dat er sprake moet zijn van een ‘actieve gedraging’ die het letsel teweeg moet hebben gebracht - vindt geen steun in het recht.
De andersluidende standpunten van zowel de advocaat-generaal en de verdediging worden hiermee verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid, terwijl dat zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad voor [slachtoffer] . De verdachte is naar aanleiding van zijn hinderlijke dronkenmansgedrag in een nazomernacht in Maastricht door verbalisant [slachtoffer] te kennen gegeven dat hij zich naar huis moest begeven. De verdachte is het daar mee oneens geweest en heeft hierin kennelijk aanleiding gevonden om zich tegen de verbalisant te keren. Hierop is de verdachte te kennen gegeven dat hij was aangehouden, doch is hij zich blijven verzetten tegen de aanhouding. Dat verzet heeft ertoe geleid dat verbalisant [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, in de vorm van knieletsel, heeft opgelopen. Dit letsel is zodanig dat [slachtoffer] zijn werk als politieagent niet meer kan uitoefenen en dat slechts op een leeftijd van 37 jaren.
Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij door zijn rücksichtsloze gedragingen ervoor gezorgd heeft dat een politieagent volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Het hof acht het te meer kwalijk dat de verdachte met zijn gedragingen kennelijk heeft laten blijken zich niets aan te trekken van het ambtelijk gezag en hij zich geen moment heeft bekommerd over de eventuele gevolgen van zijn verzet. Het hof acht het des te kwalijker dat de gedragingen van de verdachte ervoor hebben gezorgd dat een diender, welke ook voor de veiligheid van verdachte zorgde, zijn werk voorgoed heeft moeten neerleggen.
Het bewezenverklaarde heeft voor het slachtoffer vele nare gevolgen gehad, welke op treffende wijze namens hem ter terechtzitting zijn beschreven. De verdachte lijdt thans aan beroepsgerelateerde PTSS en moet ermee leven dat zijn lichaam ondanks zijn jonge leeftijd niet meer in staat is te doen wat voorheen wel mogelijk was. Het bewezenverklaarde heeft ook impact op de relatie van het slachtoffer gehad en heeft eraan bijgedragen dat deze is stukgelopen. Daarnaast het slachtoffer vanwege zijn fysieke beperkingen afhankelijk geworden van anderen.
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 maart 2024 betreffende de verdachte, volgt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk strafbaar feit.
Het hof constateert ambtshalve dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is geschonden en stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD257).
Op 12 september 2020 is de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg aangevangen met de aanhouding van de verdachte. Op 1 maart 2021 heeft de rechtbank vonnis gewezen, waardoor de redelijke termijn van 24 maanden in eerste aanleg niet is overschreden.
Op 8 maart 2021 is er door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarmee de redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen. Het hof wijst thans ruim 38 maanden na het instellen van het hoger beroep arrest, waardoor de in deze zaak toepasselijke redelijke termijn van 24 maanden, in hoger beroep met 14 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn slechts dient te worden geconstateerd waarmee een rechtgevolg aan de overschrijding wordt verbonden, nu de ernst van de inbreuk op het recht op berechting binnen een redelijke termijn, in het licht van de duur en omvang van de opgelegde straf, van betrekkelijk geringe aard is (vgl. EHRM 29 maart 2006, nr. 36813/97 (Scordino/Italië), overweging 204 en HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492).
Het hof overweegt daarnaast dat - gelet op het bewezenverklaarde - het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, hetgeen er mede aan ten grondslag ligt dat het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren, passend en geboden acht.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingesteld van € 5.684,46, welke uiteenvalt in € 684,46 aan materiele schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij heeft bij schrijven van 18 juni 2023 te kennen gegeven dat zij haar vordering wenst te handhaven.
Zoals voormeld heeft de gemachtigde van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat de vordering voor zover deze ziet op de gevorderde materiële schade niet wordt gehandhaafd, doch de vordering die ziet op de immateriële schade ad € 5.000,00 wel wordt gehandhaafd. De vordering die aan het oordeel van het hof is onderworpen behelst thans de gevorderde immateriële schade ad € 5.000,00.
Het hof stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien, zoals in het onderhavige geval, de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Uit de brief d.d. 24 augustus 2021 van het plaatsvervangend diensthoofd drs. Ing. [diensthoofd], volgt dat deze op advies van de Adviescommissie PTSS vastgesteld heeft dat de verdachte lijdt aan beroepsgerelateerde PTSS. Het hof overweegt daarbij dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachte zijn bewezenverklaarde handelen lichamelijk letsel heeft opgelopen. Tevens overweegt het hof dat in dit geval de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, de ernst van het bewezenverklaarde feit, de aard, de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die de benadeelde rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 5.000,00. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 12 september 2020, zijnde de dag waarop de schade wordt geacht te zijn geleden.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft onder verwijzing naar de aanvullende schadeposten verzocht tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag. Het hof acht – hoewel indachtig de rechtspraak van de Hoge Raad wel mogelijk - geen termen aanwezig zulks te doen, mede gelet op het feit dat zulks mee zou brengen dat het hof niet verzekerd kan achten dat de verdediging in voldoende mate in de gelegenheid is geweest om naar voren te brengen hetgeen zij tot verweer tegen de vordering kon aanvoeren (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o.v. 2.1).
Aan de voorwaarde van het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek tot aanhouding is hiermee niet voldaan, zodat het hof niet gehouden is hier een beslissing op te nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 181 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 29 (negenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij, thans begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 60 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.