Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- mr. K. van Doorn, waarnemend voor mr. C.A.E.C.J.M. Hooft, namens de man;
- mr. A.J.M. van der Borst, namens de vrouw.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind is vastgesteld. De man is op 28 november 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 oktober 2023, waarin de rechtbank heeft bepaald dat hij € 500,- per maand moet betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, geboren in 2016. De vrouw heeft op 7 februari 2024 een verweerschrift ingediend en de mondelinge behandeling vond plaats op 2 mei 2024, waarbij beide partijen niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van diverse ingediende stukken, waaronder behoefte- en draagkrachtberekeningen van beide partijen.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over hun kind. De man stelt dat de behoefte van het kind € 191,- per maand bedraagt, terwijl de vrouw deze op € 771,- per maand inschat. Het hof heeft geoordeeld dat partijen enige tijd in gezinsverband hebben samengewoond, wat van invloed is op de berekening van de behoefte van het kind. Het hof heeft de behoefte vastgesteld op € 438,- per maand in 2024, rekening houdend met het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2017.
Wat betreft de draagkracht van de man, heeft het hof geoordeeld dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn draagkracht beperkt is. Het hof heeft geconcludeerd dat de man in staat moet worden geacht om bij te dragen aan de kosten van het kind, en heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 241,- per maand, met ingang van 17 juli 2023. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de kosten van het geding zijn gecompenseerd.