ECLI:NL:GHSHE:2024:1926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
200.324.607_01 en 200.324.609_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinder- en partneralimentatie en verdeling van onroerend goed in echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Limburg inzake kinder- en partneralimentatie en de verdeling van onroerend goed na echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Engwegen, heeft grieven ingediend tegen de vastgestelde kinderalimentatie en de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning en andere bezittingen, waaronder een woning in Polen en cryptovaluta. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Hollman, heeft in incidenteel hoger beroep verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen. Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg besproken, waarbij de vrouw op 21 maart 2023 in hoger beroep is gekomen. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 december 2023, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten en tolken. Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man per onderwerp besproken en heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De man is veroordeeld tot betaling van € 319,-- per maand als kinderalimentatie, en de vrouw is verplicht om haar medewerking te verlenen aan de notariële levering van de woning aan de man. Tevens is de woning met garage in Polen aan de vrouw toegewezen tegen betaling van de helft van de overwaarde aan de man. De kosten van de taxatie van de woning in Polen komen voor rekening van de vrouw. De beslissing is op 13 juni 2024 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummers : 200.324.607/01 en 200.324.609/01
zaaknummers rechtbank : C/03/293860 / FA RK 21-2464 en C/03/311362 / FA RK 22-4259
beschikking van de meervoudige kamer van 13 juni 2024
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. Engwegen te Echt, voorheen mr. M.M. van der Marel te Eindhoven,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Hollman te Venlo.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over kinder- en partneralimentatie en de (wijze van) verdeling (deels naar Pools recht) van de voormalige echtelijke woning in Nederland, de woning met garage in Polen, de inboedel, de auto en de cryptovaluta.

2.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 21 december 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
De vrouw is op 21 maart 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Het beroepschrift bevat producties 1 tot en met 19.
3.2.
Het hoger beroep over de kinder- en partneralimentatie is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.324.607/01. Het hoger beroep over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.324.609/01.
3.3.
De man heeft op 19 mei 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en met 22 ingediend.
3.4.
De man heeft op 7 december 2023 een V6-formulier met de producties 23 tot en met 33 ingediend.
3.5.
De vrouw heeft op 15 december 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep met producties 15 en 16 ingediend.
3.6.
De mondelinge behandeling heeft op 20 december 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de man was ook aanwezig: mevrouw W.A. Beers, gerechtstolk gebarentaal (SIGV, nr. 4445). Voor de vrouw was ook aanwezig: dhr. M.A. Wącewicz, tolk in de Poolse taal (nr. 850).
3.7.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 2 april 2024 met als bijlage het taxatierapport d.d. 22 maart 2024 van de voormalige echtelijke woning in Nederland;
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 4 april 2024 met als bijlagen (pagina’s van) het taxatierapport van de woning te Polen en de vertaling van de overgelegde pagina’s;
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 12 april 2024 met als bijlage een brief van diezelfde datum;
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 april 2024.

4.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn op 22 december 2007 te [plaats] , Polen, met elkaar gehuwd.
b) Partijen hebben de Poolse nationaliteit.
c) De vrouw heeft op 29 juni 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond.
d) Daarop is bij de bestreden beschikking de echtscheiding uitgesproken.
e) De echtscheiding is op 31 maart 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
f) Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 (hierna: [minderjarige] ).

5.De omvang van het geschil

5.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) vastgesteld en de (wijze van) verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap gelast.
5.2.
De vrouw heeft zeven grieven aangevoerd tegen de bestreden beschikking. Deze gaan over de kinderalimentatie (grief I) en de wijze van verdeling/vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk (grieven II tot en met VII). De vrouw heeft tevens haar verzoek vermeerderd met een verzoek om partneralimentatie.
Zij verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissingen ten aanzien van de kinderalimentatie (punt 3.4) en de woning met garage in Polen (punt 3.5.2) en opnieuw rechtdoende:
met betrekking tot onderhoudsbijdragen
- te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] € 376,--, per maand moet betalen, althans een door het hof te bepalen bedrag met ingang van een door het hof te bepalen datum; en
- te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud een door het hof te bepalen bedrag per maand moet betalen met ingang van een door het hof te bepalen datum;
met betrekking tot de woning met garage in Polen
primair: te verklaren voor recht dat de woning met garage in Polen tot haar privévermogen behoren en daarom niet voor verdeling in aanmerking komen;
subsidiair: te oordelen dat zij een vergoedingsrecht heeft jegens de gemeenschap van € 38.979,--, althans € 24.553,--, althans een door het hof te bepalen bedrag;
meer subsidiair: de woning met garage in Polen aan haar toe te delen tegen betaling van € 8.925,50, althans een door het hof te bepalen bedrag, aan de man;
zowel primair, als subsidiair als meer subsidiair:
- de man te veroordelen zijn volledige medewerking te verlenen aan de levering van de woning met garage in Polen aan haar;
- dat, indien een termijn van twee weken is versteken, het hof deze beschikking in de plaats stelt van de ontbrekende wilsverklaring en handtekening van de man, benodigd voor de juridische levering van de eigendom van de woning met garage in Polen aan haar en de daarmee verband houdende stukken;
- de man te veroordelen mee te werken aan de Polen in benodigde verklaring waaruit blijkt dat de man niet langer eigenaar is van de woning met garage in Polen;
met betrekking tot de echtelijke woning aan [adres] [postcode] [woonplaats man] (hierna ook: de woning)
de man te veroordelen tot betaling van € 2.157,-- aan haar ter zake van de door haar betaalde materiaalkosten voor de renovatie van de woning;
met betrekking tot de verdeling
de man te veroordelen tot betaling aan haar wegens overbedeling:
  • voor de inboedel: € 5.000,--, althans een door het hof bepalen bedrag,
  • voor de auto: € 7.500,--, althans een door het hof te bepalen bedrag,
  • voor de cryptovaluta: € 13.056,50, althans een door het hof te bepalen bedrag.
5.2.1.
De man verzoekt in het principaal hoger beroep de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man in eerste aanleg en in hoger beroep, vermeerderd met het griffierecht en vermeerderd met de wettelijke rente over de
proceskosten vanaf de derde dag na de datum van de beschikking van het hof tot aan de dag der algehele voldoening.
5.3.
De man heeft twee grieven en één voorwaardelijke grief aangevoerd tegen de bestreden beschikking. Deze gaan over de (wijze van) verdeling van de woning en de woning met garage in Polen (grieven 1 en 2) en de kinderalimentatie (voorwaardelijke grief 3).
De man verzoekt in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het navolgende te bepalen:
met betrekking tot de woning
‘B.
De vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het verlijden van een akte van
levering van de woning, staande en gelegen [postcode] [woonplaats man] , [adres] , waarbij het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning wordt overgedragen aan de man, ten overstaan van een door de man aan te wijzen notaris onder gelijktijdige betaling van de overwaarde door de vrouw, waarbij de vorderingen van de vrouw aan de man, zoals volgend uit de beschikking van 21 december 2022 en de nog te wijzen beschikking van het gerechtshof, in mindering mogen worden gebracht op de overwaarde die toekomt aan de vrouw, welke levering slechts zal kunnen plaatsvinden indien de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bestaande hypothecaire verplichtingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen, tot een maximum van € 20.000,00.
C.
Te bepalen dat aan de man, indien de vrouw niet op eerste verzoek van de man voldoet aan de veroordeling om mee te werken, vervangende toestemming wordt verleend om mede namens de vrouw de akte van levering van de woning te ondertekenen.
D.
De geldbedragen die de vrouw aan de man verschuldigd is, zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Limburg d.d. 21 december 2022 en de nog te wijzen beschikking in onderhavige hoger beroepsprocedure, op haar deel van de overwaarde in mindering zal strekken en deze verrekening direct bij de notaris te laten geschieden.
E.
Voor zover de man de woning niet kan overnemen de man ex artikel 3:174 lid 1 BW te machtigen om al het nodige te doen voor de verkoop en levering van de onroerende zaak staande en gelegen te [postcode] [woonplaats man] , [adres] , waarbij de adviezen van de makelaar ten aanzien van de vraag- en laatprijs worden gevolgd.
F.
Te bepalen dat wordt bepaald de nog te wijzen beschikking in de plaats komt van de toestemming en/of wilsverklaring van de vrouw en van de voor de levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw.
G.
Te bepalen dat indien de woning aan een derde zal worden verkocht ieder van partijen voor de helft gerechtigd is tot de verkoopopbrengst, waarbij de geldbedragen die de vrouw aan de man verschuldigd is, zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Limburg d.d. 21 december 2022 en de nog te wijzen beschikking in onderhavige hoger beroepsprocedure, op haar deel van de overwaarde in mindering zal strekken en deze verrekening direct bij de notaris te laten geschieden.’
met betrekking tot de woning met garage in Polen
‘H.
De vrouw te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de verkoop en
eigendomsoverdracht van de woning en garage te Polen, bij een door de man nader aan te wijzen notaris, waarbij de makelaar een reëel marktconforme vraag- en laatprijs bepaalt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen, tot een maximum van € 20.000,00.
I
De vrouw te veroordelen tot betaling van 50% van de verkoopkosten aan de man.
J.
En voorts de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het verkooptraject van de woning en de garage in de ruimste zin des woords, waaronder begrepen het
verkoopklaar/toonbaar maken van de woning en de garage en het bieden van de gelegenheid aan de makelaar om de woning en de garage te bezichtigen met potentiële kopers, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen, tot een maximum van € 20.000,00.
K.
Indien de vrouw niet meewerkt aan het verkooptraject de man te machtigen tot het te gelden
maken van de woning en de garage te Polen.
L.
En voorts te bepalen dat, indien de vrouw niet vrijwillig meewerkt aan de verkoop en levering van de woning en garagebox te Polen, de nog te wijzen beschikking alsdan dezelfde kracht heeft als een in de wettelijke vorm opgemaakt koop- en leveringsakte, althans in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring, medewerking en/of handtekening van de vrouw ter zake van de aan de makelaar te verstrekken verkoopopdracht, de koopovereenkomst van de woning en de garage en de door de notaris op te stellen akte van levering en zonodig een nieuwe taxatie van de woning en de garage.’
5.4.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerbespreken.

6.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid van de nevenverzoeken
6.1.
De man heeft bij wijze van verweer tegen de verzoeken van de vrouw om partneralimentatie en de (wijze van) verdeling aangevoerd dat sprake is van nieuwe verzoeken die ingevolge het bepaalde in art. 362 Rv in verbinding met art. 282 lid 4 Rv niet voor het eerst in hoger beroep kunnen worden gedaan. Dit verweer van de man faalt. Genoemde verzoeken kunnen worden gekwalificeerd als nevenvoorzieningen bij echtscheiding als bedoeld in art. 827 Rv die op grond van vaste jurisprudentie voor het eerst in hoger beroep kunnen worden gedaan (vgl. Hoge Raad 7 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5410). De vrouw is dus ontvankelijk in die verzoeken.
Intrekking grief V
6.2.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de vrouw grief V over de door haar gemaakte kosten voor de voormalige echtelijke woning, ingetrokken. Deze grief behoeft daarom geen verdere bespreking. Het hof zal het verzoek om de man te veroordelen tot betaling van € 2.157,-- aan de vrouw vanwege door haar betaalde materiaalkosten voor de renovatie van de woning, (als het meer of anders verzochte) afwijzen.
De alimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.3.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding (op grond van art. 3 Brussel IIbis), heeft hij op grond van art. 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot de alimentatieverzoeken.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
Kinderalimentatie (grief I van de vrouw, voorwaardelijk incidenteel hoger beroep man)
Het oordeel van de rechtbank
6.4.
De rechtbank heeft bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] € 254,-- per maand aan de vrouw moet betalen met ingang van ‘een door de rechtbank in goede justitíe te bepalen datum’.
De grieven
6.5.
De grief van de vrouw gaat over de draagkracht van de man. Zij stelt dat bij de berekening van de draagkracht van de man het percentage woonlasten en het minimumbedrag voor vaste lasten moeten worden gehalveerd, omdat de man samenwoont met zijn huidige partner die een eigen inkomen heeft. Voorts stelt zij dat de rechtbank een te hoge zorgkorting heeft toegepast. Zij verzoekt de kinderalimentatie vast te stellen op € 376,-- per maand met ingang van een door het hof te bepalen datum.
6.6.
De man heeft verweer gevoerd. Zijn voorwaardelijk ingestelde grief gaat over zijn schuldenlast. Hij stelt dat in het geval de kinderalimentatie opnieuw wordt berekend er rekening moet worden gehouden met alle aflossingen/schulden die hij maandelijks moet voldoen.
6.7.
Het hof zal de grieven hierna gezamenlijk bespreken
Ingangsdatum
6.8.
Het hof stelt vast dat de rechtbank geen ingangsdatum voor de kinderalimentatie heeft bepaald. Desondanks heeft de man de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie sinds de datum van de bestreden beschikking tot op heden steeds betaald. Gezien zijn, zoals hierna zal blijken, bescheiden inkomen acht het hof het ongewenst de man te confronteren met een eventuele bijbetalingsverplichting over het verleden. Het hof zal de kinderalimentatie daarom vaststellen per 1 januari 2024. Dit betekent dat het hof de draagkracht van de man zal berekenen aan de hand van de belastingtarieven van het jaar 2024 en conform de per 1 januari 2023 geadviseerde forfaitaire rekenwijze van de landelijke Expertgroep Alimentatie.
De behoefte van [minderjarige]
6.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige] € 398,-- per maand bedraagt.
De draagkracht van de man
6.10.
De rechtbank heeft bij de berekening van de draagkracht van de man rekening gehouden met een forfaitair bedrag aan woonlasten ter hoogte van 30% van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man.
Hiertegen is de
vrouwopgekomen. Zij stelt dat de man al geruime tijd samenwoont met zijn huidige partner, met wie hij de maandelijkse (woon)lasten deelt. De partner woont uitsluitend bij de man en heeft geen eigen woning. Er is sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Daarom dient het percentage woonlasten van de man te worden gehalveerd naar 15% van het NBI van de man en het minimumbedrag voor vaste lasten te worden gehalveerd naar € 615,--.
Volgens de
manis er geen reden om af te wijken van de forfaitaire berekeningswijze. Hij licht dat als volgt toe.
Hij voldoet de woonlasten alleen. Zijn partner draagt niet bij aan de woonlasten. De woning is niet diens eigendom en daarom is het niet billijk van hem een bijdrage daarvoor te verlangen. Het is bovendien niet redelijk dat gerekend wordt met een lagere aflossing, omdat ook de vrouw van die aflossing profiteert. Hoe meer er wordt afgelost hoe hoger de overwaarde is die aan haar moet worden voldaan. Daarbij komt dat zijn woonlasten na overname van de woning zullen stijgen, omdat hij de hypotheek dient te verhogen teneinde de vrouw te kunnen uitkopen.
6.11.
Het
hofoverweegt als volgt.
Sinds 2013 adviseert de Expertgroep Alimentatie om bij de berekening van de draagkracht van de alimentatieplichtige voor de voldoening van kinderalimentatie voor de woonlasten uit te gaan van 30% van het NBI.
Het hanteren van een forfaitaire woonlast is op zichzelf genomen niet in strijd met de wettelijke maatstaven. Indien met de aldus berekende draagkracht niet (geheel) in de behoefte van de kinderen kan worden voorzien en er bovendien aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de man duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait, moet het hof nagaan of de draagkracht van de man, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Als dit het geval is, dient het hof ofwel deze hogere bijdrage op te leggen, ofwel te motiveren waarom hij daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding ziet (vgl. HR 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:586).
6.12.
Het hof zal eerst berekenen of partijen geheel in de behoefte van [minderjarige] kunnen voorzien volgens een berekening met het gebruikelijke forfaitaire woonbudget, groot 30% van het NBI.
6.13.
De man heeft zijn salarisspecificaties overgelegd van januari tot en met november 2023. Uitgaande van de salarisspecificaties van januari tot en met november 2023 bedraagt het inkomen van de man € 2.669,-- bruto per maand, te verminderen met arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioenpremie en te vermeerderen met vakantiegeld. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Dit resulteert in een netto besteedbaar inkomen van € 2.395,-- per maand, waaruit een (30%) woonbudget volgt van € 718,-- per maand.
6.14.
Het hof zal voor de bepaling van de draagkracht van de man volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie de daarbij behorende draagkrachtformule toepassen: 70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.270)].
6.15.
De man stelt dat bij de berekening van zijn draagkracht ook nog rekening moet worden gehouden met alle maandelijkse aflossingen. Het gaat om de zorgtoeslagschuld over 2020 en 2021, gemeentelijke belastingen (van € 78,65 in 2022 en € 103,73 in 2023) en betalingsregelingen voor taxatiekosten en advocaatkosten.
6.16.
Het hof is van oordeel dat, vanwege de ingangsdatum van de kinderalimentatie (1 januari 2024), alleen de maandelijkse lasten per 1 januari 2024 relevant zijn. Het hof houdt daarom geen rekening met de zorgtoeslagschuld, aangezien uit de overgelegde stukken blijkt en bij de mondelinge behandeling is bevestigd dat deze begin 2024 geheel is afgelost. Het forfaitaire woonbudget omvat de gemeentelijke belastingen, zodat het hof ook daarmee (in deze forfaitaire berekening) geen rekening houdt. Voor de taxatie- en advocaatkosten, ten slotte, geldt dat de man geen inzicht heeft gegeven in de hoogte ervan per 1 januari 2024. Met die kosten houdt het daarom eveneens geen rekening.
6.17.
Op grond van het voorgaande volgt een draagkracht van de man van afgerond 70% x [2.395 - (718 + 1.270)] = € 285,-- per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw een minimale draagkracht heeft van € 25,-- per maand. De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt aldus € 310,-- per maand. Dit betekent dat indien met het forfaitaire woonbudget van 30% wordt gerekend partijen gezamenlijk over onvoldoende draagkracht beschikken om te voorzien in de behoefte van [minderjarige] (van € 398,-- per maand). Daarom dient het hof na te gaan of er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de man duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait.
6.18.
De man heeft de volgende maandelijkse woonlasten: rente en aflossing (€ 623,59), premie levensverzekering (€ 22,--), eigenaarslasten (€ 95,--) en gemeentelijke belastingen. Omdat de hoogte van de gemeentelijke belastingen per 1 januari 2024 niet bekend is, zal het hof in redelijkheid rekening houden met een bedrag gelijk aan de gemeentelijke belastingen in 2023, dus met € 104,-- per maand. De totale woonlasten komen daarmee op, afgerond, € 845,-- per maand. De man erkent dat hij sedert november 2022 (duurzaam) samenwoont met zijn huidige partner en onweersproken is dat de partner van de man een eigen inkomen heeft. Het hof is daarom van oordeel dat van de partner van de man in redelijkheid kan worden verwacht de helft van de gezamenlijke woonlasten te dragen (ongeacht dat dit (thans nog) betekent dat hij daarmee (indirect) bijdraagt aan de aflossing van de hypothecaire geldlening waarvan ook de vrouw profijt heeft). Dit leidt ertoe dat de werkelijke woonlasten van de man (afgerond) € 423,-- per maand bedragen. Dit bedrag is aanmerkelijk lager dan het bedrag dat volgt uit de toepassing van het forfait. Het hof zal van dit lagere bedrag uitgaan, omdat, zoals hierna zal blijken, met de alsdan berekende draagkracht geheel in de behoefte van [minderjarige] kan worden voorzien.
Dat de woonlasten van de man na overname van de woning door een verhoging van de hypotheek mogelijk zullen stijgen, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat het hof niet vooruit kan lopen op nog onbekende toekomstige woonlasten, geldt ook in die situatie dat de man zijn woonlasten kan delen met zijn partner, waardoor zijn werkelijke woonlast naar verwachting lager zal zijn dan de forfaitaire woonlast.
6.19.
Gerekend met zijn werkelijke woonlasten, heeft de man een draagkracht van afgerond 70% x [2.395 - (423 + 1.270)] = € 491,-- per maand.
6.20.
Omdat met de aldus berekende draagkracht reeds volledig in de behoefte van [minderjarige] (van € 398,-- per maand) kan worden voorzien, ziet het hof geen aanleiding om, zoals de vrouw voorstaat, te rekenen met woonlasten ter hoogte van 15% van het NBI van de man, (wat neerkomt op € 359,--) en/of de helft van ‘het minimumbedrag voor vaste lasten’.
Draagkrachtvergelijking
6.21.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt (491 + 25 =) € 516,-- per maand. Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [minderjarige] van € 398,-- per maand. Het hof zal daarom een draagkrachtvergelijking maken.
De verdeling van de kosten van [minderjarige] over de man en de vrouw wordt berekend door ieders draagkracht voor [minderjarige] te delen door de totale draagkracht, vermenigvuldigd met de behoefte van [minderjarige] . Dit resulteert in de volgende berekening:
het eigen aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] bedraagt:
(491 / 516) x 398 = € 379,-- per maand;
het eigen aandeel van de vrouw in de kosten van [minderjarige] bedraagt:
(25 / 516) x 398 = € 19,-- per maand.
De zorgkorting
6.22.1.
De
rechtbankheeft rekening gehouden met een zorgkorting van 25%.
6.22.2.
De
vrouwstelt dat uitgegaan moet worden van een zorgkorting van 5%, omdat [minderjarige] gemiddeld minder dan één dag per week bij de man verblijft.
6.22.3.
De
manstelt dat gerekend moet worden met een zorgkorting van 15%. De vrouw frustreert de omgang tussen hem en [minderjarige] en weigert de beschikking van de rechtbank na te komen, maar thans wordt in samenwerking met de GI en GrandCare geprobeerd de omgang weer te herstellen en uit te breiden naar één weekend per veertien dagen.
6.22.4.
Het
hofoverweegt als volgt.
De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] in de ene week op zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur en in de andere week op zaterdag van 9.00 uur tot 18.00 uur bij de man verblijft. Daarbij past een percentage van 15%. In het gegeven dat deze regeling thans feitelijk niet wordt uitgevoerd, ziet het hof geen aanleiding van een lager percentage uit te gaan. De ouders dienen zich te houden aan de door de rechtbank opgelegde zorgregeling – duidelijk is dat dit ook de wens is van de man – en het komt het hof voor dat de inspanningen van de GI daarop ook gericht zijn. Het hof zal daarom uitgaan van een zorgkorting van 15%.
De zorgkorting beloopt, afgerond, (15% x 398 =) € 60,-- per maand. Omdat partijen volledig in de behoefte van [minderjarige] kunnen voorzien, dient de zorgkorting volledig in mindering te worden gebracht op de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] .
Vaststelling van de kinderalimentatie
6.23.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] zal vaststellen op een bedrag van € 319,-- per maand met ingang van 1 januari 2024.
Partneralimentatie (vermeerdering van verzoek van de vrouw)
Het verzoek van de vrouw
6.24.
De
vrouwheeft na vermeerdering van haar verzoek verzocht te bepalen dat de man haar een maandelijkse bijdrage in de kosten van levensonderhoud moet betalen met ingang van 1 januari 2022 althans een door het hof te bepalen datum. Zij voert daartoe aan dat zij onvoldoende inkomsten heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. Eerst bij de mondelinge behandeling heeft zij voorgerekend dat haar aanvullende behoefte € 737,-- per maand bedraagt.
Het verweer van de man
6.25.
De
manheeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij stelt dat, zo haar aanvullende behoefte door de vrouw al juist is berekend, hij niet de draagkracht heeft om partneralimentatie te voldoen.
De beoordeling
6.26.
Het
hofoverweegt als volgt. Een onderhoudsplicht bestaat alleen voor zover de onderhoudsgerechtigde niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde verminderen de behoefte aan een bijdrage, oftewel de behoeftigheid. Onder inkomsten worden zowel de daadwerkelijke inkomsten als de in redelijkheid te verwerven inkomsten (verdiencapaciteit) verstaan. Het is aan de vrouw te stellen en te onderbouwen dat zij niet in het eigen levensonderhoud kan voorzien. De enkele stelling dat zij thans onvoldoende inkomsten heeft om in het levensonderhoud te voorzien, is onvoldoende. Zij heeft nagelaten enig inzicht te geven in de inkomsten die zij in redelijkheid zou kunnen verwerven, zodat het hof niet kan beoordelen of de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Het hof zal haar verzoek daarom afwijzen.
De vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk
Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.27.
Omdat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake de echtscheiding volgt uit het bepaalde in art. 3 Brussel II-bis (partijen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland) brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak op grond van art. 5 lid 1 Huwelijksvermogensrechtverordening ook rechtsmacht mee voor de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.
De rechtbank heeft geoordeeld dat op het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking (22 december 2007) Pools recht van toepassing is (art. 4 lid 2 aanhef en sub 2 aanhef en onder a Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978) en met ingang van [geboortedatum] 2017 Nederlands recht (art. 7 sub 2 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978). Daartegen zijn geen grieven zijn gericht, zodat ook het hof daarvan uit zal gaan (vgl. HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:200).
De woning (grief 1 van de man)
6.28.
De
rechtbankheeft bepaald dat de man twee maanden de tijd krijgt om de echtelijke woning te laten taxeren en vervolgens binnen zes maanden na de taxatie aan de vrouw de helft van de overwaarde dient te voldoen.
6.29.
De
manvoert, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank geen consequenties verbonden aan de mogelijkheid dat de vrouw niet meewerkt aan toedeling van de woning aan hem. De woning is op 26 januari 2023 (opnieuw) getaxeerd op € 200.000,--, maar vervolgens is het hem niet gelukt om met de vrouw in contact te komen. Al sinds het begin van de echtscheidingsprocedure reageert zij niet op zijn uitgesproken wens de woning aan zich te laten toedelen.
De man heeft in hoger beroep zijn verzoek vermeerderd. Hij verzoekt, althans zo begrijpt het hof:
1. de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan het verlijden van een akte van levering van de woning aan hem, ten overstaan van een door hem aan te wijzen notaris onder gelijktijdige betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw, waarbij zijn vorderingen op de vrouw, zoals volgend uit de bestreden beschikking en de beschikking van het hof, in mindering mogen worden gebracht op de overwaarde die toekomt aan de vrouw, een en ander onder verbeurte van een dwangsom;
2. dat, voor het geval de vrouw niet op zijn eerste verzoek aan die veroordeling voldoet, aan hem vervangende toestemming wordt verleend om mede namens de vrouw de akte van levering van de woning te ondertekenen;
3. voor het geval hij de woning niet kan overnemen, aan hem een machtiging tot te gelde maken van de woning af te geven krachtens art. 3:174 BW, waarbij de beschikking van het hof in de plaats komt van de toestemming en/of wilsverklaring van de vrouw en van de voor de levering van de woning noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw.
6.30.
De
vrouwheeft de stellingen van de man weersproken.
Zij heeft tot op heden haar medewerking aan de toedeling van de woning aan de man niet verleend omdat zij het niet eens is met de eenzijdig door de man uit laten voeren taxatie. Inmiddels heeft zij de woning zelf ook laten taxeren en daarbij is de waarde bepaald op € 257.000,-- (prod. 16). Deze waarde is mede gebaseerd op de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen in de omgeving van de woning en is dus alleszins redelijk en realistisch. In redelijkheid kan daarom niet van haar worden verwacht dat zij haar medewerking verleent aan toedeling van de woning aan de man tegen een waarde van € 200.000,--. Zij zal wel meewerken aan toedeling van de woning aan de man als dit tegen een reële waarde gebeurt. Redenen haar tot medewerking te veroordelen, een dwangsom daaraan te verbinden of de man vervangende toestemming te verlenen ter zake, zijn er daarom niet.
Indien de man de woning uiteindelijk niet kan overnemen, heeft ook zij belang bij verkoop van de woning aan een derde en zal zij ook daaraan haar medewerking verlenen.
6.31.
Tijdens de mondelinge behandeling voor het hof zijn partijen overeengekomen dat de woning opnieuw zal worden getaxeerd, in aanwezigheid van partijen en hun advocaat en op kosten van de man.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld het hof na de overeengekomen taxatie daarover nader te informeren.
6.32.
Uit het bij journaalbericht van 2 april 2024 door de man overgelegde taxatierapport blijkt dat de marktwaarde van de woning op 13 maart 2024 € 205.000,-- bedraagt.
6.33.
Bij journaalbericht van 22 april 2024 heeft de vrouw het hof bericht dat zij akkoord is met het taxatierapport, waaruit het hof opmaakt dat de vrouw het eens is met de getaxeerde waarde van € 205.000,--.
6.34.
Partijen zijn bij de mondelinge behandeling voor de rechtbank zelf een verdeling van de woning overeengekomen (in die zin dat de man twee maanden de tijd krijgt om de echtelijke woning te laten taxeren en vervolgens binnen zes maanden aan de vrouw de helft van de overwaarde dient te voldoen). Uit voornoemde correspondentie begrijpt het hof dat partijen het nu ook eens zijn over tegen welke waarde (€ 205.000,--) de man de woning aan zich kan laten toedelen. Voor het hof is er in het kader van de verdeling in zoverre dan geen taak meer weggelegd (vgl. HR 8 juni 2013 ECLI:NL:HR:2013:BY4279).
6.35.
Een overeenkomst van verdeling verplicht partijen tot levering. Het hof begrijpt het (primaire) verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de notariële levering van de woning aan hem, als een verzoek tot nakoming van de overeenkomst van partijen. Het hof zal dat verzoek daarom toewijzen.
6.36.
Het hof zal voorts, conform het verzoek van de man, bepalen dat bij gelegenheid van de ondertekening van de notariële akte van levering, de man de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw moet voldoen. De man verzoekt daarop in mindering te mogen brengen, de vorderingen die hij uit hoofde van de bestreden beschikking en deze beschikking heeft op de vrouw. Het hof begrijpt dat de man met betrekking tot genoemde vorderingen een beroep doet op verrekening als bedoeld in art. 6:127 BW lid 2. Het hof overweegt hierover als volgt.
Verrekening is slechts mogelijk indien – kort gezegd – de man de bevoegdheid heeft tot verrekening (art. 6:127 BW) en art. 6:136 BW niet aan verrekening in de weg staat. Laatstgenoemd artikel luidt als volgt:
‘De rechter kan een vordering ondanks een beroep van de verweerder op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.’
Het hof is van oordeel dat voor de vorderingen die de man uit hoofde van de onderhavige beschikking op de vrouw zal verkrijgen, de man de bevoegdheid heeft tot verrekenen omdat het hof uitsluitend die vorderingen op eenvoudige wijze kan vaststellen en deze voor toewijzing vatbaar zijn. Zoals hierna zal blijken, betreft dit enkel de vordering die de man op de vrouw zal verkrijgen uit hoofde van de toedeling van de woning met garage in Polen aan de vrouw. Het hof zal bepalen dat op de door de man aan de vrouw te betalen overwaarde in mindering strekt de vordering die hij heeft op de vrouw uit hoofde van de toedeling van de woning met garage aan de vrouw. In zoverre slaagt het beroep van de man op verrekening.
6.37.
Nu de vrouw instemt met de getaxeerde waarde van de woning en bovendien (financieel) belang heeft bij de levering van de woning aan de man, gaat het hof er van uit dat zij, conform haar toezegging, ook daadwerkelijk haar medewerking aan die levering zal verlenen. In de situatie dat de man niet in staat is de woning aan zich te laten toedelen, heeft zij belang bij verkoop van de woning aan een derde, zodat zij naar verwachting ook daaraan haar medewerking zal verlenen. De verzoeken van de man, samengevat, om aan de medewerking van de vrouw een dwangsom te verbinden, aan hem vervangende toestemming te verlenen om mede namens haar de akte van levering van de woning te ondertekenen, dan wel hem ex art. 3:174 lid 1 BW te machtigen al het nodige te doen voor de verkoop en levering van de woning, zal het hof daarom afwijzen.
De verdeling van de woning met garage in Polen (grieven II en III van de vrouw, grief 2 van de man)
Het oordeel van de rechtbank
6.38.
De
rechtbankheeft bepaald dat de vrouw twee maanden de tijd krijgt om de woning met garage in Polen te laten taxeren en vervolgens binnen zes maanden na de taxatie aan de man de helft van de overwaarde dient te voldoen. Hiertegen keren zich de grieven II en III van de vrouw en grief 2 van de man.
De grieven van de vrouw
6.39.
De
vrouwstelt primair dat de woning met garage in Polen niet tot de huwelijksgemeenschap maar tot haar privévermogen behoort en daarom niet voor verdeling vatbaar is (grief II). Subsidiair stelt zij dat zij voor de woning met garage een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap (grief III). Zij licht haar grieven als volgt toe.
De woning in Polen is op 3 augustus 2009 gekocht voor 120.000,-- Zloty. Op 6 februari 2008 heeft zij een stuk grond dat tot haar privévermogen behoort, verkocht voor 70.000,-- Zloty. Regelmatig heeft zij geld overgemaakt naar een op haar naam staande spaarrekening. Van die spaarrekening zijn voor de aankoop van de woning in Polen 100.000,-- Zloty overgeboekt naar de verkoper. Hieruit volgt dat de woning met garage in Polen voor het overgrote deel is gefinancierd uit de opbrengst van de verkoop van een stuk grond dat tot haar privévermogen behoorde en met haar spaargeld, dus met haar privévermogen. Naar Pools recht behoren goederen die zijn gefinancierd met privévermogen van één van de echtgenoten niet tot het gemeenschappelijk vermogen. De woning met garage in Polen komt dus niet voor verdeling in aanmerking.
Indien het hof van oordeel is dat de woning met garage wel tot het gemeenschappelijk vermogen behoort, moet de man haar het deel dat uit haar privévermogen is betaald, vergoeden. Daarnaast moet de man haar de helft van de maandelijkse bijdragen van, omgerekend, € 100,-- per maand voor de Vereniging van Eigenaren (VvE) betalen, die zij sinds april 2021 heeft voldaan.
De betwisting door de man
6.40.
Volgens de
manis de vrouw niet-ontvankelijk in grief II, dan wel moet deze grief worden afgewezen, omdat zij in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd tegen zijn verzoek tot verdeling van de woning met garage in Polen en partijen tijdens de mondelinge behandeling voor de rechtbank daarover afspraken hebben gemaakt (rov. 2.32. van de bestreden beschikking). Daarmee heeft zij erkend dat de woning met garage tot het gemeenschappelijk vermogen van partijen behoort. Dat zij daar thans tegen opkomt is in strijd is met de regels van een goede procesorde.
Subsidiair weerspreekt hij grief II van de vrouw. Zoals in de notariële akte d.d. 3 augustus 2009 is vermeld, hebben partijen de woning met garage in Polen met gemeenschappelijk vermogen gekocht. Ook het saldo op de spaarrekening op naam van de vrouw is gemeenschappelijk vermogen. Partijen gebruikten de bankrekening eindigend op [nummer] en de spaarrekening, (allebei op naam van de vrouw) als gezamenlijke rekeningen. Zijn salaris (als kostwinner) werd op rekening eindigend op [nummer] gestort en van die rekening werd geleefd en geld overgemaakt naar de spaarrekening.
Hij weerspreekt ook grief III. Partijen zijn bij helfte eigenaar van de woning en er is geen vergoedingsrecht ontstaan. Voor de bijdragen aan de VvE wijst de man erop dat hij alle eigenaarslasten en gebruikerslasten van de voormalige echtelijke woning voldoet.
Hij maakt bezwaar tegen de door de vrouw overgelegde in de Poolse taal opgestelde producties 5 tot en met 10, omdat daarvan geen vertaling is gegeven.
De beoordeling
Privé of gemeenschappelijk vermogen
6.41.
Nog daargelaten dat de vrouw impliciet zou hebben erkend dat de woning met garage in Polen tot de huwelijksgemeenschap behoort – de vrouw weerspreekt dit, een proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank is niet overgelegd en het hof is gebleken dat de communicatie tijdens de mondelinge behandeling in aanwezigheid van zowel een gebarentolk als een Poolse tolk moeizaam verloopt – is het hof van oordeel dat grief II van de vrouw tevergeefs is voorgedragen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Tussen partijen is in geschil of de woning met garage in Polen tot het gemeenschappelijk vermogen van partijen behoort (zoals de man stelt) – en dus moet worden verdeeld – of tot het privévermogen van de vrouw (zoals de vrouw stelt). De producties die de vrouw ter onderbouwing van haar stelling heeft overgelegd (en waartegen de man wegens het ontbreken van een Nederlandse vertaling bezwaar heeft gemaakt), kunnen de vrouw (ook met vertaling) niet baten, nu deze, zo begrijpt het hof, zijn bedoeld aan te tonen dat de betaling van de woning met garage in Polen zijn gedaan van de op naam van de vrouw gestelde spaarrekening, waarop door de vrouw bedragen zijn gestort, waaronder de opbrengst van de verkoop van een haar in eigendom toebehorend stuk grond. Zo dit het geval zou zijn, volgt daaruit echter niet zonder meer, anders dan de vrouw veronderstelt, dat de woning met garage met privévermogen van de vrouw is gefinancierd. De tenaamstelling van een bankrekening betreft immers slechts de verhouding tussen de bank en de rekeninghouder(s) en geeft niet aan wie gerechtigd is tot het saldo op een bankrekening (vlg. HR 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6525). Nu als onweersproken vaststaat dat de spaarrekening, weliswaar op naam van de vrouw, door partijen als gemeenschappelijke rekening werd gebruikt (en ook door de man werd gevoed), zijn partijen ieder voor de helft gerechtigd tot het saldo van die spaarrekening. Betalingen vanaf deze rekening kunnen dan ook worden geacht uit gemeenschappelijk vermogen te zijn gedaan. Dat de woning met garage in Polen met gezamenlijk vermogen is aangeschaft, volgt bovendien met zoveel woorden uit de Poolse akten, waarin is opgenomen dat partijen genoemde onroerende zaken ‘kopen uit hun gemeenschappelijk vermogen, in de voor hen bindende wettelijke gemeenschap van goederen’. Het betoog van de vrouw dat deze akte aantoonbaar onjuist is, kan niet worden gevolgd. Die stelling is niet nader onderbouwd en bovendien heeft de vrouw, zo staat onbestreden vast, die akte ook zelf ondertekend.
Vergoedingsrecht en regresvordering
6.42.
Omdat de door de vrouw gestelde betalingen worden geacht uit gemeenschappelijk vermogen te zijn gedaan, leiden die betalingen niet tot een vergoedingsrecht. In zoverre faalt ook grief II van de vrouw.
Of de vrouw jegens de man een regresrecht toekomt voor de bijdragen aan de VvE, moet worden beoordeeld aan de hand van art. 6:10 BW. Volgens art. 6:10 BW zijn schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem of haar in hun onderlinge verhouding aangaat, draagplichtig. Het hof is van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid in de onderlinge verhouding tussen partijen meebrengt dat de vrouw de bijdragen aan de VvE voor haar rekening dient te nemen, zonder nadere verrekening. De vrouw wenst(e) de toedeling van de woning met garage in Polen en de man wenst(e) toedeling van de woning in Nederland. Uitsluitend de man heeft steeds de eigenaars- en gebruikerslasten (zonder voldoening van een gebruikersvergoeding aan de vrouw) van die woning voldaan. Gelet op de post-relationele solidariteit die de rechtsverhouding van partijen als ex-echtgenoten beheerst, ligt het gelet op die feiten en omstandigheden op de weg van de vrouw om de eigenaars- en gebruikerslasten van de woning met garage in Polen voor haar rekening te nemen. Ook in zoverre faalt grief III van de vrouw.
De (wijze van) verdeling van de woning met garage in Polen (grief 2 van de man)
6.43.
Grief 2 van de
manhoudt in dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de gezamenlijke woning met garage per ommegaande te koop moet worden aangeboden. Partijen zijn namelijk bij de rechtbank overeengekomen dat de vrouw twee maanden de tijd krijgt om de woning met garage in Polen te laten taxeren en vervolgens binnen zes maanden aan de man de helft van de overwaarde dient te voldoen. Tot op heden heeft de vrouw de woning met garage niet laten taxeren en blijft onduidelijk of zij die onroerende zaken kan overnemen.
6.44.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de taxatie van de woning met garage in Polen inmiddels heeft plaatsgevonden. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij het volgende hebben afgesproken: ‘de advocaat van de man krijgt (de vertaling van) het taxatierapport toegestuurd en als de waarde klopt, 200.000,-- Zloty, is er overeenstemming, zodat dan alleen hoeft te worden beslist over de vraag of de onroerende zaken gemeenschappelijke eigendom zijn of privéeigendom van de vrouw’.
Over het laatste, de vraag of de woning met garage gemeenschappelijke eigendom is of privéeigendom van de vrouw, heeft het hof hiervóór, in rov. 6.41., beslist. De woning met garage is gemeenschappelijke eigendom van partijen en moet daarom worden verdeeld.
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld het hof te informeren of over die verdeling overeenstemming is bereikt.
6.45.
Bij journaalbericht van 4 april 2024 heeft de vrouw twee ongenummerde pagina’s en de pagina’s 2 en 18 van het taxatierapport met vertaling overgelegd. Daaruit blijkt dat op 22 december 2022 de geschatte waarde van de woning in Polen 200.000,-- Zloty bedraagt en de geschatte waarde van de garage in Polen 27.000,-- Zloty.
6.46.
Bij de bij journaalbericht van 12 april 2024 gevoegde brief van diezelfde datum, heeft de man het hof bericht niet met het taxatierapport te kunnen instemmen, om de navolgende redenen:
‘1. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2023 is besproken dat beide woningen opnieuw getaxeerd dienen te worden. Het taxatierapport van de vrouw dateert van 30 december 2022. De man stelt zich op het standpunt dat de woning opnieuw getaxeerd dient te worden en dat hij in de gelegenheid moet worden gesteld om aanwezig te zijn bij de taxatie;
2. Verder worden slechts enkele pagina’s overgelegd. Het rapport zou 20 pagina’s omvatten. Alleen pagina 2 en 18 zijn toegezonden en vertaald. [De man] kan het rapport niet op juistheid/volledigheid controleren;
3. Op basis van de ingediende stukken kan [de man] kan niet nagaan of de taxateur daadwerkelijk in de woning en garage is geweest, of dat de taxatie op afstand is gedaan;
4. Bij gebrek aan een volledig én recent taxatierapport wordt de getaxeerde waarde betwist. Het is onduidelijk waar de waarde op wordt gebaseerd.’
6.47.
Het
hofstelt op grond van voornoemde correspondentie vast dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de woning en garage in Polen. Immers daartoe is vereist dat partijen ook overeenstemming hebben over de financiële consequenties (vgl. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4279) en daarvan is geen sprake. De man is het niet eens met de getaxeerde waarde en ook niet met de gehanteerde peildatum waartegen de onroerende zaken zijn getaxeerd. Daarbij komt dat het taxatierapport zowel een waarde vermeldt van de woning (€ 200.000,--) als van de garage (€ 27.000,--) en voor het hof onduidelijk is of de ter mondelinge behandeling voor het hof uitgesproken overeenstemming over de waarde van € 200.000,-- mede de waarde van de garage omvat. Partijen hebben zich daarover (ook nadien) niet uitgelaten.
6.48.
Nu partijen over de verdeling van de woning en garage in Polen geen overeenstemming hebben bereikt, zal het hof ingevolge art. 3:185 BW de verdeling vaststellen.
Het hof zal de woning met garage in Polen, conform haar meer subsidiaire verzoek, toedelen aan de vrouw tegen betaling van de helft van de overwaarde van die onroerende zaken aan de man. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven, dat zij daar ook de financiële middelen voor heeft. Dat zij tot op heden nog geen uitvoering heeft gegeven aan de beslissing van de rechtbank, is in het licht van haar primaire en subsidiaire stelling dat de woning met garage niet tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort dan wel dat zij een vergoedingsrecht heeft ter zake, begrijpelijk en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
6.49.
Ter bepaling van de waarde ervan dient de vrouw binnen twee maanden de woning met garage in Polen opnieuw te laten taxeren
,desverzocht in aanwezigheid van de man. Voor het peilmoment voor de waardering van die onroerende zaak geldt het volgende.
De vaststelling van de verdeling door de rechter is in hoger beroep opnieuw aan de orde gesteld. Daarover zal in hoger beroep opnieuw worden beslist. Als peilmoment voor de waardering van de tot de gemeenschap behorende goederen geldt dan de datum van de uitspraak in hoger beroep, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard (vgl. HR 8 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1722). Aangezien niet gesteld of gebleken is dat partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard, geldt als peildatum voor de waardering van de onroerende zaken de datum van deze beschikking.
6.50.
De kosten van de nieuwe taxatie zullen voor rekening komen van de vrouw, zoals de kosten van de nieuwe taxatie van de woning in Nederland voor rekening komen van de man.
6.51.
Een verdeling is een rechtshandeling die tot levering verplicht. Het hof begrijpt het (meer subsidiaire) verzoek van de vrouw om de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de levering van de woning met garage in Polen aan haar, als een verzoek tot nakoming. Het hof zal dit verzoek daarom toewijzen.
6.52.
Het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan de in Polen in benodigde verklaring waaruit blijkt dat de man niet langer eigenaar is van de woning met garage in Polen, zal het hof als te onbepaald afwijzen. De gevraagde medewerking ligt bovendien besloten in de veroordeling tot medewerking aan de levering van de woning met garage in Polen aan de vrouw.
Indeplaatsstelling ex art. 3:300 lid 1 BW
6.53.
Het verzoek van de vrouw dat, indien een termijn van twee weken is versteken, het hof deze beschikking in de plaats stelt van de ontbrekende wilsverklaring en handtekening van de man, benodigd voor de juridische levering van de woning met garage in Polen aan haar en de daarmee verband houdende stukken, zal het hof afwijzen. Er zijn geen aanwijzingen dat de man niet zal meewerken aan de verdeling van de woning met garage in Polen, integendeel, uit grief 2 van de man volgt dat hij ter zake van de verdeling van die onroerende zaak de nodige voortvarendheid wenst te betrachten.
De inboedel (grief IV van de vrouw)
6.54.
De
rechtbankheeft aan de vrouw de volgende goederen toegedeeld:
- vaatwasser 100e
- vorwerk thermomix TM5 970e
- tv Samsung 22cali 100e
- laptop Apple Macbook oude 400e
- Hyundai IND draagbare kookplaat 40e
- tosti apparaat (Wafels) Tefal 30e;
Het verzoek van de vrouw tot uitkering van de waarde van de inboedelgoederen heeft de rechtbank afgewezen.
6.55.
De
vrouwstelt dat de man aan haar een bedrag is verschuldigd wegens overbedeling.
Na het verlaten van de echtelijke woning heeft zij de gehele inboedel, waaronder witgoed, (consumenten)elektronica, kinderkleding, meubilair, stoffering en (tuin)gereedschap meegenomen, maar ook een aantal waardevolle aan haar verknochte zaken achtergelaten, zoals een groot deel van haar sieraden, waaronder haar trouwring en verlovingsring.
Zij verzoekt de man te veroordelen aan haar € 5.000,-- wegens overbedeling van de inboedel te betalen.
6.56.
Volgens de
manheeft de vrouw toen zij de woning verliet reeds de duurste inboedelgoederen, zoals de laptop en de multicooker ter waarde van € 1.200,--, en andere gezamenlijk aan partijen toehorende goederen meegenomen en ook al haar persoonlijke spullen. De achtergebleven inboedel is meer dan 15 jaar oud en vertegenwoordigt geen reële waarde.
6.57.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw wenst naast de door de rechtbank aan haar toegedeelde inboedelzaken, € 5.000,-- van de man te ontvangen wegens overbedeling van de inboedel. De verdeling van de inboedel vindt krachtens art. 1:100 BW plaats bij helfte. Partijen dienen ieder een gelijke waarde van de (inboedel)zaken toegedeeld te krijgen. Daarbij gaat het om de waarde in het economisch verkeer. De vrouw heeft zich over de waarde van de (aan haar toegedeelde en achtergebleven) (inboedel)zaken niet, althans onvoldoende uitgelaten, zodat het hof niet kan beoordelen of/in hoeverre de man is overbedeeld. De grief van de vrouw faalt daarom. Haar verzoek zal worden afgewezen.
Volkswagen Touran (grief VI van de vrouw)
6.58.
De
vrouwstelt dat een Volkswagen Touran ook tot de huwelijksgemeenschap behoort. Partijen hebben deze auto gekocht in 2015. Zij begroot de waarde op € 15.000,--. Om hem moverende reden heeft de man de auto in juni 2019 op naam van zijn moeder laten zetten. De auto werd niet door zijn moeder gebruikt en is niet aan haar geleverd. Zij verzoekt de man te veroordelen aan haar € 7.500,-- te betalen wegens overbedeling met de Volkswagen Touran.
6.59.
Volgens de
manis de Volkswagen Touran in juni 2019 door partijen aan de moeder van de man geschonken en behoort deze daarom niet meer tot de huwelijksgemeenschap. Totdat hij weer over voldoende financiële middelen beschikt om een eigen auto aan te schaffen, maakt hij wel gebruik van de auto.
De auto is van 2010 en heeft een kilometerstand van 324.002. De advertenties die de vrouw heeft overgelegd komen geenszins, met uitzondering van het type auto, overeen met de auto waarin de man rijdt. De vrouw heeft enkel advertenties overgelegd van auto's uit het bouwjaar 2015 met een aanzienlijk lagere kilometerstand. De auto zal in de huidige staat nog geen € 1.000,-- waard zijn.
6.60.
Het
hofoverweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat het kenteken van de auto op naam van zijn moeder in Polen is gezet, maar dat de auto steeds in Nederland is gebleven. Uit deze feitelijke gedragingen leidt het hof af dat van een schenking geen sprake is. Een schenking is een overeenkomst zonder tegenprestatie (art. 7:175 BW). In dit geval is – voor zover de moeder al zou zijn verrijkt door de wijziging van de tenaamstelling van de auto – geen sprake van het ontbreken van een tegenprestatie. De man mag immers gebruik blijven maken van de auto.
Dit betekent dat de auto tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. Grief VI van de vrouw slaagt. De vrouw heeft de stellingen van de man over het bouwjaar en de kilometerstand van de auto niet weersproken, zodat het hof uitgaat van een waarde van € 1.000,--. De helft daarvan, € 500,--, moet de man aan de vrouw betalen. Het hof zal aldus bepalen.
Cryptovaluta (grief VII van de vrouw)
6.61.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de cryptovaluta. Het hof hoeft daarom niet meer op grief VII van de vrouw te beslissen.
Proceskosten
6.62.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen in zijn proceskosten van beide instanties, vermeerder met het griffierecht en wettelijk rente. Het hof ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling en zal, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de proceskosten compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

7.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als hierna onder 8 is weergegeven.
Het hof heeft een berekening gemaakt van de draagkracht van de man met een fictieve woonlast en een berekening van de draagkracht van de man met de werkelijke woonlast. Gewaarmerkte exemplaren daarvan zijn aan deze berekening gehecht en maken daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummers 200.324.607/01 en 200.324.609/01
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 21 december 2022, voor zover het rov. 3.4. en 3.5.2. betreft en in zoverre opnieuw en voorts aanvullend beschikkende:
met betrekking tot de kinderalimentatie
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2024 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015, € 319,-- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
met betrekking tot de woning
veroordeelt de vrouw om op eerste verzoek van de man haar medewerking te verlenen aan de notariële levering aan de man van de woning aan [adres] [postcode] [woonplaats man] , ten overstaan van een door de man aan te wijzen notaris;
bepaalt dat bij gelegenheid van de ondertekening van de notariële akte van levering, de man aan de vrouw moet voldoen de helft van de overwaarde van de woning, waarop in mindering strekt de vordering van de man op de vrouw uit hoofde van de toedeling van de woning met garage in Polen aan de vrouw;
met betrekking tot de woning met garage in Polen
deelt de woning met garage in Polen toe aan de vrouw tegen betaling van de helft van de overwaarde van die onroerende zaak aan de man;
bepaalt dat de vrouw binnen twee maanden na de datum van deze beschikking de woning met garage in Polen in aanwezigheid van de man opnieuw moet laten taxeren per 13 juni 2024;
bepaalt dat de kosten van de taxatie van de woning met garage in Polen voor rekening komen van de vrouw;
met betrekking tot de Volkswagen Touran
bepaalt dat de man € 500,-- aan de vrouw moet betalen voor de Volkswagen Touran;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover aan het oordeel van het onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en A.J.F. Manders en is op 13 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.