ECLI:NL:GHSHE:2024:2024

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
200.327.220_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststellingsovereenkomst en alimentatiegeschil tussen ex-partners met kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake een vaststellingsovereenkomst en alimentatie tussen een vrouw en een man, die in 2010 zijn getrouwd en in 2018 zijn gescheiden. De vrouw heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 februari 2023 aangevochten, waarin de kinderalimentatie werd vastgesteld. De man heeft in eerste aanleg verzocht om wijziging van de alimentatie, maar de rechtbank heeft zijn verzoek afgewezen. De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen tot terugbetaling van geld van de kinderkostenrekening. Het hof heeft geoordeeld dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven ten gunste van de kinderen en dat er geen onvoorziene omstandigheden zijn die een wijziging van de afspraken rechtvaardigen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de verzoeken van de man afgewezen, terwijl de man is veroordeeld om een bedrag van € 2.349,65 terug te storten op de kinderkostenrekening. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.327.220/01
zaaknummer rechtbank : C/01/380707 / FA RK 22-1389
beschikking van de meervoudige kamer van 20 juni 2024
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Houtman,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M.C.J. van der Sprong.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 22 mei 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking.
2.2
De man heeft op 3 juli 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 21 augustus 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 januari 2023;
- het procesdossier eerste aanleg (ontvangen op 23 mei 2023);
- de brief met bijlagen namens de man d.d. 8 december 2023;
- het V6-formulier met bijlagen namens de vrouw d.d. 8 december 2023;
- het V6-formulier met bijlagen namens de vrouw d.d. 11 december 2023;
- de brief met bijlagen namens de man d.d. 15 december 2023;
- de door mr. Houtman tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 19 december 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.6.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling beslist dat de door de vrouw bij
V6-formulier van 11 december 2023 overgelegde brief en productie N, Q en R niet worden geaccepteerd vanwege strijd met de goede procesorde en de twee-conclusieregel. Deze stukken worden derhalve buiten beschouwing gelaten. De financiële stukken (producties O en P) zijn door het hof wel geaccepteerd en maken deel uit van het procesdossier.
2.7
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven een (nader) mediationtraject met elkaar te willen aangaan.
2.8
Bij bericht van 19 april 2024 heeft mr. Houtman het hof bericht dat partijen er niet in zijn geslaagd om met elkaar tot overeenstemming te komen. Het hof is verzocht om een beschikking te geven.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op 2 september 2010 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 4 januari 2018 is door de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 23 januari 2018 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
3.4
Partijen hebben op 16 december 2017 onder begeleiding van [mediation kantoor] een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten en ondertekend, waarin zij onder meer afspraken hebben gemaakt over de kosten van de kinderen (kinderzorgregeling en zorgkostenregeling) en over de partneralimentatie.
3.5
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking van 4 januari 2018 is bepaald dat het convenant en ouderschapsplan, zoals aan die beschikking gehecht, deel uitmaken van die beschikking.
3.6
Partijen hebben enige tijd daarna onder begeleiding van [mediation kantoor] nadere afspraken gemaakt en deze vastgelegd in een Addendum op voornoemde vaststellingsovereenkomst. Zij hebben dit Addendum op 11 november 2018 ondertekend.
3.7
Partijen hebben nadien zelfstandig een tweede Addendum bij voornoemde vaststellingsovereenkomst opgesteld en op 10 januari 2020 ondertekend.
3.8
Het hof zal hierna de door partijen gemaakte afspraken, te weten: de vaststellingsovereenkomst, het eerste Addendum en het tweede Addendum aanduiden als: de overeenkomst.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man heeft in eerste aanleg bij inleidend verzoekschrift van 29 maart 2022, voor zover thans van belang, verzocht :
I. de beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 4 januari 2018 en de vaststellingsovereenkomst c.q. het ouderschapsplan te vernietigen en te wijzigen betreffende de regeling voor de kinderalimentatie en de zorgkosten (en kinderrekening) en te bepalen dat de man aan de vrouw vanaf 1 februari 2022 een bedrag ad € 155,- per maand per kind verschuldigd is als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, welk bedrag hij dient over te maken op de rekening van de vrouw, met opheffing van de verplichting dat de man nog enige bijdrage verschuldigd is aan de eventueel door de vrouw aan te houden kinderrekening;
II. te bepalen dat de man naast voornoemde bijdrage aan de vrouw geen onderhoudsbijdrage meer verschuldigd is als zijnde zorgkosten of anderszins, met de verplichting van de vrouw om het teveel betaalde bedrag aan zorgkosten ontvangen over de maand februari 2022 tot heden terug te betalen aan de man binnen één maand na de uitspraak van uw rechtbank.
4.2
De vrouw heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en zelfstandig (voorwaardelijk) verzocht, voor zover thans van belang:
een financiële bijdrage te bepalen, die de man dient te leveren:
  • in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ad € 322,69 per kind per maand, althans een bedrag in goede justitie te bepalen en/of
  • in het levensonderhoud van de vrouw ad € 589,15 per maand, althans een bedrag in
goede justitie te bepalen;
welke bedragen telkens per vooruitbetaling dienen te worden verricht en jaarlijks dienen
te worden geïndexeerd.
4.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2018 en de vaststellingsovereenkomst van 16 december 2017 voor wat betreft de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen gewijzigd aldus, dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 29 maart 2022 nader wordt bepaald op € 158,- per kind per maand, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud, is afgewezen.
4.4
De vrouw heeft in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
A. de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren althans zijn inleidende verzoeken alsnog integraal af te wijzen;
B. met veroordeling van de man om binnen 14 dagen het opgenomen geld van de kinderkostenrekening ad. € 2.349,65 op de kinderkostenrekening terug te storten, bij gebreke waarvan de man dit bedrag van € 2.349,65 aan de vrouw verschuldigd is, met bepaling dat het de man niet vrijstaat nog enig bedrag van de kinderkostenrekening op te nemen en daar waar de man dit wel doet, de man dit bedrag terstond aan de vrouw verschuldigd is.
En - voor het geval de alimentatie opnieuw wordt vastgesteld - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
C. te bepalen dat de zorgkostenregeling ongewijzigd van kracht blijft;
D. te bepalen dat de extra kinderalimentatieregeling ongewijzigd van kracht blijft en voor het geval het hof hier anders over oordeelt, te bepalen dat de man aan de vrouw verschuldigd is het pro rato bedrag van deze extra kinderalimentatie tot datum wijziging, althans een dusdanige bedrag en met ingang van een dusdanige datum als het hof juist acht;
E. de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van de kinderen vast te stellen op een bedrag van € 1.121,85 per maand, met ingang van de datum dat het hof de alimentatie wijzigt, althans op een dusdanig bedrag en met ingang van een dusdanige datum als het hof juist acht;
F. de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van levensonderhoud vast te stellen op een bedrag van € 1.266,- per maand met ingang van de datum dat het hof de alimentatie wijzigt, althans op een dusdanig bedrag en met ingang van een dusdanige datum als het hof juist acht;
G. met veroordeling van de man om binnen 14 dagen het opgenomen geld van de kinderkostenrekening ad € 2.349,65 op de kinderkostenrekening terug te storten, bij gebreke waarvan de man dit bedrag van € 2.349,65 aan de vrouw verschuldigd is, met bepaling dat het de man niet vrijstaat nog enig bedrag van de kinderkostenrekening op te nemen en daar waar de man dit wel doet, de man dit bedrag terstond aan de vrouw verschuldigd is.
4.5
De man heeft in hoger beroep verweer gevoerd en verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, althans deze verzoeken af te wijzen, alsmede de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
De man heeft in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I. de beschikking van de rechtbank Amsterdam d.d. 4 januari 2018 en de vaststellingsovereenkomst c.q. ouderschapsplan te vernietigen en te wijzigen betreffende de regeling voor de kinderalimentatie en de zorgkosten (en kinderrekening) en te bepalen dat de man aan de vrouw vanaf 1 februari 2022 een bedrag ad € 155,- per maand per kind verschuldigd is als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, welk bedrag hij dient over te maken op de rekening van de vrouw, met opheffing van de verplichting dat de man nog enige bijdrage verschuldigd is aan de eventueel door de vrouw aan te houden kinderrekening;
II. de man naast voornoemde bijdrage aan de vrouw geen onderhoudsbijdrage meer verschuldigd is als zijnde zorgkosten of anderszins, met de verplichting van de vrouw om het teveel betaalde bedrag aan zorgkosten ontvangen over de maand februari 2022 tot heden terug te betalen aan de man binnen één maand na de uitspraak van uw rechtbank;
III. de vrouw te veroordelen het bedrag dat zij teveel heeft ontvangen als bijdrage op haar rekeningnummer aan de man binnen 30 dagen na het te wijzen arrest dient terug te betalen, dan wel te bepalen dat de man maandelijks € 100,- met de kinderalimentatie mag verrekenen;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.6
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens de vrouw heeft de rechtbank miskend dat, wanneer partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, de onderhoudsbijdrage niet op grond van gewijzigde omstandigheden of op grond van miskenning van de wettelijke maatstaven kan worden gewijzigd. De man kan zich niet beroepen op grond van 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) of op grond van artikel 1:401 lid 5 BW.
Partijen zijn bewust ten gunste van de kinderen van de wettelijke maatstaven afgeweken.
Dat blijkt uit het convenant en het addendum en de man erkent dit ook. Zowel het convenant als het eerste addendum is tot stand gekomen met behulp van een professional. Partijen zijn met die uitgangspunten verder gegaan en op basis daarvan is het tweede addendum tot stand gekomen. De professional heeft ook berekeningen gemaakt, onder meer op grond van de tremanormen. Dit blijkt uit overweging 11.9 en 22.5 van het convenant.
De man is juist en volledig voorgelicht en heeft de uitkomst van de berekeningen uitdrukkelijk aanvaard. De afwijking van wettelijke maatstaven zit met name in de partneralimentatie die is omgezet in een zorgkostenregeling, de extra kosten op de kinderkostenrekening die de man voor zijn rekening dient te nemen en de extra alimentatieregeling in de vorm van een vakantiegeldregeling. Er is een samenloop van afspraken die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en die niet kunnen worden gewijzigd.
Partijen hebben bij het maken van de afspraken als uitgangspunt gehanteerd dat de vrouw en de kinderen er netto niet op achteruit zouden gaan na het huwelijk en dat werken voor de vrouw zou lonen. Partijen hadden de wens dat de kinderen zouden opgroeien bij twee ouders die, zoveel als mogelijk, in dezelfde financiële positie zouden verkeren.
In het geval van een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven kan slechts tot wijziging worden overgegaan indien sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn, dat gegeven de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet kan worden gevergd. Er geldt derhalve een verzwaarde toets.
Van dergelijke onvoorziene omstandigheden is geen sprake. Het was voorzienbaar dat de man meer zou gaan verdienen en dit rechtvaardigt ook geen verlaging. De wijziging van het inkomen van de vrouw was eveneens voorzienbaar. Het geregistreerd partnerschap van de man is geen relevante wijziging, omdat de man er geen consequenties aan verbindt. De vrouw betwist voorts dat de kinderkostenrekening niet zou werken.
5.2
Het primaire standpunt van de man is dat sprake is van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat de overeenkomst gewijzigd dient te worden op grond van artikel 1:401 lid 5 BW. Subsidiair stelt de man dat, indien het hof van oordeel is dat destijds voldaan is aan de wettelijke maatstaven, de gewijzigde omstandigheden maken dat hier niet langer aan wordt voldaan.
Nadat de eerste overeenkomst is gesloten zijn de omstandigheden gewijzigd. De man is gaan samenwonen en een geregistreerd partnerschap aangegaan, zijn inkomen is gestegen en de vrouw is gaan werken. De vrouw is de overeenkomst bovendien niet nagekomen, omdat zij geen inzage heeft gegeven in haar inkomen en zij geen direct te herleiden kosten voor de kinderen met geld van de kinderrekening heeft gefinancierd.
Het klopt dat de afspraken afwijken van de wettelijke maatstaven. Van een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven is geen sprake geweest. De man was niet bekend met die maatstaven. Dat partijen nu lijnrecht tegenover elkaar staan betekent dat er onvoldoende uitleg is gegeven. Dat er sprake is van een samenloop van afspraken, betekent evenmin dat sprake is van een bewuste afwijking. De man zou achteraf bezien bepaalde afspraken niet, of anders hebben willen maken en heeft zich niet gerealiseerd dat, indien hij wijziging van die afspraken zou willen, er mogelijk een zware toets zou gelden.
Ook indien de toets van artikel 1:159 lid 3 BW van toepassing zou zijn, dan kan de overeenkomst niet in stand blijven. Er is nooit rekening gehouden met zorgkorting voor de man. De regeling is ten gunste van de vrouw, zodat de vrouw, inclusief het kindgebonden budget en de kinderbijslag, meer overhoudt dan dat de man netto te besteden heeft. Dit maakt dat de regeling onaanvaardbaar is.
5.3
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren hebben gebracht als volgt.
5.4
Op 16 december hebben partijen onder begeleiding van [mediation kantoor] een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
(..) 11.2 Budgettering kinderkosten
(..) De door ieder van de ouders verschuldigde bijdrage in deze kosten is door de ouders vastgesteld op basis van een opgave en een schatting van de werkelijke uitgaven voor de kinderen en marginaal getoetst op de gebruikelijke tremanormen. De uitgaven voor de kinderen zijn in een overzicht door de ouders opgemaakt en opgenomen in het door de ouders ondertekende Financieel Scheidingsrapport, genoemd in artikel 25.2.
(..)
11.9
Aanvaarding
De vastgestelde kinderbijdrage is door de ouders gerelateerd aan ieders netto besteedbaar inkomen voor de scheiding. Partijen zijn geïnformeerd over de huidige wetgeving voor het bepalen van kinderalimentatie, de geldende tremanormen en zij hebben de huidige bijdrage van beide ouders ieder nadrukkelijk aanvaard. (..)
5.5
Niet in geschil is dat partijen bij overeenkomst zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
rechtsgeldige overeenkomst?
5.6
Het hof zal eerst beoordelen of de gemaakte afwijking van de wettelijke maatstaven in strijd is met een dwingendrechtelijke regeling.
Uit de rechtspraak volgt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven, in die zin, dat uit het dwingendrechtelijke karakter van deze regel volgt dat partijen niet ten nadele van de kinderen van de wettelijke maatstaven mogen afwijken, ook niet als die afwijking bewust is overeengekomen (vgl. HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689).
Van de wettelijke maatstaven mag wel worden afgeweken indien de afwijking in het voordeel van de kinderen is (Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422).
5.7
Voor de onderhavige procedure betekent dit het volgende.
Voor zover van belang zijn partijen de volgende bepalingen overeengekomen.
In de vaststellingsovereenkomst:
(..)
11 Kinderzorgregeling
11.1
Kinderkostenrekening - Kinderalimentatie
Met betrekking tot de verdeling van de kosten van verzorging en opvoeding hebben de ouders het
navolgende kinderzorgmodel opgesteld:
(..)
Het kinderzorgmodel met kinderkostenrekening vangt aan in de eerste maand nadat de moeder inkomen uit arbeid heeft van tenminste € 985,00 bruto per maand.
Tot die tijd is er een kinderalimentatie regeling overeengekomen, zoals hierna beschreven is.
(..)
De ouders komen daarom overeen dat de vader met ingang van 1 januari 2018 bij vooruitbetaling een
kinderalimentatie betaalt van € 300,00 per kind, in totaal € 600,00.
(..)
Daarnaast komen de ouders overeen dat de vader in de maand dat hij zijn vakantiegeld ontvangt 50% van het netto ontvangen vakantiegeld doorstort naar de moeder, als extra bijdrage aan kinderalimentatie voor de vakantieperiode met de kinderen. Dit vervalt wanneer de kinderkostenrekening in werking is gegaan.
(..)
11.4
Zorgkosten van de vader aan de moeder
De ouders komen overeen dat naast ieders bijdrage aan de kinderkostenrekening, de vader een bedrag
aan zorgkosten betaalt aan de moeder, voor de indirecte kinderkosten van zorg en levensonderhoud. Dit laat onverlet de bijdrage van iedere ouder aan de kinderkostenrekening. De zorgkostenregeling vervangt dan de partneralimentatieregeling, genoemd in artikel 22. Deze afspraak duurt dan vervolgens zolang de kinderen in de basisregistratie personen bij de moeder ingeschreven staan, draagkrachtbehoeftig zijn en onder haar zorg vallen. De zorgkosten worden gesteld op € 150,00 per kind, in totaal € 300,00.
Vanaf een bruto maandinkomen van € 4.400,00 bij de moeder vervalt de bijdrage aan zorgkosten in zijn geheel. De ouders komen overeen dat de moeder haar loonstrookje aan het eind van de maand mailt, zodat de nieuwe bijdrage voor de komende maand wordt vastgesteld. Als er een vast en regelmatig inkomen is dan kunnen de bijdrages op die basis voortgezet worden.
(..)

22.Partneralimentatie

(..)
Zolang de vrouwgeeninkomen uit arbeid heeft of een inkomen heeft tot € 985,00 bruto per maand, zal de vrouw naast partneralimentatie afhankelijk zijn van een aanvullende uitkering op grond van de
participatiewet (wet werk en bijstand). Ter voldoening van zijn zorgplicht komen partijen overeen dat de man in die situatie en met ingang van 1 januari 2018 een partneralimentatie zal betalen, hoog€ 485,00 per maand. De duur van de partneralimentatie is 12 jaar. (..)
In Addendum I:
(..)
3 Kinderzorgregeling
(toevoeging / / wijziging op artikel 11.1 van de vaststellingsovereenkomst)
3.1
Kinderalimentatie
Partijen komen overeen dat de man een netto bedrag van € 1.075,00 aan de vrouw aan extra
kinderalimentatie betaalt, op het moment dat zijn vakantiegeld is overgemaakt door de werkgever, doch uiterlijk voor 1 juni van ieder jaar. De kinderalimentatie zal jaarlijks worden geïndexeerd met de wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a BW. (..)
In Addendum II:
Datum: 10-01-2020
Onderstaand plan vangt aan in de eerste maand nadat [de vrouw] inkomen heeft uit haar nieuwe werk bij [vereniging] .
De partneralimentatie vervalt. In plaats daarvan komen kinderzorgkosten. Dit omdat de kinderen bij [de vrouw] eten en wonen. Dit bedrag wordt € 400,- per maand.
De kinderalimentatie van € 627,30 vervalt. De kinderkostenrekening vangt aan per bovengenoemde datum. Vanaf dat moment maakt [de man] € 500 over aan de kinderkostenrekening. [de vrouw] wordt vrijgesteld van inleg. (..)
De jaarlijkse extra-kinderalimentatie blijft staan, zoals nu afgesproken in het addendum. Mocht deze extra-kinderalimentatie meer dan de helft worden dan het totaal gekregen vakantiegeld van [de man] , dan passen we dit aan naar maximaal de helft.
Gaat [de vrouw] meer verdienen dan € 2450 (fulltime basis), dan gaan we bovenstaande herberekenen. Berekening is gebaseerd op voordeel voor beide partijen.
5.8
Partijen hebben in de overeenkomst een aantal situaties omschreven die zich in de toekomst konden c.q. kunnen voordoen. Volgens de afspraken in 2017 zijn partijen met elkaar overeengekomen dat de man ten behoeve van de kinderen een bijdrage betaalt van € 300,- per kind per maand plus een deel van zijn vakantiegeld van circa € 90,- per maand. Daarnaast is de man een bijdrage verschuldigd in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
De vrouw is in 2020 gaan werken. In 2018 hebben partijen onder leiding van [mediation kantoor] al afspraken gemaakt over de financiën in het geval de vrouw een inkomen zou hebben hoger dan € 985,- netto per maand en in 2020 hebben partijen deze afspraken verder uitgewerkt in addendum II. De partneralimentatie is komen te vervallen en de man is een bedrag van € 500,- per maand gaan betalen via de kinderkostenrekening en een bedrag van € 400,- als bijdrage in de zorgkosten van de kinderen. De vakantieregeling is blijven gelden. Al met al komt hiermee de bijdrage van de man voor de kinderen neer op circa € 990,- netto per maand in totaal.
Uitgaande van de wettelijke maatstaven zou de man een bedrag verschuldigd zijn geweest van circa € 230,- per kind per maand (2020), althans, uitgaande van de door de man overgelegde berekening in eerste aanleg (productie 10 bij beroepschrift).
Geconcludeerd kan derhalve worden, hetgeen ook volgt uit het eigen standpunt van de man, dat partijen niet in het nadeel van de kinderen zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, zodat sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst.
bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven?
5.9
De volgende vraag die het hof moet beantwoorden voor de beoordeling van het wijzigingsverzoek is of partijen
bewustzijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het er voor gehouden moet worden dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Uit de overeenkomst volgt dat er onder leiding van een professional weloverwogen afspraken zijn gemaakt en dat partijen zijn geïnformeerd over de huidige wetgeving en de geldende richtlijnen van de Expertgroep Alimentatie, ook wel aangeduid als de tremanormen. Zij hebben ieder voor zich de bijdrage nadrukkelijk aanvaard, waarbij zij hebben verklaard te zijn geïnformeerd over de wetgeving voor het bepalen van kinderalimentatie en de geldende tremanormen (zie 11.9).
Er zijn allerlei zaken berekend, hetgeen tot een uitgewerkte regeling met meerdere scenario’s heeft geleid. Aan die regeling ligt een uitgebreid financieel rapport ten grondslag. Op het voorblad van het rapport staat vermeld:
“Het financieel scheidingsrapport is gebaseerd op de resultaten van de financiële en juridische
onderhandelingen. Deze onderhandelingen zijn gebaseerd op basis van redelijkheid en
billijkheid, in de verdeling van het totaal. Uitgangspunt is het netto besteedbaar inkomen.
Het kinderzorgmodel is gekozen als resultaat van de onderhandelingen met betrekking tot
uw voortgezet ouderschap. Het gemeenschappelijke belang om samen voor de kinderen te
zorgen op basis van ieders bijdrage hierin en de werkelijke uitgaven voor hen”.
Het rapport is door beide partijen ondertekend en in het rapport zijn berekeningen zijn opgenomen van de financiële situatie van beide partijen inclusief belastingheffing en toeslagen (“Budgettering nieuwe situatie – geldmanagement man/vrouw”) en zijn de uitgaven aan de kinderen uitgewerkt. Partijen hebben circa een jaar nadien onder begeleiding van dezelfde professional ( [mediation kantoor] ) aanvullende afspraken gemaakt c.q. de afspraken nader uitgewerkt in een Addendum en hebben zelfstandig, drie jaar nadien, in de geest van de eerdere afspraken een tweede Addendum opgesteld. Onweersproken is voorts het standpunt van de vrouw gebleven dat partijen bij het maken van de afspraken de bedoeling hadden dat de vrouw en de kinderen er netto niet op achteruit zouden gaan na het huwelijk, dat werken voor de vrouw zou lonen en voorts dat partijen de wens hadden dat de kinderen zouden opgroeien bij twee ouders die, zoveel als mogelijk, in dezelfde financiële positie zouden verkeren.
Het hof acht het in deze omstandigheden niet aannemelijk dat sprake is geweest van een situatie waarin de man zich niet bewust is geweest dat met deze afspraken is afgeweken van de wettelijke maatstaven. Het feit dat de man zich mogelijk onvoldoende heeft gerealiseerd welke gevolgen die bewuste afwijking in de toekomst met zich zou brengen, in die zin dat niet iedere relevante wijziging van omstandigheden tot een wijziging de afspraken hoeft te leiden, doet hier niet aan af.
beroep op artikel 1:401 lid 1 en lid 5 BW?
5.1
Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, heeft in een situatie, waarin partijen bewust (weloverwogen) zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven ten voordele van de kinderen, te gelden dat deze afspraken niet gewijzigd kunnen worden op grond van op grond van artikel 1:401 lid 1 of 1:401 lid 5 BW.
Indien de ouders bewust van de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie zijn afgeweken ten gunste van minderjarige kinderen, is een wijziging van die afspraak op de grond dat zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven in de zin van art. 1:401 lid 5 BW slechts mogelijk als de omstandigheden van het geval toepassing rechtvaardigen van artikel 6:216 BW in verbinding met artikel 6:248 lid 2 BW en met artikel 6:258 BW, aldus de Hoge Raad in voornoemd arrest (Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422).
Er geldt derhalve een zwaardere toets, waarbij het aan de man is om te stellen dat toepassing van de overeenkomst in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, dan wel dat sprake is van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
Dat kan anders zijn als de onderhoudsplichtige ouder ook onderhoudsverplichtingen heeft jegens andere kinderen, onder wie kinderen uit andere relaties. In dat geval zou de niet-toepasselijkheid van artikel 1:401 lid 5 BW bij bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie ten gunste van minderjarige kinderen immers in strijd kunnen komen met de regel dat bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, rekening gehouden moet worden met onderhoudsverplichtingen jegens andere kinderen.
toetsing gewijzigde omstandigheden
5.11
De man heeft een aantal gewijzigde omstandigheden naar voren gebracht die volgens hem rechtvaardigen dat de overeenkomst die partijen hebben afgesloten niet in stand kan blijven.
Het hof dient op grond van het voorgaande te toetsen of die gewijzigde omstandigheden de zwaardere toets kunnen doorstaan.
5.12
Voor zover de man de omstandigheid naar voren heeft gebracht dat hij een geregistreerd partnerschap is aangegaan, heeft de man zelf aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat een dergelijke omstandigheid op zich geen reden is om de overeenkomst te wijzigen, nog daargelaten dat de man niet duidelijk maakt of en zo ja op welke manier die verbintenis gevolgen heeft voor de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw en de kinderen. Daarbij komt dat de man in zijn verzoekschrift (eerste aanleg, onder punt 15) uitdrukkelijk heeft gesteld dat de partner van de man met de vader van haar kinderen financiële afspraken heeft gemaakt, zodat de man geen directe bijdrage voor deze kinderen hoeft te leveren. De man stelt voorts dat omgekeerd ook geldt dat de kinderen van partijen te kort in zijn gezin verblijven om aan te nemen dat de partner van de man stiefouder is. De man is dan ook van mening dat bij een herberekening de partner buiten beschouwing kan blijven, zeker omdat partijen voldoende verdiencapaciteit hebben om in de eigen kosten van levensonderhoud en van de kinderen te voorzien.
Op grond hiervan gaat het hof ervan uit dat de man volledig in de behoefte van zijn kinderen kan voorzien en de partner van de man en de vader van haar kinderen op basis van door hun gemaakte afspraken samen reeds volledig in de behoefte van hun gezamenlijke kinderen voorzien. Van strijd met een onderhoudsverplichting van de man jegens andere kinderen is aldus niet gebleken.
5.13
Er is verder sprake van een wijziging van het inkomen van de man. Dit kan naar het oordeel van het hof geen grond zijn om de overeenkomst te wijzigen. De man is immers aanzienlijk meer gaan verdienen, zodat dit geen rechtvaardiging kan zijn om de overeenkomst terzijde te schuiven en een lagere bijdrage vast te stellen.
5.14
Het inkomen van de vrouw is eveneens gewijzigd. De vrouw is meer gaan verdienen. Deze wijziging van omstandigheden kan evenmin de zwaardere toets doorstaan. Immers, de afspraken die partijen hebben gemaakt zijn er juist op gericht dat de vrouw in de toekomst meer inkomen zou genereren en dat meer werken lonend zou zijn, hetgeen ook is vastgelegd in de overeenkomst. Gesteld noch gebleken is dat de wijziging in het inkomen van de vrouw leidt tot een situatie waarin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de afspraken onaanvaardbaar is.
5.15
Ten slotte heeft de man nog aangevoerd dat de kinderrekening niet werkt. De man heeft echter onvoldoende onderbouwd dat dit leidt tot een voor hem onaanvaardbare situatie. Dat de man de kinderrekening niet zinvol acht en dat deze afspraak irritatie bij hem oproept, maakt niet dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden die maken dat de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Dit geldt ook voor het standpunt van de man dat de vrouw hem niet zou informeren over haar inkomen, zeker niet nu gebleken is dat de vrouw haar inkomensgegevens in het geding heeft gebracht en haar gewijzigde inkomen destijds aanleiding is geweest om het tweede Addendum op te stellen.
5.16
Geconcludeerd kan derhalve worden dat niet is gebleken dat de man gesteld en aannemelijk heeft gemaakt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een relevante wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
5.17
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vrouw slagen en dat er geen grond is om de overeenkomst (en derhalve de oude regeling) te wijzigen. Gelet hierop behoeven de overige grieven geen bespreking meer.
saldo kinderkostenrekening
5.18
Op grond van het voorgaande kan het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om binnen 14 dagen het opgenomen geld van de kinderkostenrekening ad € 2.349,65 op de kinderkostenrekening terug te storten bij gebreke waarvan de man dit bedrag van € 2.349,65 aan de vrouw verschuldigd is, worden toegewezen.
Het hof ziet geen aanleiding om het overige deel van het onder B verzochte (“..
, met bepaling dat het de man niet vrijstaat nog enig bedrag van de kinderkostenrekening op te nemen en daar waar de man dit wel doet, de man dit bedrag terstond aan de vrouw verschuldigd is.”) toe te wijzen omdat het hof ervan uitgaat dat de man in de toekomst de overeenkomst zal nakomen nu vast is komen te staan dat de overeenkomst in stand blijft en moet worden nagekomen en de kinderkostenrekening dus ook weer gebruikt gaat worden.
proceskosten
5.19
Voor een proceskostenveroordeling, zoals door de man verzocht, is geen aanleiding. Daargelaten dat de man als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt, is gesteld noch gebleken dat sprake is van misbruik van (proces)recht.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, compenseren.

6.De slotsom

Het hof zal op grond van het voorgaande de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en de inleidende verzoeken van de man met betrekking tot de alimentatie alsnog afwijzen.

7.De beslissing

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 februari 2023, voor zover het betreft de kinderalimentatie;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de in rov. 4.1 van deze beschikking genoemde inleidende verzoeken (I en II) van de man af;
veroordeelt de man om binnen 14 dagen het opgenomen geld van de kinderkostenrekening ad. € 2.349,65 op de kinderkostenrekening terug te storten bij gebreke waarvan de man dit bedrag van € 2.349,65 aan de vrouw dient te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en M.J.C. van Leeuwen en is op 20 juni 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.