ECLI:NL:GHSHE:2024:2260

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
200.340.439_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarigen in het kader van gezinshereniging en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg aangevochten, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd was benoemd. De moeder betoogt dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen en dat de contacten tussen haar en de kinderen positief verlopen. Ze stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar gezag beëindigd moet worden, en verwijst naar de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die stelt dat gezagsbeëindiging alleen gerechtvaardigd is als voortzetting van het gezag schadelijk is voor het kind.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De kinderen zijn sinds 2017 onder toezicht gesteld en zijn uit huis geplaatst. De moeder heeft onvoldoende blijk gegeven van probleembesef en -inzicht, en er zijn zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, waaronder meldingen van illegale activiteiten. Het hof oordeelt dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk is in het belang van de ontwikkeling van de kinderen. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de GI blijft als voogd aangesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en duidelijkheid voor de kinderen, en dat de gezagsbeëindiging in overeenstemming is met de vereisten van het EVRM. Het hof heeft de beslissing aan de kinderen uitgelegd, waarbij het belang van hun welzijn voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 juli 2024
Zaaknummer: 200.340.439/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/313288 / FA RK 23-69
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Bos,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
mede kantoor houdende te [kantoorplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna ook te noemen: de GI (gecertificeerde instelling),
[gezinshuisouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de gezinshuisouders (van [minderjarige 2] ).
In het kort:
Deze zaak gaat over de beëindiging van het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2009,
  • [minderjarige 2](hierna: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond van 24 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 april 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen en verzocht het inleidend verzoek van de raad om het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen en de GI tot voogd over de kinderen te benoemen, alsnog af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bos;
-[vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De gezinshuisouders van [minderjarige 2] hebben het hof per brief d.d. 8 mei 2024 bericht dat zij niet tijdens de mondelinge behandeling zullen verschijnen.
2.3.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken en zij hebben daar gebruik van gemaakt.
[minderjarige 2] heeft het hof een brief gestuurd, die ter griffie is ingekomen op 15 mei 2024.
[minderjarige 1] heeft daags voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden met de voorzitter en de griffier gesproken.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief respectievelijk dat gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 14 mei 2024;
- de brief van de raad d.d. 22 mei 2024;
- het V6-formulier met bijlage (productie D) van de advocaat van de moeder d.d. 29 mei 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend.
3.2.
Zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] zijn sinds 30 mei 2017 onder toezicht gesteld. Op basis van een machtiging uithuislaatsing zijn zij vanaf 28 december 2018 uit huis geplaatst. [minderjarige 2] woont sinds november 2020 in een perspectief biedend gezinshuis. [minderjarige 1] heeft eerst op een traumabehandelgroep verbleven en woont sinds september 2023 ook in een gezinshuis.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] beëindigd en de GI tot voogd benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing (voor zover het betreft de beëindiging van haar gezag over de kinderen en de benoeming van de GI tot voogd) niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het gezag van de moeder over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] beëindigd dient te worden. De contacten tussen de moeder en de kinderen verlopen positief en de moeder weet volwassenenzaken goed bij de kinderen weg te houden. Sinds 2018 heeft de moeder geen hulp meer gekregen om haar pedagogische vaardigheden verder te ontwikkelen, terwijl ze hier wel herhaaldelijk om heeft verzocht. Desondanks heeft de moeder zich op dit gebied goed ontwikkeld. De zorgen die hierover waren/zijn, houden meer verband met de omgang en zijn niet van belang voor de vraag of de moeder in staat is om het gezag over de kinderen uit te oefenen. De omgang verloopt goed en de veiligheid is voldoende gewaarborgd door de begeleiding die er is. De moeder ontkent dat er sprake is van illegale prostitutie en van drugsdealen vanuit haar woning.
De moeder benadrukt dat zij heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Zij ziet in dat de kinderen niet meer naar huis kunnen en de kinderen weten dat ook. De moeder betwist dan ook dat de kinderen last hebben van onduidelijkheid ten aanzien van jaarlijkse verlengingszittingen. De moeder ontkent dat zij tegen de kinderen zegt dat zij naar huis kunnen en doet hen ook geen beloftes die ze niet kan nakomen.
De rechtbank heeft de toetsingsmaatstaven van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) naast elkaar gebruikt door te oordelen dat aan beide artikelen is voldaan. Dat is onjuist. Er dient te worden gekeken naar de toetsingsmaatstaf die voortvloeit uit artikel 8 EVRM en de jurisprudentie van het Europese Hof. Daar waar de Nederlandse wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het Europese Hof van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van het ouderlijk gezag schadelijk is voor het kind. De moeder verwijst in dit kader naar een uitspraak van het Europese Hof (EHRM 6 oktober 2015, N.P. / Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66) en twee uitspraken van respectievelijk hof ‘s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:76) en hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2021:1601).
Volgens de moeder dient er gekeken te worden naar de vraag of voortzetting van het ouderlijk gezag schadelijk voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zal zijn, en dat is niet gebleken. De moeder heeft een goede band met de kinderen en zij onderhoudt tevens goed contact met zowel de gezinshuisouders van [minderjarige 2] als de gezinshuisouders van [minderjarige 1] . Het contact met de GI is de afgelopen maanden verbeterd. De moeder werkt gezagsbeslissingen niet tegen en geeft waar nodig haar toestemming. Er is niet gebleken van problemen in de uitoefening van het gezag. De noodzaak voor de gezagsbeëindiging van de moeder ontbreekt en beëindiging van het gezag van de moeder levert een schending van artikel 8 EVRM op.
3.6.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende naar voren gebracht. Het is duidelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat zij niet meer bij de moeder kunnen opgroeien. [minderjarige 2] vindt dat prima zo maar bij [minderjarige 1] is er nog verwarring. [minderjarige 1] heeft vaak ruzie met de gezinshuisouders en loopt regelmatig weg als ze het ergens niet mee eens is. Het is begrijpelijk dat dit voor de moeder moeilijk is om te horen en dat zij [minderjarige 1] dan wil steunen. Het is echter enorm belangrijk dat als [minderjarige 1] wegloopt naar haar moeder dat de moeder haar dan terugstuurt naar het gezinshuis met de mededeling dat [minderjarige 1] zich daar aan de regels moet houden. De moeder vindt het moeilijk om grenzen te stellen en [minderjarige 1] is erg loyaal aan haar moeder. Dit maakt dat de gezinshuisouders minder invloed kunnen uitoefenen in de opvoeding. De plaatsing bij het gezinshuis wordt hierdoor bedreigd. Het is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erg belangrijk dat zij in een gezinshuis kunnen opgroeien omdat dit het meest in de buurt komt van een huiselijke situatie. Ze hebben nu een fijne plek maar mocht dit misgaan dan zullen zij verder in een instelling opgroeien en dat is echt schadelijk voor hun ontwikkeling. Daarom is duidelijkheid nodig. De jaarlijkse verlenging van de uithuisplaatsing geeft die duidelijkheid niet. De gezagsbeëindiging is noodzakelijk zodat de GI kan inzetten wat nodig is, om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een goede basis te doen ervaren.
3.7.
De gezinshuisouders van [minderjarige 2] hebben in de brief van 8 mei 2024 geschreven dat [minderjarige 2] bij hen aangeeft dat ze het prima vindt dat de moeder geen gezag meer heeft omdat het haar rust geeft nu ze weet dat ze niet meer terug bij de moeder gaat wonen. Belangrijke beslissingen zullen dan door de GI genomen worden in plaats van door de moeder, maar verder verandert er voor haar niets.
3.8.
De GI heeft in de brief van 14 mei 2024, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De GI stelt dat er al langere tijd zorgen zijn over de omgang tussen [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en de moeder. Jaren geleden is al de conclusie getrokken dat de moeder niet leerbaar is. De veiligheid en het verloop van de omgang zijn afhankelijk van externe sturing. De GI heeft recentelijk meldingen gehad van Veilig Thuis over het wegloopgedrag van [minderjarige 1] en dat zij werd aangetroffen in de woning van de moeder. Ook zijn er serieuze meldingen gekomen dat er vanuit de woning van de moeder illegale prostitutie wordt bedreven. Dit is bevestigd door de Dienst Regionale Recherche AVIM Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel. Tijdens de recentelijke omgang lijken er ook dan ontoelaatbare praktijken plaats te vinden (dealen en illegale prostitutie). Er bestaan ernstige vermoedens dat [minderjarige 1] buiten de afspraken om bij de moeder op bezoek gaat. [minderjarige 1] krijgt alles wat ze eist van de moeder en dat leidt tot een onwerkbare situatie in het gezinshuis en een scheefgroei ten opzichte van de andere kinderen in het gezinshuis. De moeder heeft op 2 mei 2024 een afspraak gehad met de GI en de begeleider van de omgang van [Instantie] . Tijdens dat gesprek zijn opnieuw afspraken gemaakt. Onder meer zal de begeleide omgang voorlopig buitenshuis plaatsvinden en zijn er afspraken gemaakt over cadeautjes en geld.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.
Ingevolge artikel 1:266 BW kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.11.
Daarbij geldt dat op grond van jurisprudentie van het EHRM slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetten van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). Een gezagsbeëindiging betekent immers een inmenging in het gezinsleven van ouders en kind. Uit onder meer artikel 8 EVRM volgt dat een inmenging slechts gerechtvaardigd is indien het beëindigen van het ouderlijk gezag in het belang van het kind noodzakelijk is. Een kinderrechter dient na te gaan of de gezagsbeëindiging in het concrete geval in redelijke verhouding staat tot het na te streven doel (proportionaliteitsbeginsel) en of het te beogen resultaat niet met een minder ingrijpend alternatief bereikt kan worden (subsidiariteitsbeginsel).
3.12.
Ten aanzien van de beëindiging van het gezag van de moeder is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van misbruik van gezag. In deze zaak dient dus beoordeeld te worden of voldaan is aan het bepaalde in artikel 1:266 aanhef en sub a BW.
3.13.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze - na eigen afweging - tot de zijne. Het hof overweegt aanvullend nog het volgende.
3.14.
Niet ter discussie staat dat de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
3.15.
In dit geval is geen sprake van strijd met artikel 8 EVRM. De inmenging die de gezagsbeëindiging vormt in het gezinsleven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met hun moeder is gerechtvaardigd, omdat die gezagsbeëindiging in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
[minderjarige 2] verblijft sinds november 2020 in een gezinshuis op een geheime plaatsing. [minderjarige 1] heeft van september 2020 tot september 2023 op een traumabehandelgroep verbleven en verblijft op dit moment ook in een gezinshuis. Er vindt regelmatig omgang tussen de kinderen en de moeder plaats. Met de begeleiding die daarbij aanwezig is, moet de veiligheid van de kinderen worden gewaarborgd.
Bij [minderjarige 1] is sprake van trauma- en hechtingsproblematiek. [minderjarige 1] heeft een pittig karakter en zoekt grenzen op. Bij [minderjarige 2] zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en zij bevindt zich in een loyaliteitsconflict tussen de moeder en het gezinshuis. Dit alles maakt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een bovengemiddeld opvoedklimaat nodig hebben.
De moeder is onvoldoende in staat de kinderen een dergelijk opvoedklimaat te bieden. De moeder kampt met forse persoonlijkheidsproblematiek. Zij heeft laten zien onvoldoende betrouwbaar te zijn en niet te beschikken over probleembesef en -inzicht. Daarnaast is het het hof ook duidelijk geworden dat de moeder de kinderen, met name [minderjarige 1] , niet goed kan begrenzen. Daarom zijn er nu afspraken gemaakt dat de moeder niet meer zomaar cadeaus mag geven en maar vijf euro per week aan zakgeld. Sinds [minderjarige 1] in het gezinshuis woont, is zij al diverse keren weggelopen. Dat doet zij wanneer ze boos is omdat ze van de gezinshuisouders niet haar zin krijgt. Ze gaat dan vaak naar de moeder die het voor haar opneemt en haar alsnog geeft wat ze wil. Het is begrijpelijk dat de moeder er voor [minderjarige 1] wil zijn maar dit is erg verwarrend voor [minderjarige 1] die het liefst weer bij de moeder zou willen wonen. Dit zorgt voor veel ruis en onrust en hierdoor wordt de opvoeding door de gezinshuisouders ondermijnd. Bovendien levert het het reële risico op dat de plaatsing van [minderjarige 1] aldaar in gevaar komt, hetgeen niet in het belang van [minderjarige 1] is. De zorgen rondom de thuis- en opvoedsituatie bij de moeder blijven ook onverminderd groot. Uit de brief van de GI van 14 mei 2024 blijkt immers dat er diverse meldingen en signalen vanuit verschillende instanties zijn binnengekomen over ontoelaatbare praktijken die zich in de woning van de moeder zouden afspelen (drugsdealen en illegale prostitutie). Om die reden zal de omgang voorlopig ook niet in de woning van de moeder plaatsvinden.
De aanvaardbare termijn voor beide kinderen is inmiddels verstreken en het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ligt in het gezinshuis. Met name [minderjarige 2] heeft zich positief ontwikkeld bij het gezinshuis en zij wil graag rust en handhaving van de huidige gezagssituatie.
De thuissituatie en het gedrag van moeder leiden tot onrust en onduidelijkheid bij met name [minderjarige 1] en het is van belang voor de ontwikkeling van beide kinderen dat er duidelijkheid en stabiliteit komt. Ook dient voorkomen te worden dat de verlengingsprocedures en zittingen jaar in jaar uit spanningen geven voor de kinderen.
3.16.
Op grond van het voorgaande is voldoende komen vast te staan dat de gezagsbeëindigende maatregel van de moeder noodzakelijk is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Onder de gegeven omstandigheden verzet het EHRM zich niet tegen de inperking van het recht op het familie- en gezinsleven zoals neergelegd in het EVRM. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden in hun ontwikkeling geschaad indien de moeder het gezag behoudt.
Het beroep van de moeder op de uitspraak van het hof (ECLI:NL:GHSHE:2022:76) en hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2021:1601) wordt gepasseerd reeds omdat de omstandigheden in de thans voorliggende kwestie anders zijn dan die in de casus waarop voormelde uitspraak betrekking heeft.
3.17.
Tegen de benoeming van deze GI is geen grief gericht. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.18.
Het hof heeft zijn beslissing aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgelegd in een aparte brief. Daarin is het volgende opgenomen:
“Beste [minderjarige 1] ,
Op 3 juni heb je een gesprek gehad met een van de rechters van het hof. Je was in dit gesprek heel duidelijk over wat jij wil. Het allerliefst wil je bij mama wonen. Jij wil graag dat mama het gezag over jou heeft.
Het hof heeft jouw wens op 4 juni tijdens een zitting besproken met jouw moeder, haar advocaat, een medewerker van Bureau Jeugdzorg (een collega van [betrokkene] ) en een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze medewerkers maken zich zorgen om jou. Ze vinden dat de beste plek om te wonen voor jou niet bij mama is. Ook mama heeft gezegd dat bij haar thuis niet de beste woonplek voor jou is. Ook wij vinden dat. Het is voor jou niet goed als we elk jaar weer moeten praten over een verlenging van de uithuisplaatsing in het gezinshuis. Elk jaar zitting zou elk jaar weer zorgen voor spanning en voor de boosheid die je nu voelt. Dat is niet goed en niet fijn voor je. Mama heeft bovendien haar eigen problemen en beperkingen. Het hof heeft daarom beslist dat mama niet het gezag over jou houdt. Ook zonder gezag blijft mama jouw mama. Daar verandert niets aan. Bureau Jeugdzorg is jouw voogd.
Het hof weet dat deze beslissing niet is wat jij graag wil. We hopen wel dat deze beslissing je meer rust gaat geven.”
“Beste [minderjarige 2] ,
Jij hebt ons een brief geschreven. In deze brief schreef je ons dat jij het niet erg vindt dat mama en papa niet meer het gezag hebben. Je hebt nu meer rust, je weet waar je aan toe bent en dat je niet teruggaat naar huis.
Het hof heeft jouw brief op 4 juni tijdens een zitting besproken met jouw moeder, haar advocaat, een medewerker van Bureau Jeugdzorg (een collega van [betrokkene] ) en een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze medewerkers maken zich zorgen om jou. Wel werd verteld dat het goed met jou gaat bij het gezinshuis. Dat is fijn te horen. Ze vinden dat de beste plek om te wonen voor jou niet bij mama is. In jouw brief schreef je dat je weet dat je niet teruggaat naar huis. Het lijkt er dus op dat je het ermee eens bent dat de beste plek voor jou dus niet bij mama is. Het is voor jou belangrijk dat je de duidelijkheid krijgt dat de plek waar jij opgroeit niet bij mama is. Zoals je zelf schreef, geeft jou dat rust. Mama heeft bovendien haar eigen problemen en beperkingen. Het hof heeft daarom beslist dat mama niet het gezag over jou krijgt. Je houdt dus een voogd. Je schreef het al zo mooi in jouw brief: “mama blijft mama, papa blijft papa”. Daar verandert inderdaad niets aan. Ook zonder gezag blijft mama jouw mama en blijft papa jouw papa.”

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Roermond van 24 januari 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, C.N.M. Antens en J.C.E. Ackermans en is op 11 juli 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.