Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/362263 / HA ZA 20-575)
2.Het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 10 januari 2023, waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van die mondelinge behandeling na aanbrengen van 12 april 2023, waarbij partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt en het voorafgaand aan die zitting overgelegde procesdossier in eerste aanleg;
- de memorie van grieven met producties 25 tot en met 39;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de akte van [appellante ] van 23 januari 2024 met productie 40;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 19 maart 2024;
3.De beoordeling
In incidenteel hoger beroep komt [geïntimeerde] op tegen diens veroordeling (op een andere grondslag dan hiervoor besproken) tot betaling aan [appellante ] van een bedrag van € 7.714,96. [geïntimeerde] voert daartoe aan dat [appellante ] , gelet op de verminderde eis in hoger beroep, kennelijk deze vordering op die grondslag heeft ingetrokken en dat [geïntimeerde] daar geen bezwaar tegen heeft en dat om die reden de veroordeling tot betaling ook dient te worden vernietigd. Het hof zal hierna toelichten waarom ook het incidenteel hoger beroep wordt afgewezen.
‘Als de inlener met een hem door de uitzendonderneming ter beschikking gestelde of te stellen uitzendkracht rechtstreeks een arbeidsovereenkomst, dan wel een andersoortige arbeidsverhouding wil aangaan, stelt hij de uitzendonderneming daarvan onverwijld schriftelijk in kennis. Partijen treden vervolgens in overleg om de wens van de inlener te bespreken. Als uitgangspunt geldt dat de inlener aan de uitzendonderneming een redelijke vergoeding is verschuldigd, voor de door de uitzendonderneming verleende diensten In verband met de terbeschikkingstelling, werving en/of opleiding van de uitzendkracht, overeenkomstig het bepaalde in artikel 9a lid 2 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs’.
A.
Onregelmatige opzegging
Onrechtmatig handelen
Handelen in strijd met de overeenkomst
b. [geïntimeerde] heeft onrechtmatig jegens [appellante ] gehandeld door de door [appellante ] ter beschikking gestelde uitzendkrachten te benaderen en te stimuleren om over te stappen naar een andere wijze van tewerkstelling bij [geïntimeerde] .
I. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de redelijke kosten ter vaststelling van de schade door Aeternus ad € 12.100,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
Grief 1 faalt derhalve.
Niettemin kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 BW meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen worden gesteld. In dat kader neemt het hof het volgende in aanmerking:
- de aard en inhoud van de overeenkomsten voorzien in een hoge mate van flexibiliteit voor inlener [geïntimeerde] ;
- voor elke ingeleende uitzendkracht werd een aparte overeenkomst gesloten;
- er werd steeds een opzegtermijn van 5 werkdagen (in de individuele overeenkomsten) dan wel 10 werkdagen (in de toepasselijke algemene voorwaarden) overeengekomen;
- de samenwerking tussen [appellante ] en [geïntimeerde] was in elk geval vanaf 2018 niet exclusief;
- er is niet gebleken dat [appellante ] in overwegende mate afhankelijk was van de omzet uit inlening bij [geïntimeerde] ;
- arbeidsovereenkomsten tussen [appellante ] en de door [geïntimeerde] ingeleende uitzendkrachten werden beëindigd tegen de datum van het einde van de tewerkstelling bij [geïntimeerde] , zodat [appellante ] na afloop van de tewerkstelling bij [geïntimeerde] niet geconfronteerd werd met loondoorbetalingsverplichtingen jegens die uitzendkrachten.
Dit alles maakt dat geen sprake is van een duurovereenkomst op grond waarvan een redelijke opzegtermijn in acht moet worden genomen. De duur van de samenwerking, aldus [appellante ] sinds 2007, staat daar niet aan in de weg. Hetzelfde geldt voor het regelmatig contact tussen [appellante ] en [geïntimeerde] , waarop [appellante ] zich beroept. Daarbij laat het hof het verweer van [geïntimeerde] dat zij pas sinds 2013 in plaats van 2007 met [appellante ] contracteerde in het midden omdat dit niet leidt tot een ander oordeel.
- Griffierechten € 11.379,--
- Salaris advocaat € 8.856,-- (2 punt(en) x tarief VI)
- Nakosten
- Salaris advocaat € 858,-- (2 punt(en) x 0,4 x tarief 1)
- Nakosten
- Totaal € 1.036,--