ECLI:NL:GHSHE:2024:2745

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
23/1353
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 met betrekking tot aftrekken van reiskosten, alimentatie, specifieke zorgkosten en lijfrenteverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 heeft bevestigd. De belanghebbende stelt dat de inspecteur te lage bedragen heeft toegelaten voor verschillende aftrekken, waaronder reisaftrek voor openbaar vervoer, alimentatiebetalingen, specifieke zorgkosten en premies voor een lijfrenteverzekering. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.795, terwijl de belanghebbende een lager bedrag claimt. Tijdens de zitting op 18 juli 2024 is de belanghebbende niet verschenen, ondanks een uitnodiging. Het hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet heeft aangetoond recht te hebben op hogere aftrekken dan door de inspecteur is toegestaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1353
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 september 2023, nummer BRE 22/2310, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het hof, niet verschenen. Bij een bericht van 12 juni 2024 heeft de griffier van het hof, via het webportaal ‘Mijn Rechtspraak’, belanghebbende uitgenodigd voor de zitting. De uitnodiging is op 12 juni 2024 om 13.42 uur aan het digitale dossier van Mijn Rechtspraak toegevoegd en tevens is op die dag hiervan een notificatie aan belanghebbende, op het door haar verstrekte e-mailadres, gezonden. Tot de gedingstukken behoort de schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs.
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 22/803 van belanghebbende.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende leeft gescheiden van [naam] (ex-partner).
2.2.
Belanghebbende woonde in het jaar 2018 in [woonplaats] en was het hele jaar werkzaam voor [bedrijf] B.V. gevestigd in [vestigingsplaats] (de werkgever). Belanghebbende reisde met het openbaar vervoer van haar woonplaats naar haar werk. Belanghebbende heeft van haar werkgever een reiskostenvergoeding ontvangen van € 1.848.
2.3.
Op 8 juni 2019 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV 2018 ingediend. Vervolgens heeft zij op 29 augustus 2019 en 22 oktober 2019 verbeterde aangiften ingediend. Het in de laatste aangifte aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt € 27.754.
2.4.
De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.795. In de aangifte en de aanslag zijn de volgende bedragen in aanmerking genomen.
Aangifte
Aanslag
Verschil
Totaalbedrag loon en uitkering
€ 68.485
€ 68.485
-
Af: reiskosten
€ 2.062
€ 214
€ 1.848
Af: premies voor inkomensvoorziening
€ 5.600
-
€ 5.600
Af: onderhoudsuitgaven partner
€ 33.000
€ 29.476
€ 3.524
Af: specifieke zorgkosten
€ 69
-
€ 69
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 27.754
€ 38.795
€ 11.041
2.5.
Tegelijkertijd met het vaststellen van de aanslag is bij beschikking een bedrag aan belastingrente van € 418 aan belanghebbende in rekening gebracht.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de aanslag - en daarmee de rentebeschikking - tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Meer specifiek is het antwoord op de volgende vragen in geschil:
Heeft belanghebbende recht op een hogere aftrek voor openbaar vervoer?
Heeft belanghebbende recht op een hogere aftrek voor uitgaven van onderhoudsverplichtingen?
Heeft belanghebbende recht op een hogere aftrek voor specifieke zorgkosten?
Heeft belanghebbende recht op aftrek voor betaalde lijfrenteverzekeringspremies?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV 2018. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf
4.1.
Zoals volgt uit de onder 1.5 vermelde stukken is de uitnodiging op 12 juni 2024 uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
1.
Reisaftrek voor openbaar vervoer?
4.2.
In de aangifte heeft belanghebbende een reisaftrek van € 2.062 geclaimd. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur rekening gehouden met een reisaftrek van € 214. In het hogerberoepschrift stelt belanghebbende dat ze € 920 aan reiskosten heeft gemaakt voor busritten tussen [vestigingsplaats] Centraal en [adres] in [vestigingsplaats] .
4.3.
De inspecteur heeft bij de aanslagregeling op grond van artikel 3.87, lid 4, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) rekening gehouden met een forfaitair bedrag van € 2.062. Hierop heeft de inspecteur de ontvangen reiskostenvergoeding van € 1.848 in mindering gebracht. De inspecteur heeft bij de reisaftrek voor openbaar vervoer terecht rekening gehouden met het forfaitaire bedrag en de ontvangen reiskostenvergoeding van de werkgever. Het forfaitaire bedrag ziet ook op de kosten van het openbaar vervoer per bus. De Wet IB 2001 biedt geen ruimte om naast het forfaitaire bedrag extra kosten in aftrek te brengen. Het hof is van oordeel dat belanghebbende dan ook geen recht heeft op een hogere aftrek voor openbaar vervoer dan reeds is verleend.
2.
Betalingen aan alimentatie
4.4.
Belanghebbende heeft aan haar ex-partner alimentatie betaald. In de aangifte heeft zij hiervoor een bedrag van € 33.000 opgenomen. Van de betaalde alimentatie heeft zij desgevraagd aan de inspecteur betaalbewijzen overgelegd, bestaande uit een uitdraai van bankafschriften ING ten bedrage van in totaal € 29.025,60. Bij de aanslagregeling is een bedrag van € 29.476 in aftrek toegestaan.
4.5.
Op grond van artikel 6.3, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001 worden als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen (onder meer) betalingen van alimentatie aan een ex-partner aangemerkt. Op grond van artikel 6.40 Wet IB 2001 is aftrek voor de alimentatie mogelijk voor zover die in 2018 is betaald, verrekend, ter beschikking gesteld of rentedragend geworden.
4.6.
De bewijslast dat belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek van uitgaven voor onderhoudsverplichtingen rust op haar. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende in die bewijslast niet geslaagd. De inspecteur heeft een bedrag van € 29.476 als aftrekbare onderhoudskosten geaccepteerd. Belanghebbende heeft in haar motivering van het hoger beroepschrift opgenomen dat de overzichten van betalingen via [bank] en de verklaring van de contanten betalingen nog volgen. Deze stukken heeft belanghebbende niet meer overgelegd. Van het bedrag dat belanghebbende aanvullend in aftrek wenst te brengen kan niet worden vastgesteld dat sprake is van alimentatiebetalingen die in 2018 zijn betaald, verrekend, ter beschikking gesteld, of rentedragend zijn geworden.
3.
Specifieke zorgkosten
4.7.
Belanghebbende heeft in de aangifte een bedrag van € 1.900 aan specifieke zorgkosten opgenomen, waarvan – gelet op de drempel uitgaven specifieke zorgkosten - een bedrag van € 69 aftrekbaar zou zijn. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur de uitgaven voor specifieke zorgkosten niet in aftrek toegestaan. In haar aanvullend hoger beroepschrift schrijft belanghebbende dat zij € 1.900 aan kosten heeft gehad voor een speciaal dieet, medicijnen en tandbehandelingen.
4.8.
De bewijslast dat belanghebbende recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten rust op haar. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende in die bewijslast niet geslaagd. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gedaan, omdat ze de door haar gestelde uitgaven niet heeft onderbouwd met stukken.
4.
Premies voor een lijfrenteverzekering
4.9.
Belanghebbende stelt dat zij een lijfrenteverzekering heeft. In de aangifte heeft zij in de rubriek premies betaald voor een lijfrenteverzekering een bedrag van € 5.600 ingevuld, met als omschrijving pensioenfonds en het polisnummer [nummer] . Belanghebbende heeft geen bewijsstukken overgelegd, ook niet bij haar motivering van het hoger beroep op 24 mei 2024, waaruit blijkt dat premies voor een lijfrenteverzekering zijn betaald. De inspecteur heeft terecht de uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de vorm van aftrek van premies voor lijfrenten geweigerd.
4.10.
Voor zover het hoger beroep zich mede richt tegen de beschikking belastingrente, heeft belanghebbende hiertegen geen afzonderlijke grieven aangevoerd. Niet gebleken is dat de rente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend. Het hoger beroep is dan ook in zoverre ongegrond.
Tussenconclusie
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, I. Reijngoud en E.P.A. Brakeboer, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E.A.D. Dockx L.B.M. Klein Tank
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.