ECLI:NL:GHSHE:2024:3165

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
22/2367 en 22/2368
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen accijns en voorraadheffing door de inspecteur van de Douane

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over twee naheffingsaanslagen accijns en voorraadheffing die door de inspecteur van de Douane aan de belanghebbende zijn opgelegd. De inspecteur had in totaal twee naheffingsaanslagen opgelegd, één voor de datum 10 december 2018 en één voor 10 februari 2021, waarbij ook een verzuimboete was opgelegd. De belanghebbende, een landbouwbedrijf gevestigd nabij de Nederlands-Belgische grens, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West Brabant heeft de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het hof.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2024 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. De belanghebbende stelde dat de aangetroffen rode diesel in de normale reservoirs van haar landbouwvoertuigen afkomstig was uit België of Frankrijk, maar het hof oordeelde dat zij niet aan haar bewijslast had voldaan. Het hof bevestigde de overwegingen van de rechtbank dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de rode diesel daadwerkelijk uit het buitenland was uitgeslagen tot verbruik. Het hof oordeelde dat de verzuimboete van nihil passend was, maar dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. Het hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/2367 en 22/2368
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 november 2022, nummer BRE 21/4009 en 22/114, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Douane,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing voor de datum 10 december 2018 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag accijns en voorraadheffing voor de datum 10 februari 2021 opgelegd. Tegelijkertijd heeft de inspecteur een bestuurlijke boete (verzuimboete) opgelegd.
1.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 en 1.4 vermelde uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [naam 1] en [naam 2] en haar gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een landbouwbedrijf. Het bedrijf is gevestigd te [vestigingsplaats 1] , vlakbij de Nederlands-Belgische grens. Belanghebbende heeft ook een landbouwbedrijf in [plaats] , Frankrijk. Aldaar is een opslagtank voor gasolie aanwezig. Daarnaast werkt belanghebbende samen met een landbouwondernemer wiens bedrijf is gevestigd in [vestigingsplaats 2] , België. Belanghebbende heeft ook daar een opslagtank voor gasolie staan.
2.2.
Op 10 december 2018 is door ambtenaren van de Douane een (eerste) controle in het kader van de accijnswetgeving uitgevoerd bij belanghebbende op het adres in [vestigingsplaats 1] . De bevindingen zijn vastgelegd in een proces-verbaal. [1] De controle was gericht op het in strijd met de Wet op de accijns (hierna: de WA) voorhanden hebben van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen zijn toegevoegd (hierna: rode diesel) in voorraadtanks en in brandstofreservoirs van voertuigen. Door de Douane is bij belanghebbende rode diesel aangetroffen in twee opslagtanks en in de brandstoftank van vijf landbouwwerktuigen:
2.3.
Naar aanleiding van de controle is de naheffingsaanslag voor 10 december 2018 aan belanghebbende opgelegd. De naheffingsaanslag is berekend als volgt:
Accijns van minerale oliën (diesel)
€ 2.354,00
Voorraadheffing
€ 38,00
Belastingrente
€ 117,00
Totaal
€ 2.509,00
De naheffingsaanslag voor 10 december 2018, met dagtekening 21 april 2021, is berekend naar een hoeveelheid van 4.806 liter rode diesel, te weten de totale inhoud van de hiervoor in 2.2 onder 1 tot en met 7 genoemde landbouwwerktuigen en opslagtanks.
2.4.
Op 10 februari 2021 is door ambtenaren van de Douane een (tweede) controle bij belanghebbende in [vestigingsplaats 1] uitgevoerd. De bevindingen zijn vastgelegd in een proces-verbaal. [2] Tijdens de controle is rode diesel aangetroffen in een mobiele opslagtank en in de brandstoftank van acht landbouwwerktuigen:
2.5.
Naar aanleiding van de controle is de naheffingsaanslag voor 10 februari 2021 aan belanghebbende opgelegd. De naheffingsaanslag is berekend als volgt:
Accijns van minerale oliën (diesel)
€ 2.423,00
Voorraadheffing
€ 37,00
Bestuurlijke boete
€ 246,00
Totaal
€ 2.706,00
De naheffingsaanslag 2021, met dagtekening 23 juni 2021, is berekend naar een hoeveelheid van 4.645 liter rode diesel, te weten de totale inhoud van de hiervoor in 2.6 onder 1 tot en met 9 genoemde landbouwwerktuigen en opslagtanks. De bestuurlijke boete is op grond van art 67c Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 24 Besluit Bestuurlijke Boete Belastingen opgelegd.
Relevante regelgeving
2.6.
De WA luidt, voor zover te dezen van belang:
‘Artikel 1
1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:
(…)
e. minerale oliën,
(…)
2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid bedoelde goederen.
Artikel 1a
(…)
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat aan minerale oliën bij ministeriële regeling, onder daarbij te stellen voorwaarden, voorgeschreven herkenningsmiddelen worden toegevoegd.
(…)
Artikel 2
1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik:
(…)
4. Als uitslag tot verbruik wordt mede aangemerkt het in strijd met wettelijke bepalingen voorhanden hebben of gebruiken van minerale oliën waaraan herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 1a, derde lid, zijn toegevoegd.
(…)
Artikel 2e
1. Onverminderd artikel 2f wordt als uitslag tot verbruik mede aangemerkt het in Nederland, om aldaar te worden geleverd of gebruikt, voor commerciële doeleinden voorhanden hebben van accijnsgoederen die in een andere lidstaat reeds tot verbruik zijn uitgeslagen.
2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder voor commerciële doeleinden voorhanden hebben verstaan het voorhanden hebben van accijnsgoederen door anderen dan particulieren
(…)
6 In afwijking van het eerste lid wordt niet als uitslag tot verbruik aangemerkt het voorhanden hebben van minerale oliën die in een andere lidstaat zijn uitgeslagen tot verbruik, in de normale reservoirs van bedrijfsmotorrijtuigen en die bestemd zijn als brandstof voor deze motorrijtuigen of in de normale reservoirs van containers voor speciale doeleinden en die bestemd zijn voor de werking tijdens het vervoer van specifieke systemen die tot de uitrusting van deze containers behoren.
7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
(…)
Artikel 51
1. De accijns wordt geheven van:
(…)
e. bij toepassing van artikel 2, vierde lid: de persoon die de minerale oliën voorhanden heeft of gebruikt;
(…)
Artikel 91
1. Het is niet toegestaan minerale oliën die zijn voorzien van bij ministeriële regeling voorgeschreven herkenningsmiddelen buiten een accijnsgoederenplaats voorhanden te hebben samen met middelen die de afscheiding, opheffing of verandering van die herkenningsmiddelen in deze oliën kunnen bewerkstelligen of bevorderen.
2 Het is niet toegestaan minerale oliën die zijn voorzien van bij ministeriële regeling voorgeschreven herkenningsmiddelen dan wel bestanddelen daarvan bevatten buiten een accijnsschorsingsregeling of een douaneschorsingsregeling voorhanden te hebben anders dan in:
a. tanks van waaruit minerale oliën worden afgeleverd in de brandstoftanks van andere schepen dan pleziervaartuigen, mits deze schepen in bezit zijn van en gebruikt worden door degene die de beschikking heeft over de eerstgenoemde tanks;
b. brandstoftanks van schepen, andere dan pleziervaartuigen, mits de minerale olie wordt gebruikt voor de aandrijving van deze schepen of als scheepsbehoeften aan boord van deze schepen;
c. opslagtanks voor minerale oliën die zijn bestemd om van daaruit te worden afgeleverd in de brandstoftanks van andere schepen dan pleziervaartuigen;
d. ladingtanks van vaartuigen, voertuigen en treinwagons.
3 Bij ministeriële regeling kan, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, in bijzondere gevallen ontheffing worden verleend ten aanzien van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden.
4 Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld ten aanzien van plaatsen waar minerale oliën voorzien van herkenningsmiddelen voorhanden mogen zijn.’
2.7.
De in het derde lid van artikel 1a WA bedoelde Uitvoeringsregeling accijns luidt voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Artikel 13
2. Als herkenningsmiddel als bedoeld in artikel 1a, derde lid, van de wet wordt aan gasolie toegevoegd: per 1 000 L ten minste 6 g en niet meer dan 9 g Solvent Yellow 124 en aan lichte gasolie mede een voldoende hoeveelheid kleursel om aan de gasolie een goed zichtbare en blijvende rode kleur te geven.’
2.8.
De in het derde lid van artikel 91 WA bedoelde Uitvoeringsregeling accijns luidt voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Artikel 60
1. In afwijking van artikel 91, tweede lid, van de wet mag vóór 1 januari 2013 gekochte en afgeleverde gasolie voorzien van bij ministeriële regeling voorgeschreven herkenningsmiddelen voorhanden zijn in:
a. brandstoftanks van waaruit de brandstof via een gesloten systeem wordt gebracht naar een noodstroomvoorziening voor de opwekking van elektriciteit;
b. brandstoftanks van historische vaartuigen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, onder 5°, van de Wet pleziervaartuigen 2016.
2 De gasolie voorzien van herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 13, tweede lid, mag voorhanden zijn in tanks als bedoeld in het eerste lid tot deze is verbruikt of wordt vervangen door gasolie die niet is voorzien van genoemde herkenningsmiddelen.
3 Desgevraagd moeten aan de inspecteur alle noodzakelijke gegevens worden verstrekt om aan te tonen:
a. wanneer de gasolie voorzien van de herkenningsmiddelen, bedoeld in artikel 13, tweede lid, is gekocht en afgeleverd in de tanks;
b. wanneer en hoeveel vóór 1 januari 2013 in tanks aanwezige gasolie voorzien van de herkenningsmiddelen, bedoeld in artikel 13, tweede lid, is verbruikt.’
2.9.
De in het zevende lid van artikel 2e WA bedoelde Uitvoeringsregeling accijns luidt voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Artikel 3c
1. Voor de toepassing van artikel 2e, zesde lid, van de wet wordt verstaan onder normale reservoirs:
a. de door de fabrikant blijvend in of aan alle voertuigen van hetzelfde type als het betrokken voertuig aangebrachte reservoirs, waarvan de blijvende inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maakt, zowel voor de voortbeweging van het voertuig als, in voorkomend geval, de werking van koelsystemen en andere systemen tijdens het vervoer. Als normale reservoirs gelden ook gasreservoirs die zijn aangepast voor gebruik in voertuigen en die het rechtstreeks verbruik van gas als brandstof mogelijk maken, alsmede de reservoirs die zijn aangesloten op andere systemen waarmee die voertuigen eventueel zijn uitgerust;
b. de door de fabrikant blijvend in of aan alle containers van hetzelfde type als de betrokken container aangebrachte reservoirs, waarvan de blijvende inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maakt voor de werking, tijdens het vervoer, van koelsystemen en andere systemen waarmee containers voor speciale doeleinden zijn uitgerust;
2 Voor de toepassing van artikel 2e, zesde lid, van de wet wordt verstaan onder containers voor speciale doeleinden: alle containers die zijn uitgerust met aangepaste koelsystemen, systemen voor zuurstoftoevoer, thermische isolatiesystemen of andere systemen.’
2.10.
De Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012 luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Artikel 26
1. Onder de naam voorraadheffing wordt een heffing geheven van de in artikel 27 bedoelde producten. (…)
2 De voorraadheffing wordt vanwege Onze Minister van Financiën door de rijksbelastingdienst geheven en ingevorderd als ware het accijns.
(…)
Artikel 27
De heffing bedraagt voor:
a. lichte olie, per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius: € 8,00;
b. halfzware olie, per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius: € 8,00;
c. gasolie, per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius: € 8,00;
d. vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1 000 kilogram: € 8,00.
2 Onder de in het eerste lid genoemde producten wordt verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge de artikelen 26 en 28 van de Wet op de accijns.’
2.11.
Het Informatieblad Douane januari 2017 (Rode diesel verdwijnt vanaf 1 januari 2013) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘9
Mag een loonwerker rode diesel uit België mee terugnemen in de brandstoftank
van zijn zelfrijdend werktuig/tractor? Zo ja, is dit gelimiteerd?
Als u in België rode diesel mag tanken in de brandstoftank van een zelfrijdend
werktuig/tractor en u brengt dit zelfrijdend werktuig/tractor vervolgens naar Nederland, dan heffen wij geen accijns over die brandstof. Voorwaarden zijn:
- Het werktuig/tractor is zelf in België geweest.
- De rode diesel is in België getankt in het werktuig/tractor.
- De rode diesel zit in het normale brandstofreservoir van een zelfrijdend werktuig/tractor.
- Als wij u controleren, moet u aantonen dat de rode diesel in België is getankt.’

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep zijn uitsluitend de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
I. Zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd?
II. Dienen de naheffingsaanslagen te worden vernietigd, omdat belanghebbende aan het informatieblad Douane januari 2017 genaamd: ‘Rode diesel verdwijnt vanaf 1 januari 2013’ het in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat zij geen accijns (en voorraadheffing) is verschuldigd?
III. Kan belanghebbende aan (de afloop van) het onderzoek in 2018 het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat (a) voor 2018 niet zou worden nageheven en (b) dat ook voor 2021 niet zou worden nageheven?
IV. Is de verzuimboete voor 2021 terecht opgelegd, en zo ja, is de hoogte van de verzuimboete passend en geboden?
3.2.
Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat voor de onder 2.2, onder 6, en onder 2.4, onder 9 vermelde opslagtank niet in geschil is dat terecht is nageheven.
3.3.
Belanghebbende beantwoordt vraag I ontkennend, vragen II en III bevestigend en vraag IV ontkennend. Zij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de naheffingsaanslagen, en tot veroordeling van de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en dit hof, alsmede tot vergoeding van de kosten in bezwaar. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1.
Vaststaat, dat op 10 december 2018 en 10 februari 2021 belanghebbende rode diesel voorhanden had.
Aangetroffen rode diesel in de normale reservoirs van de landbouwvoer- en werktuigen
4.2.
Heffing van accijns in Nederland voor de in de normale reservoirs van bedrijfsmotorrijtuigen, en die bestemd zijn als brandstof voor deze motorrijtuigen, aangetroffen rode diesel blijft dan slechts achterwege als die rode diesel buiten Nederland in een andere lidstaat van de Europese Unie is uitgeslagen tot verbruik.
4.3.
De bewijslast dat de bij belanghebbende in de normale reservoirs van bedrijfsmotorrijtuigen aangetroffen rode diesel buiten Nederland in een andere lidstaat van de Europese Unie, in dit geval Frankrijk en/of België, is uitgeslagen tot verbruik rust op belanghebbende.
4.4.
De rechtbank heeft daartoe overwogen:
‘3.6. Aangezien belanghebbende zich beroept op een uitzonderingsbepaling in de WA,
rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat die uitzonderingssituatie zich
voordoet. Het komt er dan op neer dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de rode diesel in België of Frankrijk is uitgeslagen tot verbruik en dat die diesel zich toen bevond in de reservoirs van de landbouwvoer- en werktuigen waarin die diesel bij de controles is aangetroffen.
3.7.
Belanghebbende stelt - begrijpelijk - dat het niet logisch is dat zij ergens anders rode diesel zou gaan tanken dan uit haar eigen voorraad rode diesel in de opslagtank in België of Frankrijk. Dat neemt echter niet weg dat zij aannemelijk moet maken dat de rode diesel aldaar in de brandstoftank van de landbouwvoer- en werktuigen is getankt en zo naar Nederland is gekomen. Dat dat zo is gegaan heeft belanghebbende wel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft geen enkel inzicht gegeven op welke data met welke voer- en werktuigen naar België of Frankrijk is gereden en evenmin in het verbruik van de aldaar voorradige rode diesel en de mate waarin die diesel in de brandstoftanks van deze voer- en werktuigen is getankt. Enkel het overleggen van de facturen waaruit blijkt dat de opslagtanks in België en Frankrijk zijn gevuld met rode diesel, acht de rechtbank onvoldoende bewijs. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur van het heffen van accijns met betrekking tot de rode diesel aangetroffen in brandstoftanks van de landbouwvoer- en werktuigen had moeten afzien.’
4.5.
Het hof acht deze overwegingen juist en neemt deze overwegingen over. Belanghebbende heeft dus, kort samengevat, tegenover de betwisting door de inspecteur niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan aannemelijk te maken dat de door de inspecteur in de normale reservoirs van bedrijfsmotorrijtuigen aangetroffen rode diesel daadwerkelijk uit Frankrijk of België komt en aldaar is uitgeslagen tot verbruik.
Opslagtank (vermeld onder 2.2, onder 7)
4.6.
Belanghebbende stelt dat de in de opslagtank in 2018 aangetroffen rode diesel van voor 2013 is.
4.7.
De bewijslast dat de in de opslagtank aangetroffen rode diesel van voor 2013 is rust op belanghebbende. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende op geen enkele wijze haar stelling dat de in de opslagtank aangetroffen rode diesel van voor 2013 is aannemelijk gemaakt.
4.8.
Vraag I moet bevestigend worden beantwoord.
Vraag II
4.9.
Aan het informatieblad Douane januari 2017 kon belanghebbende niet het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat zij geen accijns (en voorraadheffing) zou zijn verschuldigd. Uit het onder 2.11 vermelde informatieblad Douane januari 2017 blijkt immers: ‘Als wij u controleren, moet u aantonen dat de rode diesel in België is getankt.’. Zoals hiervoor overwogen (zie 4.5) heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de in de normale reservoirs van de landbouwvoer- en werktuigen aangetroffen rode diesel daadwerkelijk uit Frankrijk of België komt.
4.10.
Vraag II moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag III
4.11.
De omstandigheid dat belanghebbende, nadat zij na 10 december 2018 informatie had verstrekt en facturen had overgelegd aan de inspecteur, niets meer heeft gehoord van de inspecteur tot de tweede controle op 21 februari 2021 en het feit dat de inspecteur pas op 21 april 2021 een naheffingsaanslag voor 10 december 2018 heeft opgelegd kunnen niet tot de conclusie leiden dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat het wel goed zat. Een stilzitten van de inspecteur gedurende een langere tijd dan gebruikelijk of wenselijk is onvoldoende om een dergelijk vertrouwen op te wekken.
4.12.
Vraag III moet ontkennend worden beantwoord.
Vraag IV
4.13.
De rechtbank heeft voor de verzuimboete als volgt overwogen:
‘3.12. (…) De rechtbank heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag 2021 terecht is opgelegd, waardoor vaststaat dat belanghebbende in verzuim was om de verschuldigde belasting tijdig te betalen.
3.13.
De rechtbank overweegt dat bij het opleggen van een verzuimboete geen onderscheid wordt gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen indien er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) blijft een verzuimboete achterwege. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat in dit geval sprake is van avas.’
4.14.
Het hof acht deze overwegingen juist en neemt deze overwegingen over.
4.15.
Met betrekking tot de vraag of de hoogte van de verzuimboete voor 2021 passend en geboden is, is het hof echter van oordeel dat een boete van nihil passend en geboden is.
4.16.
Vraag IV moet aldus worden beantwoord dat de boete moet worden verminderd tot nihil.
Tussenconclusie
4.17.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van, in totaal, € 913 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de kosten van bezwaar
4.19.
Voor de veroordeling van de inspecteur in de kosten van de bezwaarprocedure is vereist dat belanghebbende in de bezwaarfase om een kostenvergoeding moet hebben verzocht. Dit verzoek dient door belanghebbende te worden gedaan voordat de inspecteur op het bezwaar heeft beslist. [3] Belanghebbende heeft niet voordat de inspecteur op het bezwaar heeft beslist verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar. Het hof wijst daarom het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van bezwaar af.
Ten aanzien van de proceskosten
4.20.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en het beroep bij de rechtbank gegrond had moeten worden verklaard.
4.21.
Het hof stelt de vergoeding van de kosten van het beroep en het hoger beroep op, elk, 2 (punten) x € 875 [4] (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750, derhalve in totaal op € 3.500.
4.22.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • handhaaft de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslagen 2018 en 2021;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de verzuimboete;
  • vermindert de boetebeschikking tot nihil;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van € 913 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 3.500.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, J.M. van der Vegt en J. Wessels, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De uitspraak is ondertekend door de griffier, en door J.M. van der Vegt, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De raadsheer,
I.H.M. Fluitsma J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.2018-0860-03071/01, opgemaakt op ambtsbelofte door verbalisanten [naam 3] en [naam 4] .
2.2021-0860-00019/01, opgemaakt op ambtseed of ambtsbelofte door verbalisanten [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] .
3.Artikel 7:15, lid 3, Awb.
4.Zowel voor beroep als hoger beroep: 1 punt voor (hoger)beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.