In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die was opgelegd aan belanghebbende, een V.O.F. gevestigd in [vestigingsplaats]. De zaak betreft de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, met name in verband met de CO2-uitstoot die geregistreerd stond in het kentekenregister. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd op basis van een CO2-uitstoot van 179 gr/km, terwijl belanghebbende stelde dat de werkelijke uitstoot 130 gr/km was, zoals bevestigd door de RDW na een verzoek tot aanpassing van de registratie. Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht was uitgegaan van de oorspronkelijke registratie, maar dat een latere aanpassing door de RDW gevolgd moest worden. Het hof concludeerde dat de bruto BPM op basis van de lagere CO2-uitstoot vastgesteld moest worden op € 6.527, wat leidde tot een hogere verschuldigde BPM dan de inspecteur aanvankelijk had opgelegd. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd in stand gehouden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de inspecteur om taxatierapporten en schadeverleden zorgvuldig te beoordelen, en dat de belastingplichtige de bewijslast draagt voor waardevermindering.