In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van een Rijnvarende. De belanghebbende, die in Italië woont, had een beroep gedaan op artikel 15, lid 3 van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland. Het hof oordeelde echter dat dit beroep niet met vrucht kon worden gedaan. Nederland heeft op basis van artikel 15, lid 1 van het belastingverdrag het exclusieve heffingsrecht over de inkomsten die de belanghebbende in 2014 heeft genoten. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 25 januari 2023 in deze zaak geoordeeld, en het hof bevestigde deze uitspraak. De zitting vond plaats op 13 november 2024, maar de belanghebbende en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De griffier had de belanghebbende tijdig uitgenodigd voor de zitting. Het hof oordeelde dat er geen redenen waren om het griffierecht te vergoeden en dat er geen termen waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.