Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 9 januari 2023;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2023;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 23 mei 2023;
3.De beoordeling
Voorts is [de werkgever] veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding ten bedrage van € 33.431,47 bruto.
De vordering van [de werknemer] tot betaling van een billijke vergoeding is afgewezen omdat geen sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen van [de werkgever] .
Overige vorderingen van partijen zijn eveneens afgewezen en [de werkgever] is veroordeeld in de proceskosten van [de werknemer] .
- het bij brief van 3 juni 2022 door [de werkgever] gegeven ontslag op staande voet vernietigd;
- de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 december 2022;
- [de werkgever] veroordeeld tot betaling aan [de werknemer] van de transitievergoeding ten bedrage van
€ 33.43 1,47 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 7:686a lid 1 BW vanaf 2 januari 2023 tot de dag van volledige voldoening;
- [de werkgever] veroordeeld [de werkgever] tot betaling aan [de werknemer] van de wettelijke verhoging es
- de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 december 2022;
- [de werkgever] veroordeeld tot het opmaken van een eindafrekening;
- [de werkgever] veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten aan [de werknemer] tot een bedrag van € 1.640,38;
- [de werkgever] veroordeeld in de proceskosten van [de werknemer] , vastgesteld op een bedrag van € 1.440,--.
primair:
1. de beschikking van de Kantonrechter van 7 oktober 2022 te vernietigen en voor recht
1. Is sprake van een rechtsgeldig ontslag op staande voet?
2. Is de arbeidsovereenkomst terecht ontbonden op de g-grond?
3. Heeft [de werknemer] recht op de transitievergoeding?
5. De overige vorderingen die in hoger beroep aan de orde zijn.
Met name komt [de werkgever] op tegen de overweging van de kantonrechter dat de ontoelaatbare uitlatingen die [de werknemer] in het gesprek van 15 april 2022 met Fransen heeft gedaan moeten worden geplaatst tegen de achtergrond van de lange en moeizame voorgeschiedenis tussen [de werknemer] enerzijds en zijn leidinggevenden bij [de werkgever] anderzijds en dat die uitlatingen kennelijk vanuit een emotionele gemoedstoestand zijn gedaan.
“Dear [bestuurder] ,
“Ik verwacht dat die mail gestuurd is in onderling overleg. Die mail klopt namelijk. Er zijn geen onwettige zaken gebeurd. Ik heb helemaal niet geageerd tegen onwettige zaken maar tegen het niet voldoen aan accreditatievoorwaarden die voor Nederland, België, Frankrijk, heel Europa en ver daarbuiten geldig zijn.(…) Keuren is iets heel anders. Dat niveau hebben de vier Belgische en Franse collegae nooit gekregen en nooit kunnen krijgen omdat ze opgeleid zijn door iemand die niet mocht opleiden en het vakgebied ook niet kende. Ik heb het examen bij me, die vragen mag u zien (…)”
Art. 7:673 lid 7 BW bepaalt dat de transitievergoeding niet verschuldigd is indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Deze uitzonderingsgrond van art. 7:673 lid 7, aanhef en onder c, BW heeft een beperkte reikwijdte en moet met terughoudendheid worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Daarbij geldt een hoge lat.
De kantonrechter heeft op verzoek van [de werknemer] de opzegging van de arbeidsovereenkomst vernietigd. Voor toekenning van een billijke vergoeding was daarnaast geen plaats meer.
In geval van ontbinding van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op verzoek van de werkgever, kan de rechter een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat de opzegging niet rechtsgeldig was, maar ook dat sprake was van een langlopend conflict over de deskundigheid van de inspecteurs van speeltoestellen B/F. Een langlopend conflict dat escaleerde omdat [de werknemer] weigerde een door [de werkgever] verzochte loyaliteitsverklaring te ondertekenen. [de werkgever] heeft door de keuze voor een ontslag op staande voet in plaats van voor een ontbindingsverzoek bewust het risico genomen dat achteraf zou blijken dat zij ten onrechte geen loon uitbetaalde. Die keuze had bovendien voor [de werknemer] ernstige financiële consequenties, te weten geen inkomen uit arbeid en geen recht op uitkering. Anderzijds is geen sprake geweest van zuivere betalingsonwil van [de werkgever] . Onder die omstandigheden zal het hof de wettelijke verhoging matigen tot 40%. De beslissing wordt op dit onderdeel vernietigd zoals hierna in het dictum vermeld.
4.De beslissing
matigt die wettelijke verhoging tot 40%;