Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ),
[de vader] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder en de vader, dan wel gezamenlijk: de ouders,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- primair:de door de raad verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] af te wijzen;
- subsidiair:indien een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] aangewezen is, de machtiging af te geven voor de plaatsing van [minderjarige 1] binnen het gezin van de appellanten.
- het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2023;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de appellanten op 29 december 2023.
3.De beoordeling
family lifemet [minderjarige 1] hebben.
(family life)dient te worden herzien. [minderjarige 1] had – in ieder geval de maanden voorafgaand aan de uithuisplaatsing – feitelijk zijn hoofdverblijf bij de appellanten. Voor die situatie is het blokkaderecht van artikel 1:253s van het Burgerlijk Wetboek (BW) in het leven geroepen, zodat in het hoofdverblijf van [minderjarige 1] niet zomaar een wijziging kon worden aangebracht. Dit betekent dat er zorgen moeten zijn in de thuissituatie van de appellanten, nu [minderjarige 1] bij hen uit huis is gehaald. Volgens het rapport van de raad is er geen ontwikkelingsbedreiging in de thuissituatie bij de appellanten waargenomen. Hier is door de raad ook geen onderzoek naar gedaan, terwijl het de GI en de raad bekend was dat [minderjarige 1] bij de appellanten verbleef. De appellanten betwisten het standpunt van de raad dat de trauma’s van [minderjarige 1] mogelijk bij hen thuis zijn ontstaan. Pas maanden na de uithuisplaatsing werd iets aan het gedrag van [minderjarige 1] gemerkt. Verder hebben de appellanten zelf twee kinderen grootgebracht waar nooit zorgen over zijn geweest. De zorgen die er bestaan hebben betrekking op de thuissituatie van de ouders. Ook de ouders hebben in het inleidende verzoek (raadsrapport van 24 januari 2023) aangegeven dat [minderjarige 1] bij de appellanten terecht had gekund en dat dit niet is onderzocht. Zonder enig onderzoek of onderbouwing van enige zorgen in de thuissituatie bij de appellanten, dient het verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te worden afgewezen. [minderjarige 1] dient zo spoedig mogelijk bij de appellanten terug te komen. Inmiddels is door de raad een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) afgegeven voor de netwerkscreening. De appellanten vrezen dat wanneer de rechtbank een gezagsbeëindigende maatregel uitspreekt, de netwerkscreening wordt gestopt.
family lifeofwel een gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen de appellanten en [minderjarige 1] . Dit maakt dat, anders dan de raad primair in hoger beroep aanvoert, de appellanten ontvankelijk zijn in het door hen ingestelde hoger beroep. Dat het hof in de beschikking van 19 januari 2023 (met zaaknummer 200.319.009/01) de appellanten niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun hoger beroep, omdat zij – kort gezegd – op grond van artikel 798 lid 1 Rv niet zijn aan te merken als belanghebbenden, maakt dat niet anders. Het hof kan immers in een latere beschikking op grond van nieuwe feiten en omstandigheden terugkomen op een eerdere beslissing. Hiervan is naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak sprake. Pas na genoemde beschikking van 19 januari 2023 is er duidelijkheid ontstaan over de rol en de betrokkenheid van de appellanten in het leven van [minderjarige 1] . Het hof komt derhalve aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek in hoger beroep van de appellanten toe.