ECLI:NL:GHSHE:2024:3833

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
200.333.222_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen handelsagent en principaal over beëindiging agentuurovereenkomst, financiële afrekening en contractuele boetes

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een handelsagent, handelende onder de naam [bedrijfsnaam appellant], en de principaal, New Energy Systems B.V., over de beëindiging van een agentuurovereenkomst, financiële afrekening en contractuele boetes. De handelsagent heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld, waaronder een verzoek om inzage in e-mails, telefoongegevens en whatsapp-berichten op basis van artikel 843a Rv. Het hof heeft deze vordering afgewezen, omdat de handelsagent niet voldoende inzicht heeft gegeven in de gegevens waarover hij al beschikt. Daarnaast is ook de vordering op basis van artikel 351 Rv afgewezen, omdat de handelsagent onvoldoende heeft aangetoond dat hij in een noodtoestand verkeert door de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Het hof heeft de bezwaren van de handelsagent tegen de memorie van grieven van de principaal verworpen, omdat de notitie van een jurist niet als aanvulling op de memorie van grieven kan dienen. Het hof heeft beide vorderingen in het incident afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor memorie van antwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.333.222/01
arrest van 3 december 2024
gewezen in het incidenten ex art. 843a en 351 Rv in de zaak van
[appellant],
handelende onder de naam [bedrijfsnaam appellant] ,
kantoorhoudende en wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. S. Veenstra te Leeuwarden,
tegen
New Energy Systems B.V.,
gevestigd te Schimmert, gemeente Beekdaelen,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.A.M. Hoogveld te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 september 2023 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 juni 2023, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen appellant – [appellant] – als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en geïntimeerde – NES – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9716063 \ CV EXPL 22-1106)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de incidentele memorie van [appellant] , met producties;
  • de incidentele memorie van antwoord van NES, met producties;
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
  • de akte van NES houdende opgave verhinderdata, tevens houdende bezwaar tegen rolbeslissingen, tevens houdende wraking van de rolraadsheer, tevens houdende overlegging bijlagen, met producties;
  • de constatering op de rol dat de zaak als gevolg van de wraking is geschorst;
  • de constatering op de rol dat het wrakingsverzoek van NES is afgewezen (uitspraak van 24 juni 2024) en dat de zaak wordt hervat;
  • het audiëntieblad van de mondelinge behandeling op 16 oktober 2024, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de akte houdende bezwaar tegen acceptatie memorie van grieven, tevens houdende akte overlegging producties 10 tot en met 23, van 16 oktober 2024 van [appellant] ;
  • de bij brief van 3 oktober 2024 door [appellant] toegezonden nieuwe producties 5 tot en met 9 en een correctie op de notitie van mr. Terpstra, welke stukken [appellant] ter zitting bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.1.
Tussen NES als principaal en [appellant] als handelsagent heeft vanaf 1 januari 2015 een agentuurovereenkomst bestaan. [appellant] genoot een provisie van 1% van de verkoopprijs exclusief btw over alle verkopen die door zijn tussenkomst tot stand kwamen. Daarnaast ontving [appellant] een vaste fee van € 6.000,- exclusief btw per maand en een reiskostenvergoeding. In de schriftelijke overeenkomst zijn een geheimhoudingsbeding (artikel 10) en een non-concurrentie- en relatiebeding (artikel 11) opgenomen.
3.1.2.
Op 6 december 2021 is het tot een aanvaring tussen [appellant] en NES gekomen. Met ingang van die datum is NES gestopt met het betalen van [appellant] ' facturen betrekking hebbende op de periode vanaf oktober 2021. Op 13 januari 2022 heeft NES [appellant] de toegang tot haar gebouwen en systemen ontzegd. Op 28 januari 2022 heeft NES [appellant] aangezegd dat zij de agentuurovereenkomst opzegt voor zover deze niet al eerder door toedoen van [appellant] is geëindigd.
3.1.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld, kort weergegeven, dat [appellant] diverse keren inbreuk heeft gemaakt op het overeengekomen geheimhoudingsbeding, zodat er sprake was van een omstandigheid van zodanige aard dat van NES redelijkerwijs niet gevergd kon worden de agentuurovereenkomst in stand te laten, zelfs niet tijdelijk, en dat de overeenkomst als gevolg van de opzegging is geëindigd per 1 mei 2022.
In conventie heeft de kantonrechter op vordering van [appellant] voor recht verklaard dat NES vanaf 1 mei 2023 geen rechten meer kan ontlenen aan het non-concurrentie- en relatiebeding van artikel 11 van de agentuurovereenkomst. De overige vorderingen van [appellant] in conventie, onder meer tot betaling van diverse facturen ter zake van fee, reiskostenvergoeding en provisie, heeft de kantonrechter afgewezen of deze zijn verrekend met de vorderingen in reconventie.
In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] op vordering van NES veroordeeld (verkort weergegeven):
tot afgifte/retournering van e-mailcorrespondentie, documenten en een laptop;
tot het verstrekken van:
een volledig overzicht van de in het vonnis bepaalde vertrouwelijke data van NES, zoals klantgegevens, projectgegevens, technische gegevens, commerciële gegevens, tekeningen, planningen en calculaties etc.,
een toegelichte opgave van de data waarop [appellant] contact heeft gehad met (potentiële) klanten en leveranciers van NES, alsmede een volledige en inhoudelijke toelichting waarop deze contacten betrekking hadden,
bescheiden (waaronder offertes, facturen, bankafschriften, e-mails en andere correspondentie) die betrekking hebben op de contacten,
  • een opgave van de klanten aan wie [appellant] zogenaamde SMPL-boxen heeft verkocht en/of aangeboden,
  • offertes, facturen en bankafschriften ter zake van de door [appellant] aan klanten van NES aangeboden en verkochte producten en/of geleverde diensten vanaf 1 januari 2022,
om zich aan het geheimhoudingsbeding van artikel 10 van de agentuurovereenkomst te houden;
een en op straffe van verbeurte van dwangsommen van € 7.500,- (a en b) dan wel € 3.000,- (c) per dag met een maximum van in totaal € 600.000,-;
tot betaling van - na verrekening met enkele toegekende posten in reconventie - € 748.196,66 aan contractuele boetes en € 15.971,11 aan schadevergoeding.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De memorie van grieven en productie HB1
3.2.1.
De rolraadsheer heeft [appellant] op de voet van artikel 2.11 van het Procesreglement toestemming gegeven om in de hoofdzaak een memorie van grieven van 70 bladzijden te nemen. Bij de 68 bladzijden tellende memorie van grieven die [appellant] heeft ingediend horen 13 producties. De eerste van die producties (nr. HB1) betreft een notitie van mr. I.P Terpstra ('Inzake: feiten en gedragingen') die 226 bladzijden beslaat. Bij deze notitie horen de bijlagen NG 1 tot en met NG 32.
Bij aktes van 2 april 2024 en 16 oktober 2024 heeft NES bezwaar gemaakt. NES heeft aangevoerd dat in de memorie van grieven niet alleen wordt verwezen naar de notitie en dat daaruit wordt geciteerd, maar ook dat in verschillende randnummers in die memorie wordt verwezen naar uiteenzettingen in de notitie die ter onderbouwing van de memorie van grieven daaraan ten grondslag worden gelegd. Omdat de notitie volgens de bedoeling van [appellant] deel uitmaakt van de memorie van grieven en daarin volledig is verweven en geïncorporeerd, wordt het maximaal aantal bladzijden van 70 dat die memorie mag beslaan, feitelijk ver overschreden, aldus NES. Volgens NES moet dit ertoe leiden dat de memorie van grieven alsnog wordt geweigerd, dat akte van niet-dienen wordt verleend en dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Na diverse briefwisselingen heeft de rolraadsheer de memorie van grieven uiteindelijk geaccepteerd met daarbij de aantekening in het roljournaal dat het aan de behandelend kamer is om al dan niet acht te slaan op de notitie. Het vervolgens door NES ingediende wrakingsverzoek is bij uitspraak van de wrakingskamer van 24 juni 2024 afgewezen.
3.2.2.
Het hof overweegt dat de memorie van grieven als zodanig het aantal toegestane bladzijden niet overschrijdt en op de rol is geaccepteerd. Ten aanzien van producties geldt geen maximum aantal bladzijden. Het verlenen van akte van niet-dienen ten aanzien van de memorie van grieven is, anders dan NES wil, niet aan de orde.
Verder overweegt het hof dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich heeft te verweren. De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt dat moet worden ingenomen in een processtuk een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept (o.a. HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:404).
Hieruit volgt dat de als productie 1 bij memorie van grieven ingediende notitie niet als een aanvulling of uitbreiding van de memorie van grieven kan fungeren. Van de notitie kan slechts nota worden genomen voor zover, ter ondersteuning van stellingen die in de memorie van grieven zijn ingenomen, in deze memorie voldoende concreet naar de productie is verwezen. Met in achtneming hiervan dient NES te reageren op de memorie van grieven en de producties bij die memorie, waaronder productie HB1, en zal het hof deze te zijner tijd beoordelen.
3.2.3.
Hetzelfde geldt voor zover er in de incidentele memorie van [appellant] wordt verwezen naar de memorie van grieven. Juist is, zoals NES heeft aangevoerd, dat een algemene verwijzing niet kan volstaan ter onderbouwing van de stellingen in de incidentele memorie, maar dat voldoende concreet naar de productie moet zijn verwezen.
De vordering ex artikel 843a Rv
3.3.1.
[appellant] vordert in het incident op de voet van artikel 843a Rv NES te gebieden om binnen vijf dagen na betekening van dit arrest hem toegang te verlenen tot:
  • de mailbox met het adres [e-mailadres] , met alle in- en uitgaande mailberichten tot 13 januari 2022;
  • de gegevens op de telefoon met het nummer [telefoonnummer] en de whatsapp-berichten onder dat nummer tot 13 januari 2022;
dan wel om hem binnen deze termijn kopieën daarvan te verschaffen, zo nodig onder nader door het hof te bepalen voorwaarden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag met een maximum van € 250.000,-.
[appellant] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat hij belang heeft bij inzage in/overlegging van de berichten in zijn mailbox en whatsapp en zijn telefoongegevens, omdat daaruit zal blijken dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij het geheimhoudingsbeding en het non-concurrentie- en relatiebeding heeft geschonden en boetes heeft verbeurd. [appellant] wil met deze gegevens aantonen dat alle door hem verrichte activiteiten en projecten steeds in goed overleg en in goede samenwerking met werknemers van NES zijn gegaan en dat de presentatie van de vermeende schendingen van de artikelen 10 en 11 van de agentuurovereenkomst die NES in eerste aanleg heeft gegeven onjuist en onvolledig is. Ook kan met de gegevens het door NES opgetuigde verhaal over het disfunctioneren van [appellant] als handelsagent onderuit worden gehaald.
3.3.2.
NES heeft verweer gevoerd tegen de vordering in het incident. Volgens NES heeft [appellant] geen rechtmatig belang bij de gevraagde gegevens en is de vordering tot afgifte van of inzage daarin te onbepaald. Ook is [appellant] volgens NES al in het bezit van alle benodigde e-mails en whatsapp-berichten. Digitaal heeft NES na een zogenaamde migratie geen e-mails meer beschikbaar.
[appellant] heeft de gegevens van de computer van NES op een externe harde schijf of andere gegevensdrager gezet en is hij in eerste aanleg veroordeeld om die gegevens aan NES te retourneren, wat hij nog niet heeft gedaan. Ook heeft [appellant] de telefoon van NES niet geretourneerd.
3.3.3.
Op grond van artikel 843a lid 1 Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer.
De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, zulks teneinde een 'fishing expedition' te voorkomen. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.3.4.
Niet in geschil is dat [appellant] in het eerste tussen partijen gevoerde kort geding (C/03/301828 / KG ZA 22-54) al 173 e-mails tussen [persoon A] , met wie [appellant] samenwerkte, en medewerkers van NES als producties in het geding heeft gebracht. De advocaat van [appellant] in dat kort geding heeft in een begeleidende brief geschreven:
"(…) en dat is dan nog slechts een greep uit de honderden e-mails die ik inmiddels van cliënte mocht ontvangen".
Bij het in dit hoger beroep bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis is [appellant] veroordeeld om de in dit vonnis omschreven e-mailcorrespondentie en documenten, alsmede alle data die [appellant] op een harde schijf of andere gegevensdrager heeft overgezet, aan NES te retourneren. Ook is [appellant] veroordeeld om de door NES aan [appellant] ter beschikking gestelde laptop aan NES af te geven. Vaststaat dat [appellant] niet aan deze veroordelingen heeft voldaan. Ook heeft [appellant] de telefoon en simkaart van NES niet aan NES teruggegeven.
Gelet op het voorgaande had het naar het oordeel van het hof op de weg van [appellant] gelegen uiteen te zetten over welke gegevens hij al beschikt aan e-mails, documenten en andere data, zodat voor NES duidelijk wordt over welke gegevens hij nog niet beschikt. [appellant] heeft dat echter nagelaten en alle e-mails, telefoongegevens en whatsappberichten gevorderd, zonder er inzicht in te geven waarover hij wel of niet al de beschikking heeft. De vordering is daarmee te onbepaald en zal daarom worden afgewezen.
Op de partijen verdeeld houdende vraag over welke van de door [appellant] gevraagde gegevens NES al dan niet daadwerkelijk (nog) - na de migratie - beschikt, en in hoeverre de vordering in het incident dus feitelijk toewijsbaar is, behoeft niet te worden ingegaan.
De vordering ex artikel 351 Rv
3.4.1.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4.2.
Door [appellant] is niet aangevoerd dat het bestreden vonnis in reconventie berust op een kennelijke misslag.
In het vonnis zijn geen overwegingen gewijd ten aanzien van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de veroordelingen in reconventie. Bij de uit te voeren belangenafweging kunnen daarom ook feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen die zich vóór de uitspraak van het vonnis hebben voorgedaan.
3.4.3.
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn vordering in het incident ex artikel 351 Rv aangevoerd dat hij in eerste aanleg door NES is geframed. Doordat NES feiten en omstandigheden aan zijn vordering in de hoofdzaak ten grondslag heeft gelegd die niet volledig zijn en niet naar waarheid, is de kantonrechter een rad voor ogen gedraaid en is de vordering van NES in reconventie tot een buitenproportioneel bedrag toegewezen. Het vonnis werkt voor [appellant] rampzalig uit, zijn maatschappelijke bestaan, zowel sociaal als financieel, staat op het spel.
[appellant] heeft verder aangevoerd dat NES executoriaal beslag heeft gelegd op zijn aandelen in [bedrijf A] en dat met de verkoop van die aandelen, afgezet tegen de zeer hoge vordering van NES, slechts een relatief laag bedrag kan zijn gemoeid. De onderneming van [bedrijf A] heeft [appellant] echter nodig om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
3.4.4.
Naar het oordeel van het hof kan hetgeen [appellant] heeft aangevoerd in onvoldoende mate afdoen aan het NES in beginsel toekomende recht om het bestreden vonnis in reconventie ten uitvoer te leggen. Zoals hiervoor overwogen moet, nu van een kennelijke misslag niet is gebleken, in beginsel worden uitgegaan van hetgeen de kantonrechter in eerste aanleg heeft beslist en moet de kans dat de beslissing in hoger beroep voor partijen anders uitvalt buiten beschouwing worden gelaten.
Een afweging van de wederzijdse belangen kan niet in het voordeel van [appellant] uitvallen. Dat [appellant] daadwerkelijk in een noodtoestand komt te verkeren als gevolg van de tenuitvoerlegging is onvoldoende toegelicht. Het hof neemt in aanmerking dat [appellant] niet, althans onvoldoende heeft bestreden dat hij, zoals NES heeft aangevoerd, nog niets heeft voldaan in mindering op de vordering van NES, geen schikkingsvoorstel heeft gedaan, geen afbetalingsregeling heeft voorgesteld en geen vervangende zekerheid heeft aangeboden. Een derdenbeslag heeft niets opgeleverd en beslag op een bankrekening is niet gelukt, aldus NES. Van andere verhaalsmogelijkheden dan de aandelen in [bedrijf A] is niet gebleken. Dat NES er onder deze omstandigheden voor kiest om over te gaan tot verkoop van die aandelen kan haar daarom redelijkerwijs niet worden tegengeworpen.
Gelet op het voorgaande moet ook deze vordering naar het oordeel van het hof worden afgewezen.
3.5.
Het hof wijst beide vorderingen in het incident af. De beslissing omtrent de proceskosten zal het hof aanhouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.6.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord met inachtneming van hetgeen hierboven onder 3.2.2 is overwogen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vorderingen af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 januari 2025 voor memorie van antwoord.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.M.H. Schoenmakers en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 december 2024.
griffier rolraadsheer