ECLI:NL:GHSHE:2024:3934

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.338.877_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in hoger beroep tegen beslissing tot gevangenhouding

In deze zaak heeft de verzoeker op 14 maart 2024 tijdens de behandeling van zijn hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank tot gevangenhouding, een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verzoeker, die gedetineerd is, had eerder op 14 februari 2024 een beschikking ontvangen van de rechtbank, waarin zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd afgewezen. Tijdens de zitting op 14 maart heeft de verzoeker zijn wrakingsverzoek ingetrokken, maar later opnieuw geuit, waarbij hij zijn onvrede over de beslissing van het hof uitsprak. De raadsheren hebben schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. De advocaat-generaal heeft schriftelijk aangegeven dat er geen aanleiding is voor veronderstelling van vooringenomenheid van het hof. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking beoordeeld en geconcludeerd dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maken. Het verzoek tot wraking is afgewezen, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.

Uitspraak

beslissing

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
zaaknummers: registratienummer:
20-000138-24 en 20-000139-24
200.338.877/01
beslissing op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak met registratienummer 200.338.877/0l betreffende:
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] , thans gedetineerd te [plaats] ,
hierna te noemen: 'verzoeker',
waarin tijdens de behandeling van het hoger beroep tegen de beschikking tot gevangenhouding, afgegeven door de rechtbank op 14 februari 2024, alsmede bij welke beschikking het verzoek tot schorsing van de aan verdachte opgelegde voorlopige hechtenis werd afgewezen, door de verzoeker op 14 maart 2024 mondeling is verzocht tot wraking van de raadsheren mrs. E.A.A.M. Pfeil, G.P.M.F. Mols en N.J.L.M. Tuijn, respectievelijk voorzitter en leden van de raadkamer gevangenhouding van dit hof, hierna ook wel genoemd: 'de raadsheren'.

1.Het procesverloop

1.1
Op 14 maart 2024 heeft de behandeling in raadkamer plaatsgevonden van het namens verzoeker ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van de raadkamer van de rechtbank van 14 februari 2024 tot het afgeven van een bevel tot gevangenhouding voor de duur van 90 dagen alsmede het afwijzen van het verzoek tot schorsing van de aan verdachte opgelegde voorlopige hechtenis.
1.2
Blijkens het proces-verbaal van de zitting in raadkamer d.d. 14 maart 2024 heeft de verzoeker de raadkamer bij aanvang van de behandeling reeds gewraakt, waarna hij dat verzoek weer heeft ingetrokken en zijn excuses heeft aangeboden.
1.3
Vervolgens is de zaak in raadkamer verder behandeld. De raadsman heeft aan de hand van een pleitnota gepleit en de advocaat-generaal heeft het standpunt van het openbaar ministerie naar voren gebracht. Nadat de voorzitter van de raadkamer had medegedeeld dat het hof over het hoger beroep gaat nadenken en dat de beslissing aan het eind van
de middag van 14 maart 2024 zou volgen, heeft de verzoeker volgens het proces-verbaal van de zitting medegedeeld: “Dan wraak ik het hof”, waarbij hij aangaf dat de beslissing onjuist is.
1.4
De raadsheren hebben schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten. Ter zitting is mr. E.A.A.M. Pfeil verschenen om een reactie te geven op het wrakingsverzoek. De
andere raadsheren hebben te kennen gegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid om te worden gehoord op het wrakingsverzoek.
1.5
Namens het openbaar ministerie heeft mr. A.I.M.M. Gudde, advocaat-generaal, te kennen gegeven verhinderd te zijn om aanwezig te zijn bij de zitting van de wrakingskamer. De advocaat-generaal heeft wel schriftelijk als standpunt naar voren gebracht dat het hem niet duidelijk was wat de reden is geweest voor de wraking, dat de raadkamer de verdachte ruimschoots zijn verhaal heeft laten doen, hem respectvol heeft behandeld en dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is geweest van vooringenomenheid aan de zijde van het hof.
1.6
De wrakingskamer van het hof heeft aan het einde van de behandeling de zitting onderbroken, waarna de wrakingskamer gelijk mondeling uitspraak heeft gedaan en aan de verzoeker heeft medegedeeld dat de beslissing zo spoedig mogelijk op schrift zal worden gesteld.

2.Het standpunt van de verzoeker

2.1
Ter zitting van de wrakingskamer van 18 maart 2024 heeft de verzoeker te kennen gegeven dat, door allerlei omstandigheden welke een voorgeschiedenis kennen, hij geen vertrouwen heeft in de rechtspraak in zijn geheel en dat dat ten grondslag ligt aan het door hem ingediende wrakingsverzoek.
3.
De beoordeling van het verzoek
3.1
Wraking van een rechter is op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is
(HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484).
3.2
Aan het verzoek tot wraking ligt ten grondslag dat de verzoeker in zijn algemeenheid geen vertrouwen heeft in de rechtspraak. Uit deze toelichting kunnen naar het oordeel van de wrakingskamer geen concrete feiten en omstandigheden worden afgeleid waaruit de wrakingskamer vooringenomenheid van de raadsheren kan afleiden noch volgen daaruit aanwijzingen voor de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Hetgeen de verzoeker aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd heeft betrekking op (het vertrouwen in de) de gehele rechtspraak en is niet specifiek gericht op de raadsheren.
3.3
De wrakingkamer zal het verzoek met inachtneming van het vorenstaande afwijzen.
4.
De beslissing
Het hof, de wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker en diens raadsman, de advocaat-generaal en de raadsheren mr. E.A.A.M. Pfeil, mr. G.P.M.F. Mols en mr. N.J.L.M. Tuijn.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Platschorre, voorzitter, mr. E.H. Schulten en mr.
A.M. Bossink, raadsheren, bijgestaan door mr. S. van den Akker, en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.