ECLI:NL:GHSHE:2024:4120

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
200.342.081_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank die de man, verweerder in hoger beroep, vervangende toestemming heeft verleend om hun 2-jarige kind te erkennen. De vrouw heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat de erkenning schadelijk is voor haar en de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de tussenbeschikking van 24 oktober 2024 besproken, waarin de bijzondere curator is benoemd om de belangen van het kind te behartigen. De rechtbank had eerder de man toestemming verleend om het kind te erkennen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Het hof heeft overwogen dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de erkenning negatieve gevolgen heeft voor het kind. De vrouw heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die de rechtbank niet al had overwogen. Het hof concludeert dat de belangen van het kind zwaarder wegen dan de bezwaren van de vrouw. De beslissing van het hof houdt in dat de man het kind kan erkennen, waarmee hij juridisch ouder wordt, en dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot omgangsregeling. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 19 december 2024
Zaaknummer: 200.342.081/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/415916/ FA RK 23-5312
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D.R.M. Linders.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
mr. G.H.M. van Laarhoven,in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2022,
kantoorhoudende te Tilburg,
hierna: de bijzondere curator.
Als informant wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad)
gekend.
De zaak in het kort
De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank de man vervangende toestemming heeft verleend om de 2-jarige [minderjarige] te mogen erkennen.

1.De tussenbeschikking van het hof van 24 oktober 2024

Bij deze beschikking heeft het hof mr. G.H.M. van Laarhoven, advocaat te Tilburg, benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige] om in deze procedure de belangen van [minderjarige] te behartigen. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

2.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 1 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 mei 2024, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover het de beslissingen over de erkenning en de omgangsregeling betreft) en, opnieuw rechtdoende:
- primair: het verzoek van de man in eerste aanleg met betrekking tot de vervangende
toestemming erkenning alsnog af te wijzen;
- subsidiair: het verzoek van de man met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling niet-ontvankelijk te verklaren dan wel een zodanige beslissing te geven die het hof juist acht.
3.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 augustus 2024, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van grief 5 (het hof begrijpt: voor zover haar hoger beroep betrekking heeft op de omgangsregeling) en de grieven van de vrouw ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
3.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 november 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord en de bijzondere curator.
De GI is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De raad is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
3.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de bijzondere curator van 6 november 2024;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 18 november 2024;
  • de brief van de GI van 26 november 2024;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de man overgelegde pleitnota.

4.De beoordeling

4.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het hof zal, in navolging van de rechtbank, Nederlands recht toepassen, nu daar geen grief tegen is gericht.
4.2.
De vrouw en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna:
[minderjarige]), te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2022.
Het is niet in geschil dat de man de verwekker is van [minderjarige]. De vrouw is van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige].
[minderjarige] staat sinds 19 november 2024 onder toezicht van de GI.
Bij de rechtbank
4.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in dit hoger beroep van belang, aan de man vervangende toestemming verleend om [minderjarige] te mogen erkennen.
In rechtsoverweging 2.24 van deze beschikking heeft de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek over de omgangsregeling, omdat er sprake is van family life.
Verder heeft de rechtbank in deze beschikking opdracht gegeven aan de raad een onderzoek uit te voeren naar a) de meest wenselijke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] en eventuele contra-indicaties, b) het gezamenlijk gezag met de man, c) de statusvoorlichting, d) de mogelijkheid om dit mee te nemen in het individuele behandeltraject van de vrouw en e) eventuele kinderbeschermingsmaatregelen.
Bij het hof
4.4.1.
De vrouw kan zich met de beslissing over de erkenning en de overweging over het family life niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert zij – samengevat – het volgende aan.
Ten onrechte overweegt de rechtbank dat het risico dat door de erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt en/of de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad voldoende wordt ondervangen met het door de vrouw gestarte behandeltraject. De vrouw heeft zich in februari 2023 al aangemeld bij de GGZ en het CJG voor hulp. De vrouw is nog niet begonnen met het behandeltraject. Zij heeft regelmatig gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts en ze heeft recent een eerste intakegesprek (van totaal drie intakegesprekken) gehad bij een interculturele psycholoog. Ten onrechte overweegt de rechtbank dat de rechtbank niet verwacht dat de stressklachten die de vrouw reeds ervaart in ernstige mate zullen toenemen na een erkenning, waardoor de vrouw onvoldoende in staat zal zijn om [minderjarige] een stabiel opvoedklimaat te bieden. Sinds de vrouw bekend werd met de procedure in eerste aanleg heeft zij weer een terugval en ervaart ze verschillende klachten zoals slapeloosheid, lusteloosheid en psychische- en fysieke klachten. Op dit moment zijn de klachten ook dermate erg dat dit invloed heeft op [minderjarige]. De vrouw snapt dat de erkenning in het algemeen belangrijk is, maar het is beter als de ouders hier samen uitkomen en de erkenning niet wordt opgelegd door een rechtbank. Er is nu een ondertoezichtstelling dus de GI gaat alle hulp stroomlijnen. De vrouw wil extra tijd om eerst haar persoonlijke hulpverlening af te ronden en haar verleden te verwerken, zodat zij op termijn samen met de man naar de gemeente kan gaan om de erkenning van [minderjarige] te laten plaatsvinden.
4.4.2.
De man voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van dat het belang van de vrouw zodanig zwaar weegt dat hierdoor de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt als de toestemming zou worden verleend. De man is het volledig eens met de bevindingen van de bijzondere curator in eerste aanleg. De spanningsklachten van de vrouw zijn onvoldoende om van een verstoring in de verhouding tussen de vrouw en [minderjarige] uit te gaan. Het lijkt geen reële angst dat de vrouw de verzorging van [minderjarige] laat vallen als de erkenning een feit wordt. Er zijn geen (medische) documenten in het geding gebracht waaruit blijkt dat [minderjarige] zich niet goed ontwikkelt en dat dit door deze procedures komt.
Zonder erkenning zal de vrouw [minderjarige] geen statusvoorlichting geven, althans dat is niet de verwachting. [minderjarige] heeft net als ieder ander kind recht op statusvoorlichting.
4.4.3.
De bevindingen van de bijzondere curator, zoals geformuleerd in zijn brief aan het hof en in zijn verklaring op de mondelinge behandeling, luiden – samengevat – als volgt.
De vrouw maakt haar klachten niet inzichtelijk en evenmin wat daarvan daadwerkelijk de invloed is op het leven van [minderjarige]. Zij stelt dat ze zich emotioneel niet meer beschikbaar zou voelen voor [minderjarige] en dat ze [minderjarige] lijkt te gaan afstoten zodat ze niets meer met de man te maken hoeft te hebben. Deze stelling kan niet los worden gezien van haar gestelde angst voor de man als deze een rol zou krijgen in het leven van [minderjarige]. De man krijgt die rol pas als er een beslissing is genomen op zijn overige verzoeken waartoe nu raadsadvisering gevraagd is. De erkenning is een rechtshandeling die op zichzelf niet direct van invloed is op het welbevinden van de vrouw of nu reeds invloed heeft op het leven van [minderjarige]. De vrouw biedt geen verder inzicht in de situatie van [minderjarige] afgezien van haar eigen uitlatingen en waarnemingen. Het ligt op de weg van de vrouw om een behandelrelatie aan te gaan met het CJG om te voorkomen dat de door haar geschetste mogelijk toekomstige situatie zal ontstaan. Het is van belang dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om zijn dochtertje te erkennen en de jure een familierechtelijke relatie en rechtsbetrekking te laten vastleggen. [minderjarige] heeft er recht op en belang bij om te weten wie haar vader is alsook heeft er belang bij om haar vader te leren kennen. Dit is een essentieel mensenrecht en ook een recht wat gewaarborgd wordt in het IVRK. Dit advies is niet anders dan in december 2023 toen de vrouw ook een groot aantal verwijten jegens de man maakte. Of er voor de man mogelijkheden zijn om met zijn dochter omgang te hebben en/of het verkrijgen van het gedeeld ouderlijk gezag is ter advisering aan de raad en ter beslissing van de kinderrechter. De bijzondere curator heeft geen nieuwe informatie gehoord vanuit de vrouw; alles wat zij aanvoert was bij de rechtbank al bekend en is meegenomen in de beoordeling.
Het hof overweegt als volgt.
4.5.1.
Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon: a) de verwekker van het kind is, of b) de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
4.5.2.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de vrouw is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de vrouw emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de vrouw belangrijke negatieve gevolgen heeft voor [minderjarige]. Van schade aan de belangen van [minderjarige] is sprake indien ten gevolge van de erkenning er voor haar reële risico’s zijn dat zij wordt belemmerd in haar evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou het geval kunnen zijn wanneer de vrouw ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft. Dat deze procedure bij de vrouw veel weerstand oproept en haar psychische gesteldheid geen goed doet dan wel mogelijk in negatieve zin beïnvloedt is op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming te weigeren. Het enkele feit dat [minderjarige] (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op haar gezinsleven met de vrouw, kan niet worden aanvaard als schade aan haar belangen. De vraag die voorligt is of de vrouw ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft.
4.5.3.
Op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat daar sprake van is. De rechtbank heeft in de onderhavige beschikking uitgebreid overwogen waarom de rechtbank het verzoek van de man tot erkenning heeft toegewezen. De rechtbank heeft alle bezwaren van de vrouw gewogen en in de beoordeling betrokken. De vrouw heeft in hoger beroep niets nieuws aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. De weerstand van de vrouw ziet met name op de situatie die zal ontstaan ná de erkenning, omdat de erkenning de deur openzet naar een grotere rol van de man in het leven van [minderjarige]. Het hof wil van de vrouw aannemen dat zij nog moet beginnen aan het verwerken van de door haar gestelde trauma’s die ze in de relatie met de man heeft opgelopen. Het is duidelijk dat het voor de gemoedstoestand van de vrouw nu beter zou zijn als ze niet wordt geconfronteerd met de man. Het belang van [minderjarige] weegt hier echter zwaarder. Zij heeft een vader en het hof sluit zich volledig aan bij het advies van de bijzondere curator en het oordeel van de rechtbank dat [minderjarige] er recht op heeft dat hun relatie als een familierechtelijke betrekking wordt erkend. [minderjarige] kan niet wachten totdat de vrouw verder is gevorderd in haar hulpverleningstraject, zodat zij op enig moment – onbekend is wanneer – wel emotioneel in staat is om de man [minderjarige] te laten erkennen. Het hof heeft nu niet de overtuiging dat de vrouw hiertoe uit eigen beweging zal overgaan. Al met al is het hof, met de rechtbank, op basis van wat de vrouw heeft aangevoerd en de wijze waarop zij dat heeft onderbouwd met stukken, van oordeel dat niet is gebleken dat de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad of dat een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt.
4.5.4.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de vrouw overweegt het hof dat, nu het hof de beslissing van de rechtbank zal bekrachtigen ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige], de man, nadat de beslissing van het hof in kracht van gewijsde is gegaan, over kan gaan tot het erkennen van [minderjarige] waarmee hij juridisch ouder wordt van [minderjarige]. Op grond van artikel 1:377a BW verkrijgt de man daarmee recht op en de verplichting tot omgang met [minderjarige]. De vraag of de man in een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige] staat komt daarmee niet meer aan de orde. Het verzoek van de vrouw om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling, zal het hof daarom afwijzen.
4.5.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de proceskosten in hoger beroep compenseren.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, E.J.M. van Engelen, A.M. Bossink is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2024 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.