6.4[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank en tot het alsnog toewijzen van zijn vordering tot betaling van een schadevergoeding van € 25.000,00, dan wel een in redelijkheid vast te stellen bedrag, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van de procedure bij de rechtbank en bij het hof en de nakosten.
De grieven van [appellant]
6.5.1Het hof zal de grieven van [appellant] gezamenlijk bespreken. Met de grieven en de toelichting daarop betoogt hij samengevat het volgende. Het vochtprobleem in de woning is een gebrek dat het normaal gebruik van de woning in de weg staat (grieven 1 en 2). Uit de rapportages van EMN en [X B.V.] blijkt dat de woning van meet af aan een gebrek had, namelijk te hoge vochtwaardes in de muren (“
tot meer dan drie keer hoger dan normaal”). EMN concludeert zelfs dat de woning behept is met een ernstig gebrek. [geïntimeerde] heeft hierover opzettelijk gezwegen (grief 3). Hij heeft hierdoor schade geleden voor een bedrag van € 25.000,00 en dat is voldoende onderbouwd (grief 4), aldus [appellant] .
6.5.2[geïntimeerde] heeft betwist dat sprake is van een gebrek dat een normaal gebruik als woonhuis in de weg staat. Zij heeft de woning in 2013 gekocht en gerenoveerd, waarbij de benedenverdieping is voorzien van vloerverwarming. Daarbij is de tegelvloer verwijderd, zijn op de bestaande betonnen vloer twee lagen isolatiefolie aangebracht (Alufoam), is daarop vloerverwarming gelegd en vervolgens een cementdekvloer aangebracht. De vloer zou worden afgewerkt met een epoxycoating om een industrieel effect te creëren, maar het resultaat viel tegen en daarom is PVC-laminaat aangebracht. [geïntimeerde] erkent dat het gevolg hiervan is dat het vocht van de vloer niet meer over de gehele lengte en breedte kan wegtrekken, maar alleen nog via de muren van de woning een weg omhoog kan vinden. Van een gebrek is echter geen sprake. Bij een woning van bijna 60 jaar oud mag een bepaalde mate van vochtproblemen worden verwacht, aldus [geïntimeerde] .
6.5.3Het hof overweegt als volgt. De vraag die moet worden beantwoord is of [geïntimeerde] als verkoper tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst doordat de woning ten tijde van de levering als gevolg van de vochtproblematiek niet de eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik als woonhuis nodig zijn.
6.5.4In de wet is in het algemeen bepaald dat een afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen heeft die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
De koper mag verwachten dat de aan hem geleverde zaak de eigenschappen bezit die voor normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen (artikel 7:17 lid 1 en 2 BW).
6.5.5Deze bepalingen zijn van regelend recht. Dat betekent dat partijen in een koopovereenkomst een andere regeling kunnen treffen. [appellant] en [geïntimeerde] hebben dit gedaan. In de koopovereenkomst, een model NVM-koopovereenkomst, staat onder meer dat [appellant] de woning heeft aanvaard in de staat waarin deze zich bevindt en dat [geïntimeerde] niet instaat voor andere eigenschappen dan die voor een normaal gebruik nodig zijn. [appellant] heeft zich ermee bekend verklaard dat de woning meer dan 30 jaar oud is, wat betekent dat de eisen die aan de bouwkwaliteit gesteld worden aanzienlijk lager liggen dan bij nieuwe woningen, en dat het ontbreken van eigenschappen van de woning voor normaal gebruik en het eventueel anderszins niet beantwoorden van de zaak aan de overeenkomst, voor zijn rekening en risico komen (artikelen 6.1, 6.3 en 6.13.1 van de koopovereenkomst).
6.5.6De betekenis van de hiervoor genoemde bepalingen in de koopovereenkomst moet worden vastgesteld op grond van de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Dat betekent dat het niet alleen maar om een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen gaat en dat het uitgangspunt is dat 'normaal gebruik' betrekking heeft op wat daaronder naar gangbaar spraakgebruik wordt verstaan (HR 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2414). 6.5.7De bewijslast dat de woning niet de eigenschappen bezit die [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten, rust volgens de hoofdregel op hem (artikel 150 Rv).
Vochtproblematiek in de aanbouw
6.5.8Met betrekking tot de vochtproblematiek in de aanbouw overweegt het hof als volgt. Vast staat dat [appellant] op 16 oktober 2018 foto’s naar [geïntimeerde] heeft gestuurd waarop schimmel achter verwijderde plinten in de aanbouw is te zien. In het eerste rapport van EMN uit 2019 (zie onder 6.2.7) is geconcludeerd dat het gaat om optrekkend vocht vanuit de fundering en/of via de gevels van de aanbouw, dat een normaal gebruik van de woning niet in de weg staat.
6.5.9Volgens [X B.V.] (zie onder 6.2.8) gaat het om lokale vochtklachten in de aanbouw die voornamelijk het gevolg zijn van externe factoren dan wel de vochthuishouding aan de buitenzijde.
6.5.10[appellant] heeft deze conclusies van de door [appellant] respectievelijk [geïntimeerde] ingeschakelde deskundigen EMN en [X B.V.] niet betwist. Dit betekent dat niet kan worden geconcludeerd dat de vochtproblematiek in de aanbouw een normaal gebruik als woonhuis in de weg staat.
Vochtproblematiek in de (vloer van de) woning
6.5.11Met betrekking tot de vochtproblematiek in de (vloer van de) woning overweegt het hof als volgt. Vast staat ook dat [appellant] op 14 juli 2020 [geïntimeerde] heeft geïnformeerd over de door hem geconstateerde vochtproblematiek in de muren van de woonkamer en de vloer van de woning. Hij heeft EMN opdracht gegeven voor verder onderzoek. In het tweede rapport van EMN uit 2020 staat dat aan de hand van metingen vochtwaardes zijn geconstateerd die wezen op een extreem hoog vochtgehalte aan de onderzijde van de wanden. Het ging om vochtwaardes net boven de grond tot 94 digits en op een hoogte van circa 60 cm om normale vochtwaardes van 29 digits, waardoor het stucwerk op de wanden in de woning tot circa 40 cm hoogte zou worden aangetast. Het stucwerk zou uiteindelijk vergaan, loskomen en van de muur vallen. Volgens EMN bestond de vloer slechts uit een zandcementdekvloer die rechtstreeks op het zand onder de woning was aangebracht. Een deugdelijke constructieve vloer zou volgens EMN ontbreken. De woning was volgens EMN dan ook behept met een ernstig gebrek, waardoor niet alleen schade aan de vloer en de wanden ontstond, maar ook sprake was van een gezondheidsrisico
6.5.12Hiertegenover staat echter allereerst het rapport van [X B.V.] , met een andere conclusie. [X B.V.] heeft in 2021 ook vastgesteld dat in wanden van de woonkamer en keuken sprake was van optrekkend vocht. Over het algemeen werd een gering verhoogde vochtgraad vastgesteld (tot 80 digits) en lokaal een hogere vochtgraad. In de woning was volgens [X B.V.] ook lokaal sprake van schade dan wel onthechting of holklank van de afwerking. Schimmel, uitbloei en/of corrosie aan het wandoppervlak werd daarbij niet vastgesteld. De constructievloer van de begane grond betrof een (stamp)betonnen vloer die, inherent aan de leeftijd van de woning, op een zandpakket was aangebracht. [X B.V.] heeft aangenomen dat voorheen het vocht via de vloer en wanden in de woning terechtkwam en als gevolg van de bouwwijze werd dat niet als een (technisch) gebrek beoordeeld. Door het wijzigen van de vloeropbouw dan wel het aanbrengen van vloerverwarming en een dampremmer (alufoam) zou vocht zich meer via de wanden verplaatsen, maar ook dat werd niet beschouwd als een (technisch) gebrek en heeft niet tot nauwelijks geleid tot schade, aldus [X B.V.] .
6.5.13Gelet op deze conclusie van [X B.V.] had [appellant] zijn standpunt dat wel sprake was een gebrek, welk gebrek bovendien het normale gebruik van de woning als woonhuis zou verhinderen, nader moeten onderbouwen. Dit heeft hij niet voldoende gedaan. Integendeel, hij heeft tijdens de zitting bij de rechtbank erkend dat [geïntimeerde] de oude betonvloer heeft laten liggen toen zij een nieuwe vloer met vloerverwarming liet plaatsen en dat dit niet in de rapportage van EMN staat, maar wel zo is gegaan. Nu aldus EMN in haar tweede rapport op dit voor haar conclusie cruciale aspect een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd, legt dat rapport van EMN naar het oordeel van het hof te weinig gewicht in de schaal.
6.5.14[appellant] heeft de conclusie van [X B.V.] weliswaar nog voorgelegd aan EMN, maar gelet op het voorgaande baat dit hem niet. Bovendien is de nadere reactie van EMN van 1 juni 2021 (productie 18 bij inleidende dagvaarding) naar het oordeel van het hof onvoldoende overtuigend, nu de discussie daarin plotseling wordt verlegd naar de vraag of stampbeton als (geschikt) beton kan worden aangemerkt. EMN veronderstelt in het algemeen dat, als sprake is van een stampbetonvloer, deze ongeschikt is en het ontgaat haar waarom [X B.V.] dit niet als een technisch gebrek ziet. Hiertegenover blijft echter staan dat [X B.V.] concreet heeft toegelicht dat de vloer weliswaar niet van een bouwkwaliteit was zoals in deze tijd gebruikelijk is, maar dat de wijziging in de vloeropbouw niet wordt beschouwd als een (technisch) gebrek en niet tot nauwelijks tot schade heeft geleid.
6.5.15Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een gebrek, althans een gebrek dat het normale gebruik als woonhuis zou verhinderen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Al zou hierover anders moeten worden geoordeeld, dan nog geldt het volgende.
6.5.16[appellant] heeft naar aanleiding van de advertentie van [geïntimeerde] op Facebook de woning van circa 60 jaar oud gekocht voor de vraagprijs van € 239.500,00. Niet gebleken is dat hij ten tijde van de koop een makelaar heeft geraadpleegd of een bouwkundige keuring heeft laten uitvoeren. Hij heeft zich in de koopovereenkomst ermee bekend verklaard dat de eisen waaraan de bouwkwaliteit van een woning van meer dan 30 jaar oud aanzienlijk lager liggen dan bij nieuwe woningen. Volgens [appellant] kan [geïntimeerde] zich als gevolg van de werkzaamheden aan de vloer niet op deze clausule beroepen, maar dit betoog slaagt niet.
6.5.17De vochtproblematiek hangt volgens [X B.V.] samen met de periode waarin de woning is gebouwd. Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank volgt dat [appellant] ermee bekend was dat in de jaren dat de woning is gebouwd geen isolatiemateriaal onder de betonvloer werd aangebracht, maar tegenwoordig wel. Hij heeft dit tijdens die zitting zo verklaard. [geïntimeerde] heeft naar voren gebracht dat zij nimmer de indruk heeft gewerkt dat de (isolatie van) de gehele vloerconstructie was vernieuwd. [appellant] heeft dit onvoldoende betwist. Het feit dat in het bericht van [geïntimeerde] op Facebook stond dat de woning van top tot teen gerenoveerd en volledig instap klaar was, maakt dit niet anders. Het bericht ziet alleen op pvc-vloeren in de woning en vloerverwarming beneden, gestucte wanden en plafonds. Dat het destijds op de weg van de vloerenleggers van [geïntimeerde] had gelegen om eerst de oude betonvloer te verwijderen alvorens daarop isolatiemateriaal aan te brengen, is op geen enkele wijze onderbouwd. Uit al het voorgaande volgt dat evenmin sprake is van schending van een op [geïntimeerde] rustende mededelingsplicht.
6.5.18[appellant] heeft woning sinds de levering in september 2018 altijd als woonhuis gebruikt. Hij heeft de woning te koop aangeboden voor € 279.000,00 en in januari 2022 verkocht voor € 285.000,00. Hij heeft dan ook een bedrag van € 6.000,00 boven de vraagprijs ontvangen. Van de gestelde schade door een (gedwongen) verkoop voor een lager bedrag dan ‘de marktwaarde zonder gebrek’ al dan niet om de gezondheid en het welzijn van zijn gezin te kunnen waarborgen (memorie van grieven onder 8) is niet gebleken. Volgens de verkopend makelaar van [appellant] zou de woning zonder vochtprobleem voor minimaal € 25.000,00 meer zijn verkocht. De rapportage van Perfekt Keur waarop dit volgens de makelaar zou zijn gebaseerd is echter niet overgelegd. Ook uit de schriftelijke verklaring van de koper blijkt niet dat zonder de vochtproblematiek € 25.000,00 meer voor de woning zou zijn betaald. Eveneens is van schade als gevolg van gezondheidsproblemen niet gebleken.
6.5.19[appellant] heeft nog naar voren gebracht dat de koopovereenkomst met [geïntimeerde] tot stand is gekomen op grond van een wilsgebrek (dwaling, bedrog) en dat hij daardoor schade heeft geleden. Hij heeft tijdens de zitting in hoger beroep echter toegelicht dat dit slechts was bedoeld om zijn standpunten beeldend te maken, zodat het beroep op deze wilsgebreken niet verder zal worden besproken. Ook het betoog van [appellant] tijdens de zitting in hoger beroep dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerde] niet bereid is om hem financieel te compenseren, zal niet worden besproken. [appellant] had dit op grond van de zogenaamde ‘twee conclusieregel’ niet later dan in zijn memorie van grieven mogen aanvoeren en een uitzondering op deze regel doet zich niet voor (artikel 347 lid 1 Rv).