ECLI:NL:GHSHE:2025:1050

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
200.329.102_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind tijdens hoger beroep en de gevolgen voor huurovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind van [persoon A], die onder bewind stond en huurovereenkomsten had afgesloten voor bouwmaterialen en machines. De procedure begon met een vordering van Bouwmachines [YY] B.V. tegen [persoon A] voor onbetaalde huurfacturen en schadevergoeding. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de huurovereenkomsten geldig waren, ondanks het bewind, omdat [persoon A] handelde met medeweten van zijn bewindvoerder. Het hof moest nu beoordelen hoe de opheffing van het bewind tijdens de procedure moest worden afgehandeld en of de onjuiste naamaanduiding van de bewindvoerder hersteld moest worden. Het hof concludeerde dat de bewindvoerder [bewindvoerder B] zijn medewerking had verleend aan de huurovereenkomsten, waardoor [YY] zich op de onder bewind staande goederen kon verhalen. De vorderingen van [YY] werden toegewezen, inclusief de huurvordering en schadevergoeding. Het hof hield rekening met de wijziging van de bewindvoerder en de opheffing van het bewind per 16 juli 2024, wat invloed had op de procesvoering. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere afhandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.329.102/01
arrest van 15 april 2025
in de zaak van
[bewindvoerder A] , handelend onder de naam [XX] Bewindvoering en inkomensbeheer, in haar hoedanigheid van wettelijk beschermingsbewindvoerder ex art. 1:431 BW van de te [woonplaats] wonende [persoon A],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als respectievelijk [bewindvoerder A] en [persoon A] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek te Heerlen,
tegen
Bouwmachines [YY] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [YY] ,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 augustus 2023 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 9636717 \ CV EXPL 22-253 gewezen vonnis van 10 mei 2023.

5.Het vervolg van de procedure in hoger beroep

Het vervolg van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest van 22 augustus 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 november 2023;
  • de memorie van grieven met productie 1;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties 1 en 2;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met productie 2;
  • de door [YY] genomen akte;
  • de door [bewindvoerder A] genomen antwoordakte, tevens incidenteel verzoek wijziging aanduiding partij;
  • het H-formulier van 8 juli 2024, waarbij [bewindvoerder A] heeft meegedeeld dat het bewind is opgeheven.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep

De vaststaande feiten en de kern van het geschil
6.1.1.
Het gaat in deze zaak naar de kern genomen om huurovereenkomsten ter zake bouwmaterialen en machines, die [persoon A] als huurder zelf heeft afgesloten terwijl hij onder bewind stond. In dit tussenarrest komen de volgende vragen aan de orde.
  • Hoe moet de opheffing van het bewind tijdens de procedure in hoger beroep, waardoor [persoon A] weer zelf bevoegd wordt het geding verder te voeren, procedureel worden afgewikkeld?
  • Moet de onjuiste naamaanduiding van de bewindvoerder die het hoger beroep namens [persoon A] heeft ingesteld, worden hersteld of leidt die onjuiste naamaanduiding tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep?
6.1.2.
In dit hoger beroep kan op hoofdlijnen worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • a. Bij beschikking van 5 december 2018 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, met ingang van 16 december 2018 bewind ingesteld over de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [persoon A] . Bij deze beschikking is [persoon B] , handelend onder de naam [XX] Bewindvoering en Inkomensbeheer, tot bewindvoerder benoemd. Het hof zal deze bewindvoerder hierna aanduiden als [bewindvoerder B] .
  • b. [persoon A] heeft, terwijl hij onder bewind stond, op Facebook geadverteerd onder de naam “ [persoon A] Dak & Tuin”.
  • c. [persoon A] heeft in de periode van maart 2021 tot en met augustus 2021 diverse bouwmaterialen en machines gehuurd van [YY] .
  • d. [YY] heeft in verband daarmee in 2021 diverse huurfacturen aan [persoon A] verzonden.
  • e. [YY] heeft voorts aan [persoon A] een factuur van 28 oktober 2021 gezonden ter zake koop dan wel schadevergoeding vanwege het door [persoon A] niet terugbrengen van een gehuurde kruiwagen, gehuurde steenzaag en gehuurde trilplaat.
6.1.3.
Het hof zal zo nodig bij de verdere beoordeling van dit hoger beroep nadere feiten vaststellen.
Het geding bij de kantonrechter
6.2.1.
In het geding bij de kantonrechter vorderde [YY] bij inleidende dagvaarding veroordeling van [persoon A] tot betaling van:
  • I. € 20.308,97 vermeerderd met een vertragingsrente van 2% per maand over € 17.275,17 vanaf 9 december 2021 en de wettelijke rente over € 2.591,28 vanaf de dag van de inleidende dagvaarding;
  • € 100,-- per dag vanaf 5 december 2021 tot en met de dag waarop [persoon A] de aanhangers met kentekens 80-WD-SK en WR-RD-53 naar behoren heeft leeggeruimd en schoongemaakt;
met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
6.2.2.
De in rov. 6.2.1 onder I genoemde hoofdsom van € 20.308,97 is opgebouwd uit de volgende posten.
  • € 8.348,32 ter zake onbetaalde huurfacturen;
  • € 5.426,85 als vervangende schadevergoeding omdat [persoon A] heeft geweigerd 1 kruiwagen, 1 steenzaag en 1 trilplaat terug te brengen;
  • € 3.500,-- wegens gederfde huurinkomsten over de periode van 1 november 2021 tot 5 december 2021 omdat [persoon A] weigert om twee door hem gehuurde aanhangwagens, die inmiddels weer bij [YY] zijn, leeg te maken waardoor [YY] die aanhangers niet kan verhuren;
  • € 2.591,28 aan buitengerechtelijke kosten;
  • € 442,28 aan vervallen contractuele vertragingsrente over de periode tot en met 8 december 2021.
6.2.3.
Bij rolbeslissing van 9 februari 2022 heeft de kantonrechter, naar aanleiding van de mededeling van [persoon A] dat hij een bewindvoerder heeft en na raadpleging van het bewindsregister, geconstateerd dat bij beschikking van 5 december 2018 bewind is ingesteld over de goederen van [persoon A] en dat daarbij [bewindvoerder B] tot bewindvoerder is benoemd. De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat [YY] [bewindvoerder B] dient op te roepen om in het geding te verschijnen teneinde dit verder ten behoeve van [persoon A] te voeren.
6.2.4.
[bewindvoerder B] is vervolgens in het geding verschenen en heeft vervolgens bij conclusie van antwoord verweer gevoerd namens [persoon A] . Daarna zijn tussen partijen nog conclusies van repliek en dupliek gewisseld.
6.2.5.
In het beroepen eindvonnis van 10 mei 2023 heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • [persoon A] heeft de bouwmaterialen en machines van [YY] gehuurd. De huurovereenkomsten zijn geldig tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding. Dat de goederen van [persoon A] onder bewind stonden, maakt dat niet anders (rov. 2.2).
  • [YY] kan zich ter zake de huurovereenkomsten niet op de onder bewind staande goederen verhalen als zij ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomsten het bewind kende of behoorde te kennen, tenzij [persoon A] de huurovereenkomsten met medewerking van de bewindvoerder is aangegaan (rov. 2.3).
  • [YY] behoorde het bewind in beginsel te kennen omdat het bewind op 16 augustus 2018 (bedoeld zal zijn 16 december 2018, hof) is gepubliceerd in het centrale curatele- en bewindregister. Omdat het hele vermogen van [persoon A] onder bewind is gesteld, zou dit betekenen dat de vorderingen van [YY] moeten worden afgewezen, tenzij [bewindvoerder B] zijn medewerking heeft verleend aan [persoon A] om de huurovereenkomsten aan te gaan (rov. 2.4, eerste deel).
  • [bewindvoerder B] heeft zijn medewerking verleend aan [persoon A] om de huurovereenkomsten aan te gaan, althans heeft hij de schijn gewekt dat dit het geval is (rov. 2.4, tweede deel).
  • Dit blijkt uit de stellingen van [YY] over het inzicht van bewindvoerder [XX] in de financiën van [persoon A] , en het blijkt uit het mondeling antwoord van [persoon A] op de rolzitting van 19 januari 2022 waar hij heeft verklaard:
  • Als onvoldoende door [bewindvoerder B] betwist, staat vast dat [persoon A] niet hobbymatig maar beroepsmatig handelde (rov. 2.6).
  • [bewindvoerder B] had zicht op, of had zicht moeten hebben op, de geldstromen die samenhingen met de zakelijke activiteiten van [persoon A] . Omdat [bewindvoerder B] niet heeft ingegrepen, heeft hij welbewust toegelaten dat [persoon A] de overeenkomsten en de daarbij behorende schulden aanging. Deze omstandigheden leveren medewerking van [bewindvoerder B] in de zin van artikel 1:438 lid 2 BW op. [YY] mocht daar ook van uitgaan. [YY] kan zich daarom ondanks het bewind verhalen op de onder bewind staande goederen.
  • Aangenomen moet worden dat de facturen een correcte weergave vormen van de afspraken tussen [YY] en [persoon A] . De huurvordering van € 8.348,32 wordt daarom toegewezen (rov. 2.8).
  • Over de huurvordering is de contractuele rente van 2% per maand toewijsbaar (rov. 2.9).
  • Ter zake buitengerechtelijke kosten is € 982,42 toewijsbaar (rov. 2.10 en 2.11).
  • [YY] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij de kruiwagen niet heeft terugontvangen. Ter zake de niet teruggebrachte steenzaag en trilplaat moet [bewindvoerder B] aan [YY] een schadevergoeding voldoend waarover geen btw verschuldigd is. De schade moet begroot worden op € 4.310,-- (rov. 2.12 en 2.13).
  • [YY] heeft ook recht op een schadevergoeding voor de huur die zij heeft misgelopen doordat zij de aanhangwagens te laat heeft teruggekregen. Ter zake een van de aanhangers is die schade al bij een van de facturen in rekening gebracht. Ter zake de andere aanhanger is € 1.160,-- exclusief btw toewijsbaar, verminderd met de € 150,-- die daarvoor al in rekening is gebracht (rov. 2.14).
  • De door [YY] daarnaast nog gevorderde schadevergoeding wegens het niet leegruimen en schoonmaken van de aanhangwagens wordt afgewezen (rov. 2.15).
  • Het standpunt van [YY] dat [bewindvoerder B] persoonlijk aansprakelijk is, is onjuist. [bewindvoerder B] is in deze procedure slechts betrokken als bewindvoerder over het vermogen van [persoon A] (rov. 2.16).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter [bewindvoerder B] (in zijn hoedanigheid van bewindvoerder) veroordeeld tot betaling aan [YY] van, samengevat:
  • € 8.348,32 wegens onbetaalde huur, vermeerderd met de contractuele rente van 2% per maand over dat bedrag vanaf 19 oktober 2021;
  • € 792,42 ter zake buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van de inleidende dagvaarding;
  • € 5.320,-- ter zake schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
Verder heeft de kantonrechter de bewindvoerder in de proceskosten veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente, het meer of anders gevorderde afgewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Wijzigingen in het bewind na het beroepen vonnis van 10 mei 2023
6.3.
Met betrekking tot het over de goederen van [persoon A] ingestelde bewind hebben zich na het beroepen vonnis van 10 mei 2023 de volgende wijzigingen voorgedaan.
  • Bij beschikking van 12 juni 2023 heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, vanwege het overlijden van [bewindvoerder B] , per 16 juni 2023 [XX] Bewindvoering en Inkomensbeheer B.V. (hierna: [XX] BV) tot opvolgende bewindvoerder benoemd. Volgens de beschikking heeft dit plaatsgevonden op verzoek van
  • Bij H-formulier van 8 juli 2024 heeft mr. Van Ek namens appellant een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 juli 2024 aan het hof gezonden. Bij die beschikking is het bewind per 16 juli 2024 opgeheven omdat de noodzaak voor het bewind niet meer aanwezig is.
Het geding in hoger beroep
6.3.1.
[bewindvoerder A] heeft in de memorie van grieven in principaal hoger beroep vier grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. [bewindvoerder A] heeft op basis van die grieven geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot, kort gezegd, afwijzing alsnog van de vorderingen van [YY] , met veroordeling van [YY] in de proceskosten.
6.3.2.
[YY] heeft de grieven van [bewindvoerder A] in principaal hoger beroep bestreden. Voorts heeft [YY] in incidenteel hoger beroep twee grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. [YY] heeft aan het slot van de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, geconcludeerd tot, naar het hof begrijpt:
  • verwerping van de grieven van [bewindvoerder A] in principaal hoger beroep;
  • in incidenteel hoger beroep vernietiging van het beroepen vonnis voor zover daarbij de vorderingen van [YY] ten dele zijn afgewezen;
  • alsnog volledige toewijzing van de vorderingen van [YY] ;
met veroordeling van [bewindvoerder A] in de proceskosten.
6.3.3.
[bewindvoerder A] heeft in incidenteel hoger beroep geantwoord, waarna [YY] nog een akte heeft genomen en [bewindvoerder A] nog een antwoordakte heeft genomen.
Over de ontvankelijkheid van het hoger beroep en over het verzoek tot wijziging van de aanduiding van appellante
6.4.1.
[YY] heeft in haar memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, betoogd dat [bewindvoerder A] in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. [YY] heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
In het geding bij de kantonrechter heeft [bewindvoerder B] namens [persoon A] verweer gevoerd. Het hoger beroep is echter ingesteld door een andere persoon, te weten [bewindvoerder A] . Nergens blijkt uit dat [bewindvoerder A] rechtmatig bewindvoerder van [persoon A] is geworden. [bewindvoerder A] was dus niet bevoegd om het onderhavige hoger beroep in te stellen.
6.4.2.
[bewindvoerder A] heeft vervolgens bij de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep de beschikking van 12 juni 2023 overgelegd, waarbij vanwege het overlijden van [bewindvoerder B] , per 16 juni 2023 [XX] Bewindvoering en Inkomensbeheer B.V. (hierna: [XX] BV) tot opvolgende bewindvoerder is benoemd.
6.4.3.
Bij de vervolgens door haar genomen akte heeft [YY] het beroep op niet-ontvankelijkheid herhaald, en daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de door [bewindvoerder A] bij de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep overgelegde beschikking van 12 juni 2023 blijkt dat, vanwege het overlijden van [bewindvoerder B] , per 16 juni 2023 [XX] B.V. tot opvolgende bewindvoerder benoemd. De dagvaarding in hoger beroep is vervolgens niet namens [XX] B.V., maar namens [bewindvoerder A] uitgebracht. Zij was geen bewindvoerder van [persoon A] . Binnen de beroepstermijn is dus geen hoger beroep ingesteld door een daartoe bevoegde partij, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van [bewindvoerder A] in het door haar ingestelde hoger beroep.
6.4.4.
Bij haar antwoordakte heeft [bewindvoerder A] gereageerd op het beroep van [YY] op niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. [bewindvoerder A] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
De wisseling van bewindvoerder per 16 juni 2023 heeft slechts enkele dagen voor de betekening van de dagvaarding in hoger beroep plaatsgevonden. Het feit dat [bewindvoerder A] , en niet [XX] B.V., als bewindvoerder van [persoon A] in de dagvaarding in hoger beroep is vermeld, berust op een duidelijke vergissing. Er heeft er tussen partijen geen misverstand over bestaan dat de bevoegde bewindvoerder van [persoon A] het hoger beroep heeft ingesteld en in hoger beroep heeft geprocedeerd. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad is herstel van een onjuiste partijaanduiding in een dagvaarding waarbij een rechtsmiddel is ingesteld mogelijk, tenzij de wederpartij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij daardoor onredelijk in haar belangen wordt geschaad. [YY] is niet in haar belangen geschaad door het feit dat abusievelijk een onjuiste persoon als bewindvoerder van [persoon A] is vermeld.
Op grond van dit betoog heeft [bewindvoerder A] het hof verzocht om de aanvankelijke aanduiding van appellante, zijnde
“ [bewindvoerder A] , handelend onder de naam [XX] Bewindvoering en inkomensbeheer, in haar hoedanigheid van wettelijk beschermingsbewindvoerder ex art. 1:431 BW van de te [woonplaats] wonende [persoon A] ”, te wijzigen naar
“ [XX] Bewindvoering en Inkomensbeheer B.V., in haar hoedanigheid van wettelijk
beschermingsbewindvoerder ex artikel 1:431 BW van [persoon A] ”.
6.4.5.
[YY] is daarna in dit geding niet meer aan het woord geweest, en heeft dus nog niet op dit verzoek van [bewindvoerder A] kunnen reageren. Het hof zal [YY] daar alsnog toe in de gelegenheid stellen op de hierna te noemen wijze. Het hof verzoekt [YY] om in haar reactie aandacht te besteden aan de volgende arresten en overwegingen van de Hoge Raad: HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881 rov. 5.5.3, HR 15-4-2016, ECLI:NL:HR:2016:668 rov. 3.4.3 en HR 11 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2009, rov. 3.3.
6.4.6.
Het hof zal elk verder oordeel over de ontvankelijkheid van het hoger beroep en over het verzoek tot correctie van de partij-aanduiding nu aanhouden.
Over de opheffing van het bewind
6.5.1.
Omdat bij het onderhavige arrest de zaak naar de rol wordt verwezen, verkeert de zaak niet meer in staat van wijzen. Dit brengt mee dat het hof – als bij het vervolgarrest het hoger beroep ontvankelijk wordt geacht – acht kan slaan op de bij H-formulier van 8 juli 2024 namens appellant toegezonden beschikking van 5 juli 2024, waarbij het bewind per 16 juli 2024 is opgeheven omdat de noodzaak voor het bewind niet meer aanwezig wordt geacht. Het hof acht redenen van proces-economie aanwezig om reeds nu aandacht te besteden aan die beschikking.
6.5.2.
Het hof heeft voorshands geen redenen om aan de authenticiteit van de beschikking van 5 juli 2024 te twijfelen. Het hof gaat er daarom vooralsnog vanuit dat het bewind per 16 juli 2024 is opgeheven. Dit brengt mee dat de per 16 juni 2023 benoemde bewindvoerder, die om de hiervoor in rov. 6.4.4. en 6.4.5 genoemde redenen mogelijk moet worden aangemerkt als partij die het onderhavige hoger beroep heeft ingesteld, niet langer bevoegd is om [persoon A] in rechte te vertegenwoordigen. Die bevoegdheid is weer bij [persoon A] zelf komen te berusten. Als het hof in het te zijner tijd te wijzen vervolgarrest dus tot het oordeel komt dat het verzoek tot wijziging van de aanduiding van appellante kan worden gehonoreerd en dat het hoger beroep ontvankelijk is, geldt dat de betrekking waarin de bewindvoerder het geding voerde in de zin van artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv, is opgehouden. Dit is een schorsingsgrond die partijen kunnen laten betekenen dan wel door een akte ter rolle kunnen inroepen, bij gebreke waarvan het geding op naam van de oorspronkelijke partij wordt voortgezet (artikel 225 lid 2 Rv).
6.5.3.
Het hof zal (de advocaat van) appellante in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten, waarna [YY] bij antwoordakte mag reageren. Indien appellante duidelijk maakt dat het geding voortgezet moet worden op naam van [persoon A] , en [YY] daar geen bezwaar tegen maakt, zal het hof aannemen dat schorsing als bedoeld in artikel 225 Rv en hervatting als bedoeld in artikel 227 Rv besloten liggen in de aktewisseling van partijen (Vergelijk HR 27-5-2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3193, rov. 3.2).
6.5.4.
Voor de goede orde merkt het hof nog het volgende op. Als het hof in het te zijner tijd te wijzen vervolgarrest tot de conclusie komt dat het hoger beroep ontvankelijk is, laat de omstandigheid dat het bewind is geëindigd onverlet dat de advocaat van appellante het hoger beroep – in opdracht van de bewindvoerder – namens [persoon A] heeft ingesteld en dus – ook na het wegvallen van de bewindvoerder – als advocaat van [persoon A] moet worden aangemerkt. De advocaat van appellante dient de verdere proceshandelingen dus met [persoon A] af te stemmen. Indien daarover geen overeenstemming wordt bereikt, heeft de advocaat de mogelijkheid om zich aan de zaak te onttrekken en [persoon A] te wijzen op de gevolgen daarvan, waarna [persoon A] desgewenst een nieuwe advocaat kan stellen.
Conclusie en afwikkeling
6.6.1.
Uit het voorgaande volgt dat appellante eerste een akte moet nemen met het hiervoor in rov. 6.5.2 tot en met 6.5.4 omschreven doel.
6.6.2.
Daarna zal [YY] in de gelegenheid worden gesteld daarover een antwoordakte te nemen, waarbij [YY] zich tevens dient uit te laten over hetgeen het hof hiervoor in rov. 6.4.4 en 6.4.5 heeft overwogen.
6.6.3.
Het hof zal elk verder oordeel nu aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 13 mei 2025 voor een akte aan de zijde van appellante met het hiervoor in rov. 6.5.2 tot en met 6.5.4 omschreven doel (waarna gelegenheid voor een antwoordakte aan de zijde van [YY] , waarbij [YY] zich tevens dient uit te laten over hetgeen het hof hiervoor in rov. 6.4.4 en 6.4.5 heeft overwogen);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, J.B. Smits en C.B.M. Scholten van Aschat en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 april 2025.
griffier rolraadsheer