ECLI:NL:GHSHE:2025:1100

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.350.709_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een complexe gezinscontext met zorgen over de ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van een ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3], die onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 4 november 2024 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling werd uitgesproken. De moeder stelt dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen is en dat zij de hulpverlening voor hen accepteert. De vader, die ook betrokken is bij de zaak, heeft in een alimentatieprocedure een verzoek tot gezamenlijk gezag ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2025 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de spanningen tussen de ouders en de persoonlijke problematiek van de moeder, waaronder een recent gestelde diagnose van een borderline persoonlijkheidsstoornis. De moeder heeft moeite met het accepteren van hulp en er zijn zorgen over haar alcoholgebruik. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 april 2025
Zaaknummer : 200.350.709/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/334297 / JE RK 24-1465
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Bos,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1], hierna te noemen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 2], hierna te noemen [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ,
  • [minderjarige 3] ,hierna te noemen [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader], hierna te noemen: de vader;
-
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 november 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2025, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 februari 2025 heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift.
2.3.
De GI heeft bij brief, ingekomen ter griffie op 6 maart 2025, aangegeven dat volgens haar de gronden voor de ondertoezichtstelling onverminderd aanwezig zijn.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De vader en zijn advocaat hebben aangegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
2.4.2.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden digitaal met [minderjarige 1] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- een e-mailbericht met bijlage namens de GI, ingekomen ter griffie op 17 maart 2025;
- het V6-formulier met bijlagen namens de moeder, ingekomen ter griffie op 18 maart 2025.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn erkend door de vader. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de kinderen. [minderjarige 3] staat ingeschreven op het adres van de vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de moeder. De kinderen verblijven op basis van co-ouderschap week om week bij de ouders.
3.2.
De vader heeft in een door de moeder gestarte alimentatieprocedure een zelfstandig verzoek ingediend tot gezamenlijk gezag.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 november 2024 tot
4 november 2025.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. De moeder bagatelliseert de problemen niet. De moeder heeft enkel een nuancering geplaatst door aan te geven dat de kinderen eenmalig ooggetuigen zijn geweest van het huiselijk geweld en dus niet meerdere keren. De moeder erkent dat de kinderen last hebben gehad van het huiselijk geweld en dat had niet mogen gebeuren. De relatie tussen de moeder en haar ex-partner is inmiddels verbroken. De kinderen hebben in het dagelijks leven geen last meer van het incident. Over het algemeen gaat het goed met de kinderen, maar de moeder erkent dat er nog wel zorgen zijn rondom de kinderen. Ze accepteert al geruime tijd passende hulpverlening voor de kinderen. [jeugdzorginstelling] is sinds januari 2024 een keer per week bij het gezin betrokken. [jeugdzorginstelling] is met name gericht op de (verbetering van de) gedragsproblemen van [minderjarige 3] . Hoewel de moeder in het verleden afspraken heeft afgezegd mede door de turbulente relatie met haar ex-partner, komt ze nu de afspraken na. Er zal op korte termijn een breed onderzoek plaatsvinden naar [minderjarige 3] . De moeder heeft pas tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gehoord dat het onderzoek niet alleen is gericht op ADHD. Ze staat achter een onderzoek naar ADHD, maar niet achter een breder onderzoek. [minderjarige 2] ontwikkelt zich goed maar heeft moeite om mee te komen op school vanwege haar dyslexie. Ook met [minderjarige 1] gaat het goed. [minderjarige 1] kampt met angstklachten, maar heeft hiervoor hulpverlening en dat helpt haar. Sinds oktober 2023 is [instantie 1] wekelijks betrokken bij [minderjarige 1] in de vorm van gesprekjes tijdens schooltijd en een keer per twee weken krijgt [minderjarige 1] hulp vanuit de praktijkondersteuner.
De communicatie tussen de ouders is niet ideaal maar beter dan voorheen. De co-ouderschapsregeling verloopt goed. De moeder is bereid samen met de vader aan de communicatie te werken.
De moeder erkent dat er aan haar zijde sprake is van persoonlijke problematiek. De moeder heeft angstklachten. Ze heeft hiervoor hulp ingeschakeld van de huisarts en is onder behandeling geweest bij [instantie 2] vanaf januari 2024. In mei 2024 is de moeder doorverwezen naar [instantie 3] . Recent is ze gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis met dwangmatige en antisociale trekken. De moeder start in mei 2025 met de Vaardigheidstraining Emotie Regulatie Stoornis (VERS) in een groep, met ondersteunende individuele gesprekken met een psycholoog. Inmiddels is er geen sprake meer van een pril traject nu de moeder al geruime tijd de huisarts en de psycholoog bezoekt in verband met haar klachten. De moeder is gemotiveerd het traject bij [instantie 3] af te ronden en zal indien nodig in de toekomst hulp blijven zoeken zoals zij dit in het verleden heeft gedaan. De moeder betwist dat (preventieve) verslavingszorg nodig is. Er is nimmer sprake geweest van een alcoholverslaving en dit is bevestigd door [zorgverlener] .
De moeder heeft moeite met de brief van de GI waarin de GI stelt dat er klachten zijn binnengekomen bij de woningbouwvereniging en waarbij de GI verwijst naar een e-mail van de woningbouwvereniging. De moeder heeft zelf niets vernomen van de woningbouwvereniging en het betreffende e-mailbericht waarnaar wordt verwezen door de GI ontbreekt waardoor zij dit niet kan verifiëren. Er is al lange tijd sprake van onmin met de buren en de moeder betwist dat ze overlast veroorzaakt.
3.6.
De raad voert, samengevat, het volgende aan.
Anders dan de moeder stelt, is de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen nog altijd aanwezig. Dat de kinderen slechts eenmaal getuige zijn geweest van fysiek huiselijk geweld tussen moeder en haar ex-partner neemt niet weg dat zij andere keren geconfronteerd zijn met de gevolgen van (huiselijk) geweld.
Bovendien lijkt de moeder de hulpverlening voor zichzelf en de kinderen onvoldoende te accepteren althans de hulp is onvoldoende effectief. De moeder staat beperkt open voor opvoedondersteuning die [jeugdzorginstelling] biedt. Dit wordt bevestigd in het evaluatieplan van [jeugdzorginstelling] . Zo blijkt uit het evaluatieverslag dat de moeder meer dan de helft van de afspraken heeft afgebeld. Ook is onvoldoende duidelijk geworden wat het effect van hun adviezen is geweest.
Aan de zijde van de moeder is sprake van persoonlijke problematiek. De moeder is enkele keren niet verschenen op de afspraken die zij maakt voor zichzelf bij de huisarts voor haar angst- en slaapklachten. De moeder is nog zoekende wat de recent gestelde diagnose borderline voor haar betekent en hoe zij hier mee om kan gaan. Bij de moeder is tevens sprake van (incidenteel) problematisch alcoholgebruik. Dit blijkt onder meer uit een melding van Veilig Thuis die na het raadsonderzoek is binnengekomen waarbij de moeder volgens de politie behoorlijk onder invloed is van alcohol.
Ten aanzien van de communicatie tussen de ouders zijn er nog veel zorgen. Tijdens het raadsonderzoek werd gezien dat de ouders fel op elkaar reageren, hierover geen controle lijken te hebben en hierin niet te sturen zijn. De raad verwacht niet dat dit de afgelopen vier maanden dusdanig is verbeterd dat zij hier geen ondersteuning bij nodig hebben in het belang van de kinderen. Dit wordt bevestigd door de GI. De GI heeft pogingen ondernomen om samen een ouderschapsplan op te stellen maar dit is tot op heden niet gelukt als gevolg van de problematische communicatie tussen de ouders.
3.7.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De GI is sinds 4 november 2023 betrokken bij het gezin. Het huiselijk geweld in de thuissituatie bij de moeder heeft niet meer plaatsgevonden omdat de relatie met de ex-partner is verbroken. De zorgen ten aanzien van de kinderen zien er met name op dat de GI geen helder beeld kan krijgen omtrent de belevingswereld en belevingen van de kinderen ten aanzien van de opvoedsituatie. De kinderen acteren zeer teruggetrokken en geven mogelijk alleen sociaal wenselijke antwoorden. Er is sprake van internaliserend gedrag bij de kinderen. Het is goed voorstelbaar dat de kinderen meekrijgen dat er sprake van veel onenigheid en strijd tussen de ouders. Geprobeerd is om gezamenlijk met de ouders een ouderschapsplan op te stellen. De ouders reageren erg fel op elkaar en zijn niet te sturen. Na drie bijeenkomsten over het ouderschapsplan is dit gestopt en bekeken moet nu worden hoe het verder moet en kan gaan. De GI onderzoekt of hulpverlening vanuit Gezin in Beweging ingezet kan worden, gericht op ouderschapsreorganisatie.
Tevens zijn er zorgen over de persoonlijke problematiek van de moeder. Dit speelt met name in de contacten tussen de ouders onderling, met de jeugdbeschermers en in de thuis- en opvoedsituatie. De woningbouwvereniging van de moeder heeft op 13 maart 2025 klachten ontvangen die onder meer gaan over deuren dichtgooien (extreem vaak en hard), schreeuwen tegen de kinderen, ruzie met haar vriend en ouders, veel alcoholgebruik, veel kabaal in de late avond en nacht en het rijdgedrag van de vriend van de moeder door de straat. Verder geeft de hulpverlening [jeugdzorginstelling] aan dat de ouderbegeleiding te weinig zicht heeft gekregen wat de effecten zijn van de gegeven opvoedingsadviezen. Het lukt de moeder niet de adviezen in zich op te nemen. Ook de vader lijkt niet stabiel. Het is belangrijk dat de kinderen de aandacht krijgen die zij verdienen. Mogelijk wordt een KOPP-traject voor de kinderen ingezet zodat zij leren omgaan met ouders met psychische problematiek. De GI is het met de raad eens dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog onverminderd aanwezig zijn.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en dat het nodig is dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht staan. Het hof licht dit hierna toe.
3.8.3.
[minderjarige 3] , [minderjarige 2] en [minderjarige 1] worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen zijn gelegen in de grote spanningen tussen de ouders, de persoonlijke problematiek van in ieder geval de moeder en het huiselijk geweld waaraan de kinderen tijdens de relatie van de moeder en haar voormalige vriend zijn blootgesteld.
3.8.4.
[minderjarige 3] is een kwetsbare jongen en er is sprake van kindeigen problematiek waaronder vermoedelijk ADHD. Met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lijkt het ogenschijnlijk goed te gaan, maar zoals de raad en de GI tijdens de mondelinge behandeling beschrijven, laten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (en ook [minderjarige 3] ) internaliserend gedrag zien. De kinderen zijn erg gesloten, angstig en maken zich zorgen om hun moeder. Ondanks de ingezette hulpverlening is er nog steeds onvoldoende zicht op de belevingswereld van de kinderen en hoe het met ze gaat. Het kan niet anders dan dat ze veel last hebben van de turbulente periode bij de moeder thuis, de persoonlijke problematiek van de moeder en de spanningen tussen de ouders.
3.8.5.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is om in het vrijwillig kader de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen af te wenden. Het hof acht de hulpverlening in het gedwongen kader nodig. De moeder bagatelliseert de problemen en dit is ook tijdens de mondelinge behandeling opnieuw gebleken. Daar komt bij dat de tot nu toe ingezette hulpverlening onvoldoende effectief is gebleken. Niet is komen vast te staan dat de adviezen vanuit [jeugdzorginstelling] daadwerkelijk bij de moeder tot gedragsverandering hebben geleid en mede gelet op de recente klachten bij de woningbouwvereniging. Verder is het belangrijk dat het onderzoek voor [minderjarige 3] er komt en dat goed wordt onderzocht of en zo ja welk onderzoek/traject voor alle drie de kinderen mogelijk nodig is.
De moeder heeft ernstige persoonlijke problematiek. Daardoor lukt het de moeder onvoldoende om inzicht te hebben in waar de kinderen tegen aanlopen en wat ze nodig hebben. Ook is niet duidelijk welke invloed de diagnose borderline en het gedrag van de moeder, zoals stem verheffen en minder sensitief op de kinderen kunnen reageren, op de kinderen hebben. Hoewel de hulpverlening voor de moeder zelf al enige tijd is opgestart, is pas recent de diagnose borderline gesteld en de hulpverlening hiervoor is nog niet opgestart. Ook moeten de kinderen leren hoe zij hiermee om kunnen gaan.
Voorts hebben de raad en de GI zorgen geuit over recent problematisch alcoholgebruik van de moeder naar aanleiding van een Veilig Thuis melding en een bericht van de woningbouwvereniging. Ook de vader heeft hierover tijdens het raadsonderzoek zijn zorgen geuit. Weliswaar heeft de moeder ontkend dat sprake is van problematisch alcoholgebruik maar zij heeft nagelaten dit verder te onderbouwen met bijvoorbeeld stukken van [zorgverlener] .
Daar komt bij dat sprake is van zeer slechte communicatie tussen de ouders. Naast hulpverlening voor de kinderen en de moeder moet daarom ook worden ingezet op de communicatie en samenwerking tussen de ouders. Sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling is hier nog onvoldoende tot geen verbetering in gekomen. De GI heeft geprobeerd met de ouders tot een ouderschapsplan te komen maar dit is niet gelukt en gekeken moet worden of ouderschapsreorganisatie kan worden opgestart.
Het hof acht het noodzakelijk dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling de regie houdt en monitort of de moeder voldoende blijft meewerken aan de hulpverlening of de hulpverlening voldoende effectief is en welke hulpverlening eventueel nog meer nodig is.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 november 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.M.E. Schulmer, C.N.M. Antens en S.P.A. Wensink-Vergunst en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.