ECLI:NL:GHSHE:2025:1105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
200.346.138_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die op 17 april 2025 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2017. De vader, die in Portugal woont, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin het gezag over de minderjarige aan de moeder was toegewezen. De vader stelt dat hij voldoende betrokken is bij de opvoeding en dat de hulpverlening voor de minderjarige niet adequaat is opgestart door de moeder. De moeder daarentegen betwist de betrokkenheid van de vader en stelt dat zijn gedrag de hulpverlening belemmert. Tijdens de mondelinge behandeling is de minderjarige gehoord en zijn er verschillende rapporten en producties ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat de vader niet in staat is om samen met de moeder beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige. Het hof concludeert dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag aan de moeder wordt toegewezen. De vader wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot omgangsregeling, aangezien hij dit verzoek heeft ingetrokken. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 april 2025
Zaaknummer: 200.346.138/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/390147 FA RK 21-4538
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] , Portugal ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. J. Dekker, thans mr. B.V. Rafaela,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Stam.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] (hiera: [minderjarige] ),
geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio [regio] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 september 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een omgangsregeling te bepalen die het hof in het belang van [minderjarige] acht en (naar het hof begrijpt:) het inleidend verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 november 2024, heeft de moeder verzocht alle grieven van de vader af te wijzen, dan wel ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover die beschikking ziet op het eenhoofdig gezag.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Rafaela;
-de moeder, bijgestaan door mr. Stam;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter van het hof heeft op 4 maart 2025 buiten aanwezigheid van partijen en de raad met [minderjarige] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vader op 21 februari 2025;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 25 februari 2025;
- het (volledige) rapport van de raad d.d. 11 april 2024 ingediend door de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 6 maart 2025.
2.5.
Productie 9 bij het verweerschrift in hoger beroep betreft een eigen relaas van de moeder van het effect van de situatie op [minderjarige] . Zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling laat het hof deze productie buiten beschouwing, gelet op de twee-conclusie-regel en de omstandigheid dat het aan de advocaat van de moeder is om schriftelijk de stellingen van de moeder in deze procedure naar voren te brengen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
De vader heeft de Portugese nationaliteit en de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] heeft een dubbele nationaliteit (Nederlands en Portugees).
3.3.
De moeder heeft in eerste aanlegde rechtbank verzocht het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] te beëindigen en de moeder voortaan te belasten met het eenhoofdig gezag.
3.4.
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.5.
Bij beschikking van 13 januari 2023 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda,partijen en [minderjarige] verwezen naar het aanmeldpunt van de regio [regio] voor een (jeugd)hulptraject en iedere beslissing op het verzoek met betrekking tot het gezag, aangehouden.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank
bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de moeder alleen toekomt.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing van de rechtbank niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte beslist dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt. De vader heeft voldoende initiatief getoond om de hulpverlening voor [minderjarige] van de grond te krijgen. Hij is erg betrokken bij [minderjarige] en hij stimuleert juist de hulpverlening. De vader neemt de zorgen over [minderjarige] serieus. Ook blijkt nergens uit dat de vader niet heeft meegewerkt en/of het proces rondom het opstarten van de hulpverlening heeft vertraagd. Dat het lang heeft geduurd voordat de hulpverlening is opgestart, is te wijten aan het door de moeder verzochte en verkregen contactverbod, door de slechte communicatie tussen partijen, doordat instanties de vader niet naar behoren informeren, door de lange wachtlijsten bij instanties en het doorverwijzen van instantie naar instantie. Verder wil de vader eerst naar behoren over de hulpverlening voor [minderjarige] worden geïnformeerd, alvorens hij zijn toestemming verleent. De vader geeft uitdrukkelijk zijn mening. Dit betekent niet dat hij niet bereid is om mee te werken. Ondanks dat de vader zich soms in het buitenland bevindt kan hij wel contact onderhouden met de instanties en de moeder. De vader komt regelmatig naar Nederland om [minderjarige] te zien en voor afspraken met de hulpverlening.
De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat niet de verwachting is dat partijen in de toekomst als ouders voldoende adequaat beslissingen over [minderjarige] kunnen nemen. De raad heeft in het rapport van 11 april 2024 geadviseerd om het gezamenlijk gezag in stand te laten. Partijen zijn in staat gebleken om samen beslissingen over [minderjarige] te nemen. Bovendien heeft de hulpverlening in het verleden niet intensief ingezet op de verbetering van de communicatie tussen partijen. Dit blijkt ook uit het feit dat de rechtbank in de bestreden beschikking partijen opnieuw naar het UHA heeft verwezen. Het is daarom te prematuur om nog voor het einde van dit UHA-traject het gezamenlijk gezag te beëindigen. Ook zal de beëindiging van het gezamenlijk gezag ertoe leiden dat de vader door de moeder uit het leven van [minderjarige] wordt geweerd. Dit zorgt voor een enorme afstand tussen de vader en [minderjarige] .
3.9.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder betwist dat de vader toestemming geeft voor hulpverlening aan [minderjarige] . De vader heeft in eerste instantie geweigerd om zijn toestemming te verlenen voor [zorgbedrijf] en hij heeft zich verzet tegen de rapportage van het schoolmaatschappelijk werk. Het contactverbod gold enkel richting [minderjarige] . De vader is op verschillende momenten geïnformeerd over de stand van zaken van hulpverleningstrajecten. De moeder informeert de vader per e-mail over [minderjarige] , wanneer er iets te vermelden valt. Zij weet niet waar de vader – als hij in Nederland is – verblijft. De vader wil geen informatie van de moeder aannemen en hij reageert nauwelijks inhoudelijk op de berichten die de moeder over [minderjarige] stuurt. Hij weigert om met de moeder te communiceren en om gezamenlijk besluiten over [minderjarige] te nemen. De strijd die de vader met de moeder voert, lijkt voor hem belangrijker te zijn dan de inhoud van de berichten. Verder stelt de vader voorwaarden aan de moeder voor het verlenen van zijn toestemming. Ook is de vader ambivalent in zijn houding jegens de moeder. Door dit gedrag van de vader is er wel degelijk vertraging opgetreden in het van de grond krijgen van de hulpverlening voor [minderjarige] . De vader is niet in staat om samen met de moeder goede besluiten over [minderjarige] te nemen. De moeder verwacht niet dat deze houding van de vader snel zal veranderen. In het verleden hebben partijen twee trajecten gevolgd om de oudercommunicatie te verbeteren. Beide trajecten zijn voortijdig beëindigd. De vader legt zaken buiten zichzelf en hij kan niet reflecteren op wat voor schadelijke effecten zijn handelen op [minderjarige] heeft. De terugverwijzing naar het UHA-traject is nu gericht op contactherstel en de begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] en niet op het verbeteren van de oudercommunicatie. De beëindiging van het gezamenlijk gezag zorgt voor rust. De moeder blijft de vader bij gezagsbeslissingen over [minderjarige] betrekken, maar wanneer het niet lukt om gezamenlijk een beslissing te nemen, dan kan de moeder alsnog alleen zonder toestemming van de vader die gezagsbeslissing nemen.
De omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] onder begeleiding van [zorgbedrijf] is sinds twee weken opgestart. [minderjarige] heeft iedere woensdagmiddag fysieke (begeleide) omgang met de vader en iedere vrijdag omgang via videobellen. Daarnaast heeft de vader bijna dagelijks omgang met [minderjarige] via het spel Roblox. De moeder wil dit met de omgangsbegeleider gaan bespreken omdat deze vorm van omgang niet binnen het traject bij [zorgbedrijf] noch met de moeder is besproken en voor veel onrust bij [minderjarige] en binnen het gezin zorgt.
3.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – zijn eerdere advies omtrent het gezag over [minderjarige] herzien. Gezamenlijk gezag is niet langer in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft duidelijkheid en structuur nodig. De vader schiet alle kanten op. Een voorbeeld daarvan zijn de dagelijkse ‘Robloxmomenten’ buiten de begeleide omgang om. Op alles wat de moeder aan de vader communiceert komt veel terug en dat zorgt voor discussies. Om dit te structureren is eenhoofdig gezag van de moeder noodzakelijk, zodat zij uiteindelijk de gezagsbeslissing over [minderjarige] kan nemen. Inmiddels is er al een aantal maanden sprake van eenhoofdig gezag. De moeder heeft het eenhoofdig gezag nog nooit aangewend om de vader buiten spel te zetten. Zij informeert de vader over [minderjarige] en zij betrekt de vader nog steeds bij de te nemen gezagsbeslissingen over [minderjarige] .
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht
3.11.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt om een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
Omvang van het geschil
3.11.2.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het verzoek in hoger beroep met betrekking tot de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] – na een korte schorsing van de mondelinge behandeling – ingetrokken. Aangezien de vader het verzoek omtrent de omgangsregeling en grief 4 hieromtrent niet langer handhaaft, zal het hof de vader in dit verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dit brengt met zich dat alleen het gezag over [minderjarige] nog aan het hof voorligt.
Het wettelijk kader
3.11.3.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.4.
Het hof dient allereerst te beoordelen of er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] geregeld toen zij nog een affectieve relatie met elkaar hadden. Deze affectieve relatie is sinds 2018 verbroken. Tevens staat vast dat de moeder in Nederland woont en dat de vader officieel in Portugal woont en dat de communicatie tussen partijen moeizaam verloopt. Dit maakt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader in hoger beroep toekomt.
De inhoudelijke beoordeling
3.11.5.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.11.6.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat partijen niet in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . De vader laat met zijn gedrag zien dat hij niet voldoende inzicht heeft in wat nodig is om tot een goede samenwerking met de moeder te komen en om in het belang van [minderjarige] te handelen. De vader stelt zijn eigen belangen en behoeftes voorop. Een recent voorbeeld hiervan is dat de vader, zonder overleg met de moeder, de recent opgestarte beperkte en begeleide omgangsregeling met [minderjarige] eigenmachtig heeft opgerekt door buiten deze regeling om dagelijks met [minderjarige] het spel Roblox te spelen. De vader geeft er daarmee zowel blijk van dat hij de moeder in haar rol als gezagdragende ouder niet serieus neemt als dat hij geen inzicht heeft in wat deze dagelijkse ‘Robloxmomenten’ bij [minderjarige] teweeg brengen. [minderjarige] is erg gefocust op zowel de omgang met de vader als op gamen. Deze ‘Robloxmomenten’ zorgen bij [minderjarige] en binnen het gezin van de moeder voor veel onrust. Bovendien maakt dit dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders omdat de vader niet in staat is om met de moeder samen op te trekken en om in overleg met de moeder dergelijke beslissingen te nemen.
3.11.7.
Daarbij komt dat de vader niet in staat lijkt te zijn om met de moeder tot een constructieve samenwerking te komen en voortvarend gezagsbeslissingen over [minderjarige] te nemen. Partijen zijn sinds 2018 uit elkaar. Eerdere hulpverleningstrajecten die gericht waren op de verbetering van de oudercommunicatie (onder andere vanuit [gezinscoach 1] en [gezinscoach 2] ) hebben tot onvoldoende resultaat geleid. Partijen hebben geen vertrouwen in elkaar. Het bespreken van zorgen over [minderjarige] , het verstrekken van informatie over [minderjarige] en het nemen van gezagsbeslissingen leiden tot lange en niet constructieve discussies tussen partijen. Ook trekt de vader de informatie die de moeder over [minderjarige] verstrekt in twijfel. Het hof heeft niet de verwachting dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. Voor een goede uitoefening van gezamenlijk gezag is dit in dit geval wel noodzakelijk. [minderjarige] is een kind met mogelijk kindeigen problematiek. Er bestaan vanuit school zorgen over [minderjarige] . [minderjarige] heeft een ‘vol hoofd’, hij heeft moeite met concentreren, hij is veel met de vader bezig, waardoor hij niet toekomt aan leren. Ook heeft hij op school weinig vriendjes. Vanuit [gezinscoach 2] is een kindercoach betrokken geweest en zij merkte dat [minderjarige] in ‘zijn eigen wereld’ kan zitten en dat hij een grote fantasie heeft. [gezinscoach 2] heeft de indruk dat [minderjarige] in zijn fantasie vlucht als copingsstrategie om met moeilijke emoties en/of onderwerpen om te gaan. Individuele hulpverlening voor [minderjarige] is daarom – naar het oordeel van het hof – noodzakelijk. Dit maakt dat er over [minderjarige] meer gezagsbeslissingen genomen moeten worden dan gemiddeld. Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] wanneer de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening door het gedrag en de houding van de vader niet voortvarend tot stand komt en dat er telkens onzekerheid bestaat of de vader zijn toestemming wel zal verlenen.
3.11.8.
Al deze genoemde feiten en omstandigheden samen maken, naar het oordeel van het hof, dat handhaving van gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is. Ook in hoger beroep is voldoende vast komen te staan dat wanneer het gezamenlijk gezag wordt gehandhaafd er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders en dat nu niet meer te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt én dat de wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
3.11.9.
Anders dan de vader in hoger beroep aanvoert zal, naar het oordeel van het hof, het eenhoofdig gezag van de moeder er naar verwachting niet toe leiden dat de vader uit het leven van [minderjarige] wordt geweerd. Inmiddels is het eenhoofdig gezag van de moeder al ruim 8 maanden een feit. Het hof heeft geen aanwijzingen dat de moeder in deze periode heeft getracht om de vader buiten spel te zetten en/of dat zij haar eenhoofdig gezag heeft misbruikt. Integendeel, de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat zij – ondanks het eenhoofdig gezag – de vader nog steeds bij de over [minderjarige] te nemen gezagsbeslissingen blijft betrekken. Het hof gaat ervan uit dat de moeder – waar mogelijk – dit ook in de toekomst zal blijven doen. Het eenhoofdig gezag maakt wel dat – wanneer partijen verzanden in een discussie of wanneer de vader niet reageert of voorwaarden stelt aan zijn toestemming – de moeder in staat is om alleen de knoop door te hakken en de gezagsbeslissing over [minderjarige] te nemen, hetgeen het hof in het belang van [minderjarige] acht. Verder is de begeleide omgang tussen de vader en [zorgbedrijf] inmiddels tot stand gekomen en is er sprake van een wekelijks fysiek omgangsmoment en een wekelijks videobelmoment. De eerste stap van de vader zou moeten zijn dat de focus komt te liggen op het op een zorgvuldige wijze en met goede begeleiding vormgeven aan een omgangsregeling die in het belang van [minderjarige] is, welke omgangsregeling de moeder ook bereid is om te faciliteren. Ook dient de vader in dat kader nog te leren hoe hij het beste met [minderjarige] om kan gaan, waarbij hij ook de zorgen die er over [minderjarige] bestaan, serieus neemt.
3.12.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep, voor zover dit verzoek ziet op omgangsregeling;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, S.P.A. Wensink-Vergunst en A.M. van Riemsdijk en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.