ECLI:NL:GHSHE:2025:1140

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
200.329.535_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid fiscaal adviseur voor inadequate advisering en valselijk opgemaakte royementsvolmacht

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een fiscaal adviseur en diens kantoor voor schade die is ontstaan door inadequate advisering met betrekking tot investeringen in Canada. De investeerder, aangeduid als [appellanten], heeft in drie projecten geïnvesteerd en stelt dat hij niet goed is geadviseerd over de fiscale gevolgen van deze investeringen. Daarnaast is er een hypotheekrecht verstrekt dat zonder medeweten van de investeerder is doorgehaald, waarbij de royementsvolmacht valselijk zou zijn ondertekend. De investeerder houdt de fiscaal adviseur aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden door deze handelingen. Het hof heeft vastgesteld dat de royementsvolmacht met valse handtekeningen is verzonden vanaf het huisadres van de fiscaal adviseur. Het hof oordeelt dat de fiscaal adviseur onrechtmatig heeft gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die de investeerder heeft geleden. De zaak wordt verwezen naar de schadestaatprocedure voor de bepaling van de schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.329.535/01
arrest van 22 april 2025
in de zaak van

1.[QQ] Onroerende Zaak B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[XX] Rundveehouderij [--] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[appellant sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellant sub 4] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten] , en respectievelijk als [QQ] , [appellante sub 2] , en [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ,
advocaat: mr. J.J.M. van Lint te Leiden,
tegen

1.[YY] Fiscaal Juridisch Adviesbureau,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[geïntimeerde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde sub 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5.
[ZZ] Fiscaal Juridisch Adviesbureau LLP,
gevestigd te [vestigingsplaats] , England, kantoorhoudende te [plaats B] ,
geïntimeerden sub 1 tot en met 5, hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden sub 1 t/m 5] ,
en respectievelijk als [YY] FJA, [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde sub 4] en [ZZ] LLP, en geïntimeerden sub 1 t/m 4 gezamenlijk als [geïntimeerden sub 1 t/m 4] ,
advocaat: mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam,

6.[geïntimeerde sub 6] ,

wonende te [woonplaats] (Limburg),
7.
[+++] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] (Limburg),
geïntimeerden sub 6 en 7,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden sub 6 en 7] , en respectievelijk als [geïntimeerde sub 6] en [+++] ,
advocaat: voorheen mr. R.B. Gerretsen te Rotterdam, thans zonder advocaat,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 juli 2023 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 16 juni 2021 en 5 april 2023, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] als gedaagden.

1.Waar gaat deze zaak over?

[appellanten] heeft geïnvesteerd in drie projecten in Canada. Hij is ten aanzien van de Nederlandse fiscale gevolgen daarvan geadviseerd door [geïntimeerde sub 6] . De projecten zijn niet succesvol gebleken. [appellanten] meent dat dat [geïntimeerde sub 6] kan worden verweten: hij heeft hem niet goed geadviseerd en niet tijdig gewaarschuwd van de investeringen af te zien.
Ten aanzien van een van de projecten was daarnaast een zekerheidsrecht ten behoeve van [appellanten] verstrekt in de vorm van een hypotheekrecht dat op enig moment bleek te zijn doorgehaald zonder medeweten van [appellanten] is van mening dat [geïntimeerde sub 6] en zijn kantoor verantwoordelijk zijn voor die doorhaling. De fax met het format voor de volmachtverlening is volgens hem door een Canadese advocaat naar het faxnummer van het kantoor van [geïntimeerde sub 6] verzonden, en de fax met de volmacht voor de doorhaling is volgens hem met een faxnummer in gebruik bij [geïntimeerde sub 6] (in privé en door zijn BV) verzonden. De handtekeningen op de volmacht zijn vals. Volgens [appellanten] is [geïntimeerde sub 6] en/of zijn kantoor daarbij betrokken geweest. [appellanten] stelt door de doorhaling buiten zijn toestemming om schade te hebben geleden die door [geïntimeerde sub 6] en/of zijn kantoor dient te worden vergoeden.

2.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/353575 / HA ZA 19-783)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

3.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het exploot van anticipatie van 6 juli 2023;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden sub 1 t/m 5] ;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden sub 6 en 7] met producties 37 t/m 39;
  • de mondelinge behandeling, waarbij [appellanten] en [geïntimeerden sub 6 en 7] spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij Zivver-bericht van 21 maart 2024 door [appellanten] toegezonden producties 80 t/m 91, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding zijn gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

4.De beoordeling

4.1.
De feiten
4.1.1.
In r.o. 2.1 en 3.8 van het tussenvonnis van 16 juni 2021 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds voldoende gemotiveerd gesteld en anderzijds niet (voldoende gemotiveerd) betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze feiten voor zover relevant in hoger beroep:
( a) [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben tot 2001 een varkenshouderij en tot 2004 een rundveehouderij geëxploiteerd via hun ondernemingen [QQ] en [appellante sub 2] . De met de beëindiging van deze activiteiten door hen gerealiseerde boekwinst hebben zij om fiscale redenen ondergebracht in een zogenoemde herinvesteringsreserve (HIR). [appellanten] is hierover in gesprek geraakt met [persoon A] (hierna: [persoon A] ), die [appellanten] heeft geadviseerd over eventuele investeringen in landbouw- en veeteeltprojecten in Canada. Rond de herinvestering van de reserve heeft [appellanten] zich ook vanuit Nederland laten adviseren door [geïntimeerde sub 6] , een bekende van [persoon A] , die toen was verbonden aan [YY] FJA. [appellanten] heeft de HIR vervolgens geïnvesteerd in drie agrarische projecten in Canada:
(1)
[persoon B] - [plaats A]
In 2004/2005 heeft [QQ] in totaal een bedrag van CAD 1,5 miljoen geïnvesteerd in de varkenshouderij van [persoon B] in [plaats A] (CAD 1,4 miljoen eind 2004 en CAD 100.000--, in januari 2005). CAD 650.000,-- had betrekking op levende have, opstallen, inventaris en werktuigen. CAD 850.000,-- had betrekking op de gronden. In totaal zijn de gronden gekocht voor CAD 1 miljoen. [persoon A] betaalde hiervan CAD 150.000,-- via zijn numbered company 1370928. Een deel van de gronden werd gehouden door deze numbered company en een deel door numbered company 1634251, waarvan de aandelen gehouden werden door [appellant sub 3] en [appellant sub 4] (48%) en [persoon A] (52%).
(2)
[project A]
In 2005 heeft [QQ] / [appellant sub 3] en [appellant sub 4] een bedrag van CAD 229.750,-- geïnvesteerd in een project genaamd [project A] . Volgens [appellanten] zijn hierna nog bedragen in dit project geïnvesteerd, hetgeen [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] betwisten.
(3)
[project B]
In 2007/2008 heeft [appellanten] een investering gedaan in een varkensbedrijf in de provincie [provincie A] voor een bedrag van CAD 1.253.000,--. Het betreft betalingen door [appellante sub 2] van CAD 295.000,-- op 14 december 2007 en CAD 958.000,-- op 4 juli 2008. Samen met
numbered company1659842 (eigendom van [persoon A] ) vormde [appellante sub 2] een partnership (vergelijkbaar met een Nederlandse maatschap/vennootschap onder firma), genaamd [naam A] Partnership. Vanuit de verkoop van het belang in [persoon B] - [plaats A] is daar in 2009 CAD 1.400.000,-- bijgekomen.
( b) In het kader van de investering in [persoon B] - [plaats A] (zie (1) hiervoor) is op 15 december 2004 een hypotheekrecht (“
Charge/Mortgage of land”) verleend aan [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op de onroerende zaken die zijn genoemd in de daarbij horende akte (dagvaarding eerste aanleg prod. 1). Dit strekte tot meerdere zekerheid voor de investering. Dat hypotheekrecht is op 14 april 2009 doorgehaald. Daartoe is gebruik gemaakt van een
“Discharge of charge”gedateerd 8 april 2009 (hierna: de “royementsvolmacht”). Op de royementsvolmacht staan handtekeningen bij de namen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] . Verder staat daarop de handtekening van [geïntimeerde sub 6] als “
witness”.
4.2.
Het geschil in eerste aanleg
4.2.1.
In de onderhavige procedure in eerste aanleg vorderde [appellanten] kort en zakelijk weergegeven:
I. primair: hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] tot betaling in hoofdsom van:
a) € 1.176.400,-- (CAD 1.730.000‬,-- tegen de koers per 15 juli 2019 van
CAD/€ 0,68) aangaande het project [persoon B] - [plaats A] ;
b) € 156.230,-- (CAD 229.750,--) en € 8.000,-- en € 38.000,-- aangaande
het project [project A] ;
c) € 852.040,-- (CAD 1.253.000,--) aangaande het project [project B] ;
te vermeerderen met wettelijke rente;
II. subsidiair: te verklaren voor recht dat [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] onrechtmatig hebben gehandeld dan wel toerekenbaar tekort zijn gekomen, en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [appellanten] daardoor heeft geleden en nog lijdt, en hoofdelijk gehouden zijn deze schade te vergoeden, en zulks - voor zover [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] niet al in deze procedure tot betaling van schadevergoeding worden veroordeeld - deze schade nader op te maken bij staat;
III. steeds met veroordeling van [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] in de kosten van deze procedure (waaronder nakosten).
4.2.2.
[geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2.3.
Hetgeen partijen aan hun vorderingen en verweer ten grondslag hebben gelegd zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.2.4.
In het tussenvonnis van 16 juni 2021 heeft de rechtbank [geïntimeerde sub 6] , [YY] FJA en [+++] toegelaten tot het tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [appellanten] dat [geïntimeerde sub 6] de handtekeningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op de royementsvolmacht heeft vervalst. Verder is [appellanten] toegestaan tot het leveren van bewijs dat [geïntimeerde sub 6] ten tijde van de investeringen van [appellanten] in 2007/2008 wist dat er meerdere investeerders waren in [project B] .
4.2.5.
In het eindvonnis van 5 april 2023 heeft de rechtbank beslist dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde sub 6] de handtekeningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] heeft vervalst.
De rechtbank heeft tevens beslist dat [appellanten] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht met betrekking tot de kennis van [geïntimeerde sub 6] over investeringen in [project B] .
De vorderingen van [appellanten] zijn afgewezen en [appellanten] is in de proceskosten veroordeeld.
4.3.
Het geschil in hoger beroep
4.3.1.
[appellanten] heeft in hoger beroep acht (sub)grieven aangevoerd. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
4.3.2.
[geïntimeerden sub 6 en 7] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van de beroepen vonnissen. [geïntimeerden sub 1 t/m 5] heeft zich bij het verweer van [geïntimeerden sub 6 en 7] aangesloten.
4.3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang in dit hoger beroep, nader ingegaan.
omvang hoger beroep
4.3.4.
Door [geïntimeerden sub 6 en 7] en [geïntimeerden sub 1 t/m 5] is geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Door [appellanten] zijn geen grieven gericht tegen de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de verjaring en de klachtplicht, zodat in hoger beroep vaststaat dat de vordering van [appellanten] niet is verjaard en [appellanten] tijdig heeft geklaagd.
4.3.5.
De grieven van [appellanten] hebben betrekking op drie investeringsprojecten. Het hof zal de grieven per project behandelen. Achtereenvolgens komen aan bod:
a. [persoon B] - [plaats A] : rov. 4.4. e.v.;
b. [project B] : rov. 4.5. e.v.;
c. [project A] : rov. 4.6. e.v.
4.4.
[persoon B] - [plaats A] (grief I.A en I.B)
4.4.1.
Met grief I (A en B) komt [appellanten] – zakelijk weergegeven – op tegen de beslissingen van de rechtbank in de beroepen vonnissen ten aanzien van de bewijslastverdeling, (tegen)bewijsopdracht en bewijswaardering met betrekking tot de handtekeningen op de royementsvolmacht.
4.4.2.
Nadat [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] in eerste aanleg eerst hebben gesteld dat [appellanten] zich bewust heeft teruggetrokken uit het project [persoon B] - [plaats A] na daarover onder meer op 30 januari 2009 met [persoon A] en [geïntimeerde sub 6] een gesprek te hebben gevoerd met betrekking tot het omzetten van de investering in [persoon B] - [plaats A] naar het project [project B] en daarom zelf de royementsvolmacht heeft ondertekend, wordt in hoger beroep niet langer betwist dat de handtekeningen op de royementsvolmacht van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn vervalst, althans dat zij niet zelf de royementsvolmacht hebben ondertekend, met andere woorden dat de handtekeningen op de royementsvolmacht vals zijn.
4.4.3.
Partijen twisten wel over de betrokkenheid van [geïntimeerde sub 6] bij het valselijk opmaken van de royementvolmacht met de valse handtekeningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] . Nu [appellanten] aan zijn vordering uit hoofde van wanprestatie en onrechtmatige daad ten grondslag heeft gelegd dat [geïntimeerde sub 6] (of een andere medewerker van [YY] FJA) de handtekeningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op de royementsvolmacht heeft vervalst, waarna de hypotheek tegen de wil van [appellanten] is doorgehaald en de activa in dit project zijn verkocht, rust op [appellanten] de stelplicht en bewijslast van het valselijk opmaken of de vervalsing door of namens [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] Daarbij merkt het hof op dat hoewel partijen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep veelal spreken over “vervalsen”, het onderliggende uitgangspunt is dat [appellanten] stellen dat zij de handtekeningen op de royementsvolmacht niet zélf gezet hebben, maar iemand anders. Met andere woorden dat de handtekeningen vals zijn en de royementvolmacht valselijk opgemaakt is. De rechtbank is bij dit spraakgebruik aangesloten, zowel in het tussenvonnis (4.2.4) als in het eindvonnis (4.2.5). Het hof sluit aan bij de stelling van [appellanten] en spreekt hierna over “vals” of “valselijk opmaken”.
4.4.4.
Het hof komt tot de conclusie dat de fax met de royementsvolmacht door of namens [geïntimeerde sub 6] vanaf de door [geïntimeerde sub 6] in gebruik zijnde fax met nummer [faxnummer zonder netnummer] (netnummer [netnummer A] ) is verzonden. Daartoe acht het hof het volgende redengevend.
4.4.5.
Het hof stelt voorop dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Als adres kan in beginsel – behoudens andersluidend beding – worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van art. 1:10 BW, dan wel, indien de mededeling een zakelijke kwestie betreft, het zakelijke adres van de geadresseerde, en voorts het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze aldaar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld diens postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt (HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104,
NJ2013/391 (
Centavos/Stichting Nieuwenhuis)).
4.4.6.
[appellanten] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [persoon G] , de advocaat van [persoon A] in Canada, aan [geïntimeerde sub 6] heeft verzocht een ingevulde en door [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ondertekende volmacht aan hem te retourneren, twee berichten in het geding gebracht die door [persoon G] aan [geïntimeerde sub 6] zijn verzonden:
- de brief van 10 maart 2009 waarbij heeft [persoon G] aan [geïntimeerde sub 6] , voor zover relevant, het volgende heeft bericht (productie 6 dagvaarding): “
I have been advised by the parties hereto that you are the solicitor for the [XX] herein. I have acted for them in the past but in this transaction I would have a conflict. Under the circumstances I will be forwarding to you a discharge to have them sign and return. I can advise you that no funds will be forwarded to you as I understand these will be invested in a pig operation in [project B]”, en;
- het bericht van 6 april 2009 met kenmerk “
[persoon A] and [appellant sub 3] & [appellant sub 4] Discharge of Mortgage(…)
Our File no. [nummer A] ”verzonden op “
12:51 pm” (productie 7 dagvaarding, met ontvangstbericht), waarin onder meer het volgende is opgenomen: “
I am enclosing herewith the Discharge of Charge which needs to be signed by [appellant sub 3] and [appellant sub 4] . Please return the signed copy to my office.”
[appellanten] heeft met een verwijzing naar dit faxbericht toegelicht dat dit bericht drie pagina’s bevatte, te weten het voorblad en het uit twee pagina’s bestaande format van [persoon G] voor de volmachtverlening ten aanzien van het royement van het in geschil zijnde hypotheekrecht. Aan de hand van de verzendrapportage (
journal) heeft [appellanten] gespecificeerd dat het bericht op 6 april 2009 is verzonden aan het kantoorfaxnummer van [YY] FJA en dat het faxbericht van drie pagina’s aldaar is geleverd (“
comm.result= OK” “
page(s)= 003/003” “
received ID = + 31 413 241070”) (productie 7 dagvaarding eerste aanleg).
4.4.7.
[appellanten] heeft tevens toegelicht dat in het brievenboek van [YY] op 7 april 2009 ontvangst van een document afkomstig van “
[advocatenkantoor A]” met omschrijving “
inz. [XX]” en bij de opmerkingen “
RT”, de intialen van ( [geïntimeerde sub 6] is geregistreerd. Vanwege het tijdsverschil van zes uur tussen Canada en Nederland is het faxbericht van [persoon G] (van 6 april 2009 “
12.52 pm” dat wil zeggen 12:52 uur Canadese tijd) na kantoorsluitingstijd (te weten 18:52 uur Nederlandse tijd) bij [YY] binnengekomen, acht het hof het aannemelijk dat ontvangst van het faxbericht pas de volgende dag op 7 april 2009 vermeld is in het logboek van [YY] , zoals [XX] c.s betoogt.
Het bericht waarnaar in het postboek wordt verwezen is door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] niet in het geding gebracht. Ten aanzien daarvan stellen [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] dat geen bericht van [persoon G] inzake [appellanten] van op of rond 7 april 2009 is aangetroffen in het dossier van [appellanten] Daarmee is naar het oordeel van het hof door hen niet voldoende concreet betwist dat het faxbericht van 6 april 2009 van [persoon G] , verzonden naar het zakelijke faxadres van [YY] FJA, [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] heeft bereikt.
4.4.8.
Dat dit faxbericht van [persoon G] aan [geïntimeerde sub 6] inzake [appellanten] dat blijkens het postboek van [YY] FJA op 7 april 2009 is geregistreerd als zijnde ontvangen, niet (meer) in de administratie van [geïntimeerden sub 6 en 7] en/of [geïntimeerden sub 1 t/m 5] aanwezig is, brengt met zich dat niet kan worden vastgesteld dat het dossier van [appellanten] zoals dit is gearchiveerd bij [geïntimeerde sub 6] / [geïntimeerden sub 1 t/m 5] compleet is. Het hof sluit daarmee niet uit dat ook andere berichten ontvangen van en verzonden (naar [persoon G] ) niet op correcte wijze in het dossier van [appellanten] zijn opgeslagen dan wel in het postboek vermeld. Het hof betrekt bij dat oordeel dat gegevens omtrent de ten behoeve van [appellanten] gevoerde correspondentie en namens hem uitgevoerde verrichtingen, in het domein van [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] liggen. Dat het dossier zoals geadministreerd bij [geïntimeerde sub 6] / [geïntimeerden sub 1 t/m 5] incompleet is, is een risico dat voor rekening van [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] dient te blijven. Door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] is geen afdoende uitleg gegeven voor het ontbreken van het in geschil zijnde bericht van [persoon G] in het dossier van [appellanten] , anders dan dat het mogelijk een niet relevant stuk zou zijn. Gelet reeds op het kenmerk “
Discharge of Mortgage” en de bijlage valt redelijkerwijs niet in te zien dat de fax mogelijk als ‘niet relevant’ gekwalificeerd zou (kunnen) zijn. Daarmee is niet voldoende weerlegd dat het faxbericht van [persoon G] van 6 april 2009 met het format voor de volmachtverlening aan [geïntimeerde sub 6] is verzonden naar het kantoorfaxnummer en daadwerkelijk is ontvangen.
4.4.9.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] ook voldoende gemotiveerd onderbouwd dat de royementsvolmacht met de valse handtekeningen door of namens [geïntimeerde sub 6] is verzonden. Het hof komt tot die conclusie op basis van het volgende. De in geschil zijnde royementsvolmacht betreft een met pen ingevuld exemplaar van het door [persoon G] gefaxte format voor de volmachtverlening. Door [appellanten] is een kopie van het in het dossier van [persoon G] opgeslagen faxbericht van 8 april 2009 bestaande uit een voorblad en de uit twee pagina’s bestaande royementsvolmacht overgelegd. Op voormeld format is “
Uden” als plaats en “
8” als dag (april 2009 was reeds voorgetypt) van ondertekening met de pen ingevuld. Met de pen zijn op voornoemd document ook de valse handtekeningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] geplaatst. Eveneens is daarop de handtekening van [geïntimeerde sub 6] als “
witness” aangebracht. De begeleidende faxbrief is op briefpapier van [YY] FJA gesteld. Die faxbrief bevat handgeschreven opmerkingen en een handtekening. Hoewel het origineel van de fax niet voorhanden is en geen sluitend onderzoek kan worden gedaan naar het handschrift en de handtekeningen op het voorblad en de royementsvolmacht, heeft de schriftdeskundige daarop geen significante onverklaarbare afwijkingen kunnen ontdekken. [geïntimeerde sub 6] heeft het handschrift als zijn eigen handschrift herkend en is het ermee eens dat het ervoor moet worden gehouden dat de handtekening op zowel de faxbrief (het voorblad), als op de royementsvolmacht (”
witness”-verklaring) de zijne is. [geïntimeerde sub 6] heeft ter zake steeds wisselende en onderling tegenstrijdige stellingen ingenomen en heeft ook in hoger beroep geen plausibele verklaring gegeven voor het aanwezig zijn op de faxbrief en de royementsvolmacht van zijn handschrift en handtekening, anders dan dat hij zich niet kan herinneren de brief te hebben opgesteld of ondertekend of het format voor de volmachtverlening te hebben ontvangen, dan wel de royementsvolmacht te hebben ingevuld of ondertekend.
In de faxregel afgedrukt aan de bovenrand van het faxbericht met de royementsvolmacht, zijn opgenomen de datum en het tijdstip van verzending “
08 apr 2009 20:03”, de naam “
[geïntimeerde sub 6]” en het faxnummer “
[volledig faxnummer] ”. [appellanten] heeft aan de hand van een in het geding gebrachte kopie van de telefoongids, gemotiveerd onderbouwd dat in 2009 op naam van “
[geïntimeerde sub 6]” op zijn woonadres “
[adres A]” te [woonplaats] , onder meer het faxnummer “
[faxnummer zonder netnummer]” was geregistreerd (productie 84 [appellanten] ). [appellanten] heeft verder toegelicht dat voormeld nummer ook als faxnummer van [+++] , de vennootschap van [geïntimeerde sub 6] , is geregistreerd. Dat voormeld faxnummer (met inbegrip van het [woonplaats] netnummer [netnummer A] ) geregistreerd is als nummer van de op het huisadres van [geïntimeerde sub 6] gevestigde vennootschap [+++] , blijkt uit het door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] in het geding gebrachte uittreksel uit het Handelsregister. [geïntimeerde sub 6] heeft tijdens het getuigenverhoor bevestigd dat hij een faxmachine thuis had staan. Het voorgaande in aanmerking nemend, kan niet worden vastgesteld dat het in geschil zijnde faxnummer weliswaar op naam van de vennootschap [+++] is geregistreerd maar niet door Timmer ook voor andere doeleinden is gebruikt, dan wel exclusief door die vennootschap in gebruik was, zoals [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] stellen. Evenmin is komen vast te staan dat voormeld faxnummer uitsluitend is of kan worden gebruikt om faxberichten namens voornoemde vennootschap uit te sturen. Dat de faxregel boven aan het faxbericht de initialen en achternaam van [geïntimeerde sub 6] vermeldt en niet de naam van de vennootschap, is dan ook geen omstandigheid die ertoe noopt in twijfel te trekken dat de royementsvolmacht met gebruikmaking van dat faxnummer is verzonden. Dat [geïntimeerde sub 6] in de regel zakelijke correspondentie niet zijnde privékwesties vanaf het kantoor in Uden met gebruikmaking van het kantoorfaxnummer verzond en niet met gebruikmaking van de fax vanaf zijn huisadres, houdt geen betwisting in dat in geen enkel geval de faxmachine vanaf zijn huisadres is gebruikt voor zakelijke correspondentie (van [+++] ) al dan niet ten behoeve van [appellanten]
heeft daarnaast met stukken onderbouwd (producties 84 en 85) dat [geïntimeerde sub 6] verschillende keren (in 2009) door investeerders ondertekende documenten als “
witness” heeft medeondertekend en per faxbericht aan [persoon G] heeft gestuurd, zodat het hof het denkbaar acht dat verzending via fax van door investeerders ondertekende en door [geïntimeerde sub 6] geverifieerde en mede-geparafeerde stukken een vaker tussen [persoon G] en [geïntimeerde sub 6] gehanteerde methode was om voor de investeerders benodigde handelingen in Canada te valideren.
Daar komt bij dat het hof het niet aannemelijk acht dat, zoals [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] willen doen geloven, [persoon G] of [persoon A] , zowel het briefpapier (inclusief het door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] gehanteerde lettertype) als het handschrift van [geïntimeerde sub 6] heeft nagemaakt en daarnaast ook de in de faxregel opgenomen informatie (de Nederlandse weergave van datum en tijdstip, de naam van [geïntimeerde sub 6] en het faxnummer) heeft willen en kunnen nabootsen. Door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] is geen plausibele verklaring gegeven voor de op de faxregel met de feitelijke situatie omtrent de vennootschap van [geïntimeerde sub 6] kloppende informatie, anders dan dat verzending op 08 april 2009 om 20:03 uur vanaf het faxnummer [volledig faxnummer] ten name van [geïntimeerde sub 6] heeft plaatsgevonden. Dat [geïntimeerde sub 6] geen herinneringen heeft aan hetgeen zich in april 2009 heeft voorgedaan en geen belang zou hebben bij het valselijk opmaken van de royementsvolmacht of het achterhouden van informatie uit het dossier van [appellanten] , is daartoe niet voldoende.
Dat [persoon G] en [persoon A] beschikken over het (privé)faxnummer van [geïntimeerde sub 6] gelet op zijn investeringen in projecten van [persoon A] is eveneens onvoldoende om aan te nemen dat [persoon G] of [persoon A] bij het valselijk opmaken van de royementsvolmacht betrokken zijn geweest. Dit biedt evenmin een verklaring voor nabootsing van de overige informatie op de faxregel (datum, tijdstip), het briefpapier van [YY] FJA, het lettertype, het handschrift van [geïntimeerde sub 6] en zijn handtekening. Hetgeen door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] overigens naar voren is gebracht ten aanzien van de faxregel van de royementsvolmacht overtuigt niet en is met de overlegging van een goed leesbare kopie daarvan door [appellanten] (als productie 80 in hoger beroep) achterhaald. Het hof acht het aannemelijk dat de reden dat de faxregel op de oorspronkelijk in het geding door [appellanten] gebrachte kopie van de fax niet goed leesbaar is en niet als zodanig is weergegeven op de kopie die [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] – naar het hof begrijpt per mail – van [persoon G] hebben ontvangen, zich laat verklaren door de wijze waarop de fax is ingescand door [persoon G] voor verzending en het verschil in afmeting tussen Canadees en Europees briefpapier, zoals door [appellanten] is betoogd en ter zitting nader toegelicht. Door [appellanten] is daarnaast in hoger beroep een kopie in het geding gebracht waarop de faxregel in het geheel te zien is, zodat enige twijfel over hetgeen op die regel is vermeld, daarmee is weggenomen. [appellanten] heeft tijdens de mondelinge behandeling verder toegelicht dat de familie [XX] zelf in 2023 naar Canada is afgereisd en bij het kantoor van [persoon G] is geweest, daar met [persoon G] heeft gesproken en alle stukken die betrekking hadden op hun dossier daarbij ter plaatse te hebben laten kopiëren. Ook de bewuste fax inclusief leesbare faxregel dus.
4.4.10.
De slotsom is dat tegenover de gemotiveerd onderbouwde verzending van het format voor royementsverlening door [persoon G] en terugontvangst door [persoon G] van [geïntimeerde sub 6] van de royementsvolmacht, door [geïntimeerden sub 6 en 7] en [geïntimeerden sub 1 t/m 5] slechts steeds wisselende alternatieve scenario’s zijn aangedragen ter betwisting van ontvangst en verzending van voormelde berichten. Nu in hoger beroep door [appellanten] met overlegging van nadere stukken ook die alternatieve scenario’s zijn ontkracht en enige door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] opgeworpen onduidelijkheden omtrent verzending en ontvangst van voornoemd format en de royementsvolmacht zijn weggenomen, biedt hetgeen door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] ter onderbouwing van hun betwisting naar voren hebben gebracht geen aanknopingspunten om te twijfelen aan verzending door [persoon G] van zijn faxbericht van 6 april 2009 met het format voor de volmachtverlening tot doorhaling van het hypotheekrecht, of aan ontvangst door hem van de valselijk ondertekende royementsvolmacht.
4.4.11.
De gegevens omtrent de registratie van verzending en ontvangst van faxberichten op en van faxnummers die (thans nog) bij [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] in gebruik zijn, bevinden zich in het domein van [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en/of [geïntimeerden sub 6 en 7] Zij hebben deze gegevens niet overgelegd. Dat [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] niet direct nadat [appellanten] om opheldering hebben verzocht omtrent de verzending van de faxberichten in geschil en daarnaar onderzoek hebben gedaan, maar pas nadat [appellanten] dit geding aanhangig heeft gemaakt, dient voor hun rekening te komen.
Dat relevante stukken en registraties uit 2009 niet bewaard zijn gebleven eveneens. Het hof betrekt bij dat oordeel dat voor [geïntimeerde sub 6] reeds eind 2014 kenbaar was dat bij [appellanten] de nodige twijfels zijn ontstaan en vragen gerezen met betrekking tot de investeringen in Canada waarover door [geïntimeerde sub 6] fiscaal is geadviseerd. In 2011 en 2015 is daarnaast een uitgebreid boekenonderzoek door de belastingdienst uitgevoerd naar de investeringen van [appellanten] onder meer naar de investeringen in Canada in 2009. [geïntimeerde sub 6] heeft als fiscaal adviseur [appellanten] in het kader van dat onderzoek bijgestaan. Gelet op het voorgaande is niet goed verklaarbaar dat [geïntimeerden sub 6 en 7] en [geïntimeerden sub 1 t/m 5] desondanks aangaande de Canadese investeringen van [appellanten] geen relevante gegevens hebben bewaard.
4.4.12.
Tegenover de gemotiveerde onderbouwing van [appellanten] van ontvangst van zowel de fax van [persoon G] met het format voor volmachtverlening door [geïntimeerde sub 6] als van het faxbericht met de royementsvolmacht door [persoon G] , houdt hetgeen [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] naar voren hebben gebracht geen voldoende betwisting in, zodat vast is komen te staan dat de royementsvolmacht met de valse handtekening vanaf het huisadres van [geïntimeerde sub 6] is verzonden. Vaststaat daarmee ook dat de fax met valse handtekeningen door of namens [geïntimeerde sub 6] is verzonden.
[geïntimeerden sub 6 en 7] en [YY] FJA c.s. hebben daarmee onrechtmatig jegens [appellanten] gehandeld en zijn tekortgeschoten in de op hen rustende verplichtingen jegens [appellanten]
4.4.13.
De mogelijkheid van schade als gevolg van het valselijk opmaken en verzenden van de royementsvolmacht, is aannemelijk. Het hypotheekrecht op het betrokken onroerend goed is met de doorhaling immers komen te vervallen, waardoor [appellanten] voor verhaal van de door hem gedane investeringen in [plaats A] geen zekerheid meer heeft. Hetgeen [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] ten grondslag hebben gelegd aan de betwisting van de aannemelijkheid van de mogelijkheid van schade aan de zijde van [appellanten] brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het oordeel over de aannemelijkheid van de mogelijkheid van schade en het causaal verband is toereikend voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. De grondslag voor de aansprakelijkheid van [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] staat immers vast, de mogelijkheid van schade is door [appellanten] aannemelijk gemaakt en het hof acht zich niet in staat het beloop van de schade in zijn arrest te bepalen. Een verplichting om de zaak op dat punt zelf nader te onderzoeken heeft het hof niet.
4.5.
[project B] (grief II.A, grief II.B en II.C)
4.5.1.
Grief II.B is gericht tegen de bewijswaardering door de rechtbank en het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] niet in zijn bewijsopdracht ten aanzien van de investeringen in 2007/2008 in [project B] is geslaagd.
Grief II.C. is gericht tegen r.o. 2.23 van het bestreden eindvonnis. Aan de hand van deze grief legt Lekkerker c.s. in hoger beroep nader aan haar subsidiaire vordering (onder II) het volgende ten grondslag: [geïntimeerde sub 6] is vanaf 2009 (dan wel omstreeks 2010 dan wel in 2013) op de hoogte gekomen van het feit dat zowel [persoon C] alsook [appellanten] in de fokzeugenstal genaamd Birdtale Swine in [project B] hebben geïnvesteerd. Deze grieven zijn erop gericht de schadevergoedingsvordering van [appellanten] alsnog te laten slagen.
Het hof begrijpt dat [appellanten] aan zijn schadevergoedingsvordering uit hoofde van de projecten in [project B] ten grondslag legt dat [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] de aan hen verleende opdracht niet op adequate wijze hebben uitgevoerd, door [appellanten] er niet van te weerhouden te investeren in het [project B] -project van [persoon A] , dan wel hem niet tijdig te waarschuwen voor risico’s verbonden aan die investeringen.
4.5.2.
Het hof stelt daarbij het volgende voorop. Voor zover de vordering van [appellanten] betrekking heeft op enig tekortschieten uit hoofde van de verleende opdracht heeft te gelden dat [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] bij het verrichten van diensten hun werkzaamheden dienen te verrichten met de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar in gelijke omstandigheden mag worden verwacht (artikel 7:401 BW). Voor zover de vordering gebaseerd is op enig onrechtmatig handelen van [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] geldt dat [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] bij het verlenen van diensten aan [appellanten] dienen te handelen overeenkomstig hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Bij de invulling van die zorgvuldigheidsnorm komt het aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval (vgl. HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:77).
Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [appellanten] de stelplicht en bewijslast dat [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] zich niet conform de op hen rustende zorgvuldigheidsnorm hebben gedragen dan wel de op hen rustende zorgplicht heeft verzaakt.
4.5.3.
[appellanten] betoogt dat het investeringsproject in geschil betrekking had op een samenwerking met de naam [samenwerking A] , ten aanzien van een fokzeugbedrijf met 2.500 zeugen, in [plaats C] te [project B] , waarbij als personen waren betrokken [persoon A] , [persoon D] en [persoon E] en accountant [persoon F] . [appellanten] heeft verschillende stukken, e-mails en notities in het geding gebracht om te onderbouwen dat [geïntimeerde sub 6] ten tijde van de investeringen van [appellanten] in 2007 en 2008 wist dat verschillende investeerders, in elk geval [persoon C] en [persoon E] , in hetzelfde project hebben geïnvesteerd. [appellanten] stelt zakelijk weergegeven, dat [geïntimeerde sub 6] gelet op zijn betrokkenheid daarbij (vanaf 2005) kennis had van de financiering van het investeringsproject van [persoon A] in [project B] en (vanaf 2007) van liquiditeitsproblemen van [persoon A] , onder meer ten aanzien daarvan. Daartoe beroept hij zich onder andere op correspondentie met de Canadese accountant van [persoon A] ( [persoon F] ) en op correspondentie tussen [geïntimeerde sub 6] en de Royal Bank of Canada (RBC). Naar het hof begrijpt meent [appellanten] dat [geïntimeerde sub 6] gelet op zijn kennis over het project, hem had moeten waarschuwen om niet in het project in [project B] te investeren. Het hof komt tot de conclusie dat [appellanten] niet voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van enige tekortkoming van [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] in de nakoming van aan hen opgedragen werkzaamheden of van anderszins onrechtmatig handelen door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] met betrekking tot de investeringen van [appellanten] in [project B] .
4.5.4.
Het hof maakt de overweging van de rechtbank dat vaststaat dat [appellanten] en [persoon C] in dezelfde stal in Canada hebben geïnvesteerd, tot het zijne. De vraag of [geïntimeerde sub 6] op grond van specifieke kennis ten tijde van het aangaan van verplichtingen ten aanzien van die investeringen (in december 2007/juli 2008) door [appellanten] hem van het doen van die investering had dienen te weerhouden, dient naar het oordeel van het hof ontkennend te worden beantwoord.
Door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] is voldoende gemotiveerd toegelicht dat de door hen verleende diensten aan [appellanten] betrekking had op fiscale advisering over herinvesteringsreserves (ook voor investeringen in het buitenland). Op basis van hetgeen door [appellanten] ter onderbouwing van zijn stelling in het geding heeft gebracht en heeft toegelicht, kan niet worden aangenomen dat [geïntimeerde sub 6] in zijn rol van fiscale adviseur inzake herinvesteringsreserves [appellanten] ervan had moeten weerhouden in het project in [project B] te investeren. Daartoe strekte de opdracht van [geïntimeerde sub 6] immers niet.
Voor zover [appellanten] betoogt dat de rol van [geïntimeerde sub 6] in de praktijk verder ging dan fiscaal adviseur, heeft hij niet concreet onderbouwd dat [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] aan hem financiële producten heeft aangeboden of daarover heeft geadviseerd of had moeten adviseren. Daartoe is niet voldoende dat [geïntimeerde sub 6] aanwezig was bij presentaties van de projecten van [persoon A] dan wel dat mapjes van [YY] werden gebruikt bij die presentaties. Door [geïntimeerde sub 6] is immers voldoende concreet gemotiveerd dat zijn rol ten aanzien van de projecten van [persoon A] betrekking had op de fiscaliteit. [geïntimeerde sub 6] heeft toegelicht dat dit ook voor [appellanten] duidelijk was of moet zijn geweest. [geïntimeerde sub 6] stelt onweersproken tijdens een bespreking te hebben geïnventariseerd wat de actuele bedrijfssituatie in Nederland was van de bedrijven van [appellanten] en met [appellanten] te hebben besproken welke voorwaarden gelden ten aanzien van het fiscaal afboeken van boekwinsten in het buitenland. Uit het schriftelijke advies van [geïntimeerde sub 6] dat volgde na die bespreking blijkt volgens [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] expliciet dat het ging om een fiscaal advies met betrekking tot herinvesteringsreserves en de fiscale toetsing van investeringen in het buitenland. [appellanten] verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar notities die het handschrift van [geïntimeerde sub 6] bevatten. Dit brengt het hof niet tot een ander oordeel. Deze notities betreffen onweersproken structuren ten aanzien waarvan is uitgewerkt op welke wijze de buitenlandse investeringen in fiscaal gunstige zin in Nederland verwerkt zouden dienen te worden. De in die notities opgenomen (advies)vraag en het daarin uitgewerkte alternatieve scenario hebben betrekking op fiscaalrechtelijke consequenties in Nederland ten aanzien van de Nederlandse vennootschappen van [appellanten] Daaruit en uit het contact tussen [persoon A] , [geïntimeerde sub 6] en [appellanten] kan niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde sub 6] financiële diensten aan [appellanten] heeft verleend in de zin dat hij de projecten van [persoon A] aan [appellanten] heeft aangeboden, dan wel heeft geadviseerd over te gaan tot het investeren daarin. Niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde sub 6] ’ dienstverlening in de praktijk verder strekte dan de fiscale afwikkeling van de investeringen van [appellanten] in projecten van [persoon A] in Canada. Enig verwijtbaar handelen inzake advisering omtrent de investeringsprojecten kan dan ook niet gebaseerd zijn op de aan [geïntimeerde sub 6] door [appellanten] verstrekte opdracht inzake fiscale dienstverlening. [appellanten] legt immers niet aan zijn vordering ten grondslag dat hij in fiscale zin niet adequaat is geadviseerd. De zorgplicht van [geïntimeerde sub 6] als fiscale adviseur strekt naar het oordeel van het hof ook niet zo ver dat hij [appellanten] ervan had dienen te weerhouden te investeren in projecten van [persoon A] in Canada, dan wel dat hij nadat [appellanten] deelnemingen in die projecten heeft verworven hem had dienen te adviseren deze weer van de hand te doen of hem te waarschuwen voor risico’s verbonden aan die deelnemingen.
Ook indien zou komen vast te staan dat [geïntimeerde sub 6] in de praktijk zichzelf een verdergaande rol had toebedeeld dan enkel fiscale advisering, is hetgeen [appellanten] ter onderbouwing van zijn stellingen naar voren heeft gebracht onvoldoende om te concluderen dat [geïntimeerde sub 6] hem had moeten adviseren van het investeren in projecten van [persoon A] af te zien. De correspondentie die door [appellanten] in het geding is gebracht heeft betrekking op het verkrijgen van nadere informatie van [persoon A] uit Canada teneinde in Nederland aan de voorwaarden voor het afboeken van de fiscale boekwinsten voor de buitenlandse investeringen te voldoen. Hieruit blijkt zonder uitleg, die niet is gegeven, niet dat daarmee [geïntimeerde sub 6] enige verantwoordelijkheid naar zich toe heeft getrokken voor de investeringsprojecten van [persoon A] . Enig nalaten in dat kader kan [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] dan ook niet worden verweten.
4.5.5.
Voor zover de vordering van [appellanten] anderszins is gebaseerd op onrechtmatig handelen door [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] slaagt deze evenmin. Ter onderbouwing daarvan beroept [appellanten] zich op dezelfde feiten en omstandigheden. Gelet op het voorgaande, is niet komen vast te staan dat de op [geïntimeerde sub 6] als fiscaal adviseur rustende zorgplicht strekte tot het waarschuwen van [appellanten] voor het doen van investeringen in projecten van [persoon A] , dan wel het hem anderszins op de hoogte te houden van de financiële situatie van [persoon A] of diens projecten gelet op de reeds door hen gedane investeringen. Ook in dit kader kan enig nalaten hem dan ook niet worden verweten.
4.5.6.
Dat [geïntimeerde sub 6] tot eind 2015 nog via zijn privé e-mailadres contact had met [persoon A] en betalingen (al dan niet middellijk of in privé) van [persoon A] heeft ontvangen, is geen voldoende onderbouwing van zijn betrokkenheid bij de projecten van [persoon A] in de door [appellanten] bedoelde zin. Voor zover daaruit al zou blijken dat hij een privé-belang heeft bij de (resultaten of afwikkeling van de) projecten van [persoon A] , volgt daar niet uit dat hij die projecten aan [appellanten] heeft aangeboden of daarover heeft geadviseerd of diende te adviseren uit hoofde van zijn rol als fiscaal adviseur.
4.5.7.
Gelet op het voorgaande faalt grief II (A+B+C).
4.6.
[project A] (grief III)
4.6.1.
Grief III van [appellanten] is geen voldoende onderbouwde grief. [appellanten] volstaat met het weergeven met welke beslissingen van de rechtbank hij het niet eens is en met een weergave van welke invulling volgens hem aan de zorgplicht van [geïntimeerde sub 6] dient te worden gegeven; naar het hof begrijpt mede het verstrekken van aanvullende informatie over investeringen van andere cliënten in [project A] en advies omtrent verhaal. Hij laat na te concretiseren en te motiveren waarom de beslissingen van de rechtbank volgens hem onjuist zijn of welke de concrete gevolgen hij aan de invulling van de zorgplicht in de door hem voorgestane zin verbindt. Deze grief is daarmee niet voldoende gepreciseerd of gemotiveerd. Van een behoorlijk in het geding gebrachte grief is dan ook geen sprake.
4.6.2.
Voor zover [appellanten] met zijn grief III en de toelichting daarop heeft beoogd het geschil ter herbeoordeling aan het hof voor te leggen en daarbij te verwijzen naar de door hem in eerste aanleg ingenomen standpunten, kan hem dat ook niet baten. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de investeringen van [appellanten] in [project A] .
4.7.
[YY] Fiscaal Juridisch Adviesbureau LLP aansprakelijk? (grief IV)
4.7.1.
Grief IV strekt tot vaststelling van (mede-)aansprakelijkheid van [YY] Fiscaal Juridisch Adviesbureau LLP. Daaraan heeft [appellanten] ten grondslag gelegd dat de LLP volgens gegevens uit het Handelsregister omstreeks 13 augustus 2012 is opgericht en daarmee ná de verweten handelingen en tekortkomingen. Omdat mogelijk rechten en verplichtingen van de maatschap [YY] daarbij zijn overgenomen en overgegaan op [YY] LLP, houdt [XX] ook [YY] LLP aansprakelijk, naast [YY] FJA c.s. en [geïntimeerden sub 6 en 7] , steeds aldus [appellanten]
4.7.2.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] niet voldoende gemotiveerd onderbouwd welk concreet verwijt [YY] LLP kan worden gemaakt ten aanzien van de verweten handelingen en gedragingen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verweten handelingen en gedragingen zijn verricht vóór oprichting van [YY] LLP. Dat mogelijk rechten en verplichtingen van de maatschap [YY] zijn overgegaan op [YY] LLP houdt geen voldoende onderbouwing daarvan in. Anderszins is evenmin door [appellanten] toegelicht op grond waarvan [YY] LLP jegens hem aansprakelijk is.
4.7.3.
Grief IV is daarmee tevergeefs opgeworpen.
4.8.
Slotsom
4.8.1.
Grief I (A+B) slaagt en de zaak zal worden verwezen naar de schadestaatprocedure. Grief II (A+B+C), Grief III en Grief IV falen. Grief V komt hierna bij de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling aan de orde.
4.8.2.
Nu [appellanten] en [geïntimeerden sub 1 t/m 5] en [geïntimeerden sub 6 en 7] over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor zover de vorderingen van [appellanten] ten aanzien van het project [persoon B] - [plaats A] zijn afgewezen;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [geïntimeerden sub 6 en 7] en [YY] FJA c.s. jegens [appellanten] onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de daardoor zijdens [appellanten] geleden schade op te maken is bij staat en te vereffenen conform de wet.
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Z.D. van Heesen-Laclé, J.W. van Rijkom en Chr.F. Kroes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 april 2025.
griffier rolraadsheer