ECLI:NL:GHSHE:2025:1248

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
200.352.147_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling in hoger beroep met betrekking tot de man en de vrouw, waarbij de vrouw in beginsel wordt toegelaten tot de WSNP en de man wordt afgewezen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man en een vrouw die beiden een verzoek hebben ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg had eerder hun verzoeken afgewezen. De man en de vrouw hebben in de afgelopen jaren niet of nauwelijks gewerkt, wat heeft geleid tot een aanzienlijke schuldenlast. De rechtbank oordeelde dat zij niet te goeder trouw hebben gehandeld ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden. In hoger beroep hebben zij grieven aangevoerd, waarbij de vrouw aanvoert dat zij zich heeft ontwikkeld en nu een arbeidsovereenkomst heeft, terwijl de man stelt dat zijn psychische en fysieke beperkingen hem belemmeren om te werken. Het hof oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn verplichtingen kan nakomen, terwijl de vrouw in beginsel wel in aanmerking komt voor de schuldsaneringsregeling. Het hof houdt de verdere behandeling aan om de vrouw in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de gevolgen van haar toelating tot de WSNP in het licht van het huwelijksgoederenregime. De uitspraak is gedaan op 1 mei 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 1 mei 2025
Zaaknummer : 200.352.147/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/03/337940 / FT RK 25/17 en C/03/337941 / FT RK 25/18
in de zaak in hoger beroep van:

1.[de man] en

2. [de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de man en de vrouw en gezamenlijk [appellanten] ,
advocaat: mr. D.G.A. Rossi te Kerkrade.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van 25 februari 2025 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, waarbij de rechtbank de verzoeken om toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties (nr. 1 t/m 6), ontvangen op 5 maart 2025, hebben [appellanten] het hof verzocht het vonnis van 25 februari 2025 te vernietigen en alsnog de schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren.
2.2.
Omdat over de goederen die aan [appellanten] toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld (artikel 1:431 lid 1 BW), is de beschermingsbewindvoerder opgeroepen voor de mondelinge behandeling, om haar visie op het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4021).
2.3.
Bij e-mail van 10 april 2025 heeft de beschermingsbewindvoerder, zijnde mevrouw [beschermingsbewindvoerder] van [bedrijf 1] B.V., het hof bericht dat het voor haar niet mogelijk is om persoonlijk de zitting bij te wonen en dat zij ook geen toegevoegde waarde ziet in haar aanwezigheid ter zitting. De beschermingsbewindvoerder heeft zich dan ook afgemeld.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 april 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellanten] , bijgestaan door mr. Rossi en een tolk, zijnde de heer O. Agir (tolkennummer 40425) en
  • mevrouw [betrokkene] namens [bedrijf 2] .
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de terechtzitting op 12 februari 2025 inzake het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling,
- de brief van 10 april 2025 van mr. Rossi met productie 7 en 8 en het procesdossier in eerste aanleg,
- de brief van 14 april 2025 van mr. Rossi met productie 9, en
- een door de beschermingsbewindvoerder overgelegd recent transactieoverzicht van de beheerrekening van [appellanten] , ontvangen op 10 april 2025.

3.De beoordeling

3.1.
[appellanten] hebben eerder een schuldsaneringsverzoek ingediend dat op 23 september 2010 is afgewezen.
3.2.
[appellanten] hebben de rechtbank op 9 januari 2025 verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit het procesdossier blijkt dat [appellanten] een totale schuldenlast aan drie crediteuren hebben van € 37.834,54. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt dat er een aanbod is gedaan, maar dat met dat voorstel één crediteur niet heeft ingestemd.
Eerste aanleg
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verzoeken van [appellanten] op grond van artikel 288 lid 1 onder b en c Fw afgewezen. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“2.3. De rechtbank is van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het onbetaald laten van de schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend steeds te goeder trouw zijn geweest, zoals de wet dat bedoelt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
2.4.
Verzoekers hebben eerder een schuldsaneringsverzoek ingediend dat op 23 september 2010 is afgewezen. Een van de redenen voor de afwijzing van dat verzoek was dat verzoekster sinds haar aankomst in Nederland in 2005 nooit heeft gewerkt. Uit het huidige verzoek blijkt dat verzoekster pas op 28 november 2022 is gestart met een werkervaringsplaats en dat zij per 1 februari 2023 haar eerste arbeidscontract heeft gekregen voor 20 uur per week. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er bij verzoekster sprake is van beperkingen. Dit betekent dat verzoekster 12 jaar na de vorige uitspraak pas voor het eerst aan het werk is gegaan en nog maar voor slechts 20 uur per week in plaats van
fulltime. De door verzoekster aangevoerde argumenten waarom zij niet fulltime werkt, zijn geen valide argumenten die rechtvaardigen dat verzoekster al die jaren niet fulltime heeft gewerkt. Verzoekster heeft aangevoerd dat:
- er bij haar sprake is van slaapapneu en hoog cholesterol,
- het werk (fysiek) zwaar is,
- zij niet meer de jongste (50 jaar) is,
- zij naast haar werk ook het huishouden moet doen,
- de werkgever maar een arbeidscontract van max. 25 uur per week verstrekt gezien de
zwaarte van het werk.
2.5.
Ook verzoeker heeft niet gewerkt de afgelopen jaren. Bij het verzoekschrift zitten verschillende stukken over de gezondheid van verzoeker. Zo is er een verklaring van [psycholoog] , psycholoog, van 1 augustus 2016 waarin onder andere is aangeven dat verzoeker gedurende de behandeling (januari 2016 tot 1 augustus 2016) een aantal weken op proef heeft gewerkt, waarbij hij aangaf angstig te zijn dat hij zou 'flauwvallen' oftewel een 'wegraking' zou krijgen als hij op een ladder aan het schilderen was. Verder gaf verzoeker aan wel te willen werken, maar wel de vrijheid nodig had om even weg te kunnen als hij een paniekaanval had. Zijn coping strategie tegen angst en benauwdheid is roken. Toch is verzoeker uiteindelijk niet gaan werken, terwijl hij een baan had kunnen zoeken waar
hiermee rekening gehouden had kunnen worden.
Daarnaast blijkt uit het keuringsrapport van [instantie 1] van 10 november 2023 dat verzoeker 6 uur per dag/30 uur per week kan werken, rekening houdend met beperkingen. Verbetering is nog mogelijk. Daarna heeft verzoeker het [therapie traject] gevolgd. Deze therapie hanteert een multidisciplinaire en persoonsgerichte aanpak die wetenschappelijk bewezen zou zijn, om individuen die door ziekte of omstandigheden tijdelijk of langdurig niet kunnen werken, weer succesvol te laten terugkeren naar werk. Volgens de verklaring van 21 maart 2024 (ongetekend en niet op briefpapier) naar aanleiding van dit traject zou verzoeker niet kunnen werken, terwijl de scores als volgt zijn
verbeterd:
- Fysieke conditie bij start [therapie traject] : cijfer 5; na 4 weken [therapie traject] : cijfer 6
- Mentale conditie bij start [therapie traject] : cijfer 4; na 4 weken [therapie traject] : cijfer 8
- Kwaliteit van leven bij start [therapie traject] : cijfer 7; na 4 weken [therapie traject] : cijfer 8.
Volgens verzoeker zit het verschil in uitkomst van beide rapportages in de duur van het contact. Het onderzoek bij [instantie 1] heeft slechts een half uur geduurd, terwijl de [therapie traject] meerdere weken betrof, waardoor de [therapie traject] een beter idee heeft hoe het met verzoeker gaat. Verder is zijn gezondheid het afgelopen halfjaar achteruit gegaan. Zo zijn er meerdere stents geplaatst en heeft er een heupoperatie plaatsgevonden.
Dit alles verklaart niet waarom verzoeker niet veel eerder aan de slag is gegaan om te
werken. Uitgaande van de opmerking van de psycholoog is het aannemelijk dat verzoeker in ieder geval al vanaf augustus 2016 betaalde arbeid had kunnen verrichten, rekening houdend met beperkingen. Vanaf 10 november 2023 heeft [instantie 1] daadwerkelijk vastgesteld dat verzoeker 30 uur per week kan werken en dat verbetering mogelijk is. Uitgaande van het [therapie traject] , waarbij de scores aanzienlijk zijn verbeterd, zou je zelfs kunnen verwachten dat dit gezien dient te worden als de door [instantie 1] beschreven verbetering. Ook is de conclusie van [therapie traject] , dat verzoeker niet kan werken, opmerkelijk gelet op de door [therapie traject] gegeven cijfers.
De rechtbank hecht minder waarde aan de verklaring naar aanleiding van het [therapie traject] , aangezien de rechtbank het personeel niet (voldoende) gekwalificeerd acht om een dergelijk oordeel te geven. In ieder geval is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het hiertoe wel gekwalificeerd is. [instantie 1] is wel gespecialiseerd in arbeidsmedisch onderzoek en deze erkende keuringsinstantie heeft bepaald dat verzoeker 6 uur per dag/30 uur per week kan werken, rekening houdend met beperkingen. Gezien het bovenstaande acht de rechtbank het aannemelijk dat verzoeker de afgelopen jaren had kunnen werken.
2.6.
Nu beide verzoekers de afgelopen jaren hadden kunnen werken en dat niet (fulltime) hebben gedaan, acht de rechtbank het aannemelijk dat hierdoor schulden onbetaald zijn gebleven. Hiermee hebben verzoekers niet te goeder trouw gehandeld.
2.7.
Bij de beoordeling van de in artikel 288 lid 1, aanhef en sub c Fw bedoelde inschatting, of een schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen, worden volgens het gestelde onder 4.1.3.5 in het Landelijk Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbank, landelijke uniforme beoordelingscriteria gehanteerd zoals in bijlage III van het procesreglement zijn opgenomen.
2.8.
Ingeval van psychosociale problematiek wordt een verzoeker in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. De beheersbaarheid van de problemen dient te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie. Verzoeker heeft tijdens de zitting verklaard dat er psychisch niet veel meer aan de hand is, maar dit is verder niet onderbouwd met een verklaring van een behandelaar, zoals blijkens de vorige alinea wel had gemoeten.
2.9.
Vanwege het ontbreken van een verklaring van de psycholoog of hulpverlenende instantie inhoudende dat de psychische problematiek momenteel beheersbaar is, is door verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat de situatie voldoende bestendig is om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Gelet op de zware verplichtingen die de schuldsaneringsregeling met zich meebrengt dient verzoeker voldoende stabiel te zijn.
2.10.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verzoekster haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Verzoekster heeft ter zitting verschillende redenen gegeven waarom zij slechts 20 uur per week werkt. Zie daarvoor de opsomming onder 2.4. Alle redenen maken, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, onvoldoende aannemelijk dat verzoekster niet fulltime zou kunnen werken. Daar komt nog bij dat de twee kinderen van verzoekers, die de leeftijd van 16 en 18 jaar hebben, in staat geacht moeten worden om mee te helpen in het huishouden waardoor verzoekster in ieder geval thuis wordt ontlast. Dat de werkgever vanwege het
zware werk een contract van maximaal 25 uur per week verstrekt, ontslaat verzoekster niet van haar aanvullende sollicitatieplicht. Zij kan ook bij een andere werkgever solliciteren naar aanvullende uren of een fulltime baan.
Daarnaast is ook geen keuringsrapport overgelegd waaruit blijkt dat verzoekster maximaal 20 uur per week kan werken. Ter zitting heeft verzoekster nog aangegeven dat ze eventueel wel 25 uur per week wil gaan werken bij de huidige werkgever, maar ook dit is niet gebaseerd op een keuring. Dit maakt aannemelijk dat verzoekster ook tijdens de schuldsaneringsregeling niet van plan is om fulltime te gaan werken. Indien er geen keuringsrapport komt, zal verzoekster toch aan haar verplichting worden gehouden, maar de rechtbank acht de kans groot dat zij hier niet aan zal gaan voldoen. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat verzoekster na de vorige uitspraak in 2010, waarin haar werd
verweten dat zij ‘nimmer enige arbeid heeft verricht (...) noch enige sollicitatieactiviteiten in die richting heeft ontplooid’, pas in november 2022 hiermee aan de slag is gegaan en op dit moment nog altijd slechts 20 uur per week werkt.
2.11.
Ook voor verzoeker geldt dat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden dat verzoeker zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Gezien hetgeen is vermeld onder 2.5 is het onvoldoende aannemelijk dat verzoeker geen arbeidscapaciteit heeft. Desondanks werkt en solliciteert hij niet. Dat er het laatste halfjaar gezondheidsklachten zijn ontstaan, wil niet zeggen dat deze voor altijd blijven bestaan. De stents en heupoperatie zouden ervoor moeten zorgen dat de klachten die daarvoor aanwezig waren, zijn verholpen Het is de verwachting dat verzoeker, gezien zijn verleden, niet van zins is om te gaan werken.
2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is hierdoor niet aannemelijk geworden dat verzoekers hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.”
Hoger beroep
3.4.
[appellanten] hebben in hun beroepschrift zeventien grieven aangevoerd die – kort weergegeven – erop neerkomen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het onbetaald laten van de schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend steeds te goeder trouw zijn geweest en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de psychosociale problematiek beheersbaar is.
Ten aanzien van de vrouw is aangevoerd dat zij in de periode dat de man in het verleden heeft gewerkt, de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen op zich heeft genomen. Verder had de vrouw te maken met de psychische problematiek van de man. De verzorgende taken die op de vrouw rustten, maakten dat het voor haar niet mogelijk was om (fulltime) te werken. Verder heeft de vrouw ook veel gedaan om uiteindelijk werk te krijgen. Zo heeft zij onder andere taallessen en begeleiding van [instantie 2] gevolgd om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Nu de kinderen ouder zijn heeft de vrouw werk gezocht. Het is de vrouw uiteindelijk via een werkervaringsplaats gelukt om per 1 februari 2023 bij haar huidige werkgever in dienst te treden. Per 1 oktober 2024 is deze arbeidsovereenkomst gewijzigd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het oordeel van de rechtbank dat de vrouw niet bereid zou zijn om fulltime te werken tijdens de schuldsaneringsregeling is voor de vrouw onnavolgbaar.
Ten aanzien van de man is aangevoerd dat hij de afgelopen jaren niet (fulltime) had kunnen werken, gezien zijn medische beperkingen. De man heeft te maken met psychische problematiek en beperking in het functioneren in beide handen. Met verwijzing naar de verklaring van 21 maart 2024 op basis van de gevolgde therapie ( [therapie traject] (hierna: [therapie traject] )) stelt de man ook dat het voor hem – op dit moment – niet mogelijk is om te werken. Volgens de man is het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat hij vanaf augustus 2016 betaalde arbeid had kunnen verrichten, rekening houdende met zijn beperkingen daarom onjuist en onnavolgbaar. De man doet een beroep op de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Fw). De inspanningsverplichting van de man bestaat er in casu in weer arbeidsgeschikt te worden.
De man heeft verder aangevoerd dat hij recentelijk heeft deelgenomen aan de therapie bij [therapie traject] , dat hij op medisch gebied wordt begeleid door zijn huisarts en dat er een sociaal vangnet is (echtgenote, vrienden en kennissen). Volgens de man is de psychosociale problematiek op dit moment dus beheersbaar, kan hij zich in maatschappelijk opzicht staande houden en is de situatie voldoende bestendig om uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen.
3.4.1.
Ter zitting in hoger beroep is hier door en namens [appellanten] – kort en zakelijk weergegeven – aan toegevoegd dat de vrouw nogmaals om een urenuitbreiding heeft gevraagd en deze heeft gekregen. Ze werkt met ingang van 14 april 2025 per week 24 uur.
De vrouw heeft verklaard dat de man tijdens zijn therapie bij [therapie traject] is doorverwezen naar het ziekenhuis, omdat hij moe werd met fietsen of zwemmen. Er is toen een hartfilmpje gemaakt en het bleek dat de man stents nodig had. Volgens de man is hij nog steeds niet in staat om te werken vanwege zijn hand.
Volgens [appellanten] zijn zij in gemeenschap van goederen getrouwd.
3.4.2.
Mevrouw [betrokkene] van de [bedrijf 2] heeft tijdens de zitting verklaard dat [appellanten] alles naar hun kunnen doen en dat er niet meer in zit.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.5.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de man terecht heeft afgewezen en ten aanzien van de vrouw in beginsel ten onrechte heeft afgewezen.
3.5.3.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden in de periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift te goeder trouw zijn geweest. Het hof motiveert dat als volgt.
3.5.4.
Zo heeft de man sinds 2016 niet of nauwelijks gewerkt, terwijl het hof niet is gebleken dat hij daartoe niet in staat was.
3.5.5.
Uit de informatie van de [bedrijf 2] bij het WSNP-verzoek en uit de adviesrapportage van [instantie 1] van 10 november 2023 blijkt dat de man tot 2015-2016 80-100% afgekeurd is geweest, dat hij na een herkeuring weer gezond is verklaard, maar dat hij na 2016 niet heeft gewerkt, behoudens arbeid – snoei- en maaiwerk – voor de gemeente voor zes uur per week gedurende twee jaar tot 2019. Verdere informatie daarover heeft het hof niet ontvangen.
3.5.6.
In de adviesrapportage van [instantie 1] van 10 november 2023 staat verder:
  • dat de man beperking in het functioneren in beide handen heeft;
  • dat de man psychische beperkingen ervaart en hiervoor onder begeleiding is van de huisarts. De man is doorverwezen voor specialistische behandeling waarbij een behandelplan is opgesteld conform vigerende behandelrichtlijnen. De man is niet gestart met de voorgestelde behandeling. De man heeft aangegeven voor zijn psychische klachten geen verdere behandeling van de psychiater te willen ondergaan.
  • gezien de verminderde psychische belastbaarheid, wordt een urenbelasting geadviseerd van maximaal zes uren per dag en maximaal 30 uren per week;
  • dat afname van zijn psychische beperkingen mogelijk is bij het heropstarten van specialistische behandeling.
De conclusie van [instantie 1] is dat de man duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Vanwege een geobjectiveerde beperking in beide handen en ervaren psychische beperkingen, heeft [instantie 1] zijn beperkingen opgenomen in zijn inzetbaarheidsprofiel. Omdat de verwachting is dat de huidige (psychische) belastbaarheid nog kan toenemen, heeft [instantie 1] heronderzoek over twee jaar geadviseerd.
Volgens eigen zeggen van de man is hij tegen dit rapport van [instantie 1] in bezwaar gegaan en is dat afgewezen. Omdat het hof daar geen stukken van heeft, moet het hof uitgaan van dit rapport van [instantie 1] . Ondanks het advies dat de man maximaal zes uren per dag en maximaal 30 uren per week kan werken waarbij rekening is gehouden met de beperkingen van de man en de verwachting is dat de belastbaarheid nog kan toenemen, is het hof niet gebleken dat de man heeft gewerkt.
3.5.7.
De man heeft verwezen naar een brief van [therapie traject] van 21 maart 2024 – die niet is ondertekend en op blanco briefpapier staat – waaruit zou blijken dat hij niet zou kunnen werken.
In de samenvatting staat onder meer dat de man een gemotiveerde en toegewijde man is met fysieke en mentale beperkingen (klachten bewegingsapparaat; ernstige depressie doorgemaakt), dat hij [therapie traject] als positief heeft ervaren en in fysiek en mentaal opzicht veel sterker is geworden en dat met de huidige klachten werkhervatting niet haalbaar is.
Los van de omstandigheid dat de samenvatting in de brief van [therapie traject] – dat met de huidige (fysieke) klachten werkhervatting niet haalbaar is – niet is onderbouwd en ook afwijkt van de gegeven cijfers na vier weken therapie (fysieke conditie: cijfer 6 (was 5), mentale conditie: cijfer 8 (was 4) en kwaliteit van leven: cijfer 8 (was 7)), moet dit naar het oordeel van het hof worden gelezen in het licht van de ter zitting verkregen informatie dat de man tijdens zijn periode bij [therapie traject] naar het ziekenhuis is gestuurd vanwege fysieke klachten en waar stents zijn geplaatst. In 2024 heeft hij ook een heupoperatie ondergaan. In dat licht vindt het hof het begrijpelijk dat [therapie traject] op dat moment schrijft dat werkhervatting niet mogelijk is. Inmiddels is de situatie anders. De man heeft verklaard dat hij thans nog beperkingen ervaart ten aanzien van zijn handen. Met die beperkingen is al rekening gehouden in de rapportage van [instantie 1] uit 2023. Het hof is van oordeel dat uit de overlegde informatie kan worden afgeleid dat de man vanaf 2016 tot vandaag dus in staat zou moeten zijn om maximaal zes uren per dag en maximaal 30 uren per week arbeid te verrichten. De man heeft echter niet gewerkt en/of sollicitaties verricht.
3.5.8.
Ook ten aanzien van de vrouw is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat zij niet in staat was om te werken. De vrouw heeft van 2005 tot 2022 niet gewerkt. De redenen die de vrouw daarvoor heeft aangevoerd, zoals het hebben van minderjarige kinderen, zijn begrijpelijk maar zijn geen redenen om in zijn geheel niet te gaan werken. Dat de vrouw medisch niet in staat zou zijn om te werken, is het hof ook niet gebleken. Door de vrouw is geen medische rapportage in het geding gebracht waaruit dat zou blijken. De vrouw heeft pas in 2022 actie ondernomen toen zij op 28 november 2022 is gestart met een werkervaringsplaats, wat heeft geleid tot een arbeidscontract.
3.5.9.
Het hof is dan ook van oordeel dat [appellanten] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden in de periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift te goeder trouw zijn geweest.
3.5.10.
Ten aanzien van de man is het hof daarnaast van oordeel dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn psychosociale problematiek al enige tijd beheersbaar is. Dit is namelijk niet bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie, terwijl uit de informatie van [instantie 1] blijkt dat hij in 2023 nog psychische beperkingen ervaart en de man niet is gestart met de voorgestelde specialistische behandeling.
3.5.11.
Vervolgens ligt de vraag voor of het beroep van [appellanten] op de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Fw) slaagt. Voor een succesvol beroep op de hardheidsclausule is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de niet te goeder trouw ontstane schulden onder controle heeft gekregen. Dat wil zeggen dat er sprake moet zijn van een bestendige, uit concrete omstandigheden blijkende gedragsverandering, waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.5.12.
Ten aanzien van de man is het hof van oordeel dat voor de hardheidsclausule niets is aangevoerd wat tot toepassing daarvan zou kunnen leiden. Dat sprake is van een keer ten goede is het hof niet gebleken.
3.5.13.
Ten aanzien van de vrouw is het hof van oordeel dat een beroep op de hardheidsclausule wel slaagt. Uit de informatie in het procesdossier blijkt dat de Kredietbank van mening is dat de vrouw een flinke groei heeft doorgemaakt en dat zij zich flink heeft ontwikkeld in het verbeteren van de Nederlandse taal en op het vlak van werk. Naar het oordeel van het hof blijkt dat ook wel uit de gang van zaken vanaf 2022. De vrouw is op 28 november 2022 gestart met een werkervaringsplaats. Dat heeft geleid tot haar eerste arbeidscontract als huishoudelijke hulp per 1 februari 2023 voor 20 uur per week. Inmiddels is haar contract omgezet naar een vast dienstverband. Ook heeft de vrouw om een urenuitbreiding gevraagd die zij inmiddels heeft gekregen (24 uur per week per 14 april 2025). Uit de correspondentie met de werkgever blijkt dat dit het maximum aantal uren is dat een werknemer bij deze werkgever kan werken. Weliswaar is dit urenaantal van 24 uur in de WSNP te weinig, maar het hof is van oordeel dat deze opwaartse spiraal wel een keer ten goede laat zien. De vrouw moet zich wel bewust zijn van het feit dat van haar in de WSNP wordt verwacht om 36 uur per week te gaan werken en dat op haar dus een (althans in beginsel) aanvullende sollicitatieplicht rust van 12 uur.
Het hof merkt, naar aanleiding van de door de vrouw geuite zorgen ter zitting, op te hebben geconstateerd dat de vrouw de Nederlandse taal voldoende beheerste om met het hof te communiceren. Slechts af en toe was de bijstand van de tolk nodig.
3.5.14.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van de man om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen, maar dat het verzoek van de vrouw in beginsel moet worden toegewezen.
3.5.15.
Het hof zal bij eindarrest het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de man dan ook bekrachtigen.
3.5.16.
Ten aanzien van de vrouw is het hof voornemens om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de WSNP. Het hof wil de vrouw echter eerst de gelegenheid geven om aan het hof te laten weten of zij toegelaten wil worden tot de WSNP in het licht van het huwelijksgoederenregime in combinatie met de omstandigheid dat het verzoek van haar echtgenoot wordt afgewezen. Het hof heeft geen stukken, maar ter zitting is verklaard dat sprake is van een algeheel goederenregime waardoor bij het hof de vraagt rijst of de vrouw wel gebaat is bij een toelating tot de WSNP.
3.5.17.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden. Na ontvangst van de reactie van de vrouw zal het hof een nieuwe datum voor uitspraak bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
stelt de vrouw in de gelegenheid zich uiterlijk 16 mei 2025 schriftelijk uit te laten over r.o. 3.5.16 van dit arrest;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, K.J.H. Hoofs en T. van Malssen en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025.