3.5.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.5.2.Het hof is van oordeel dat de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de man terecht heeft afgewezen en ten aanzien van de vrouw in beginsel ten onrechte heeft afgewezen.
3.5.3.Het hof is van oordeel dat [appellanten] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden in de periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift te goeder trouw zijn geweest. Het hof motiveert dat als volgt.
3.5.4.Zo heeft de man sinds 2016 niet of nauwelijks gewerkt, terwijl het hof niet is gebleken dat hij daartoe niet in staat was.
3.5.5.Uit de informatie van de [bedrijf 2] bij het WSNP-verzoek en uit de adviesrapportage van [instantie 1] van 10 november 2023 blijkt dat de man tot 2015-2016 80-100% afgekeurd is geweest, dat hij na een herkeuring weer gezond is verklaard, maar dat hij na 2016 niet heeft gewerkt, behoudens arbeid – snoei- en maaiwerk – voor de gemeente voor zes uur per week gedurende twee jaar tot 2019. Verdere informatie daarover heeft het hof niet ontvangen.
3.5.6.In de adviesrapportage van [instantie 1] van 10 november 2023 staat verder:
- dat de man beperking in het functioneren in beide handen heeft;
- dat de man psychische beperkingen ervaart en hiervoor onder begeleiding is van de huisarts. De man is doorverwezen voor specialistische behandeling waarbij een behandelplan is opgesteld conform vigerende behandelrichtlijnen. De man is niet gestart met de voorgestelde behandeling. De man heeft aangegeven voor zijn psychische klachten geen verdere behandeling van de psychiater te willen ondergaan.
- gezien de verminderde psychische belastbaarheid, wordt een urenbelasting geadviseerd van maximaal zes uren per dag en maximaal 30 uren per week;
- dat afname van zijn psychische beperkingen mogelijk is bij het heropstarten van specialistische behandeling.
De conclusie van [instantie 1] is dat de man duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Vanwege een geobjectiveerde beperking in beide handen en ervaren psychische beperkingen, heeft [instantie 1] zijn beperkingen opgenomen in zijn inzetbaarheidsprofiel. Omdat de verwachting is dat de huidige (psychische) belastbaarheid nog kan toenemen, heeft [instantie 1] heronderzoek over twee jaar geadviseerd.
Volgens eigen zeggen van de man is hij tegen dit rapport van [instantie 1] in bezwaar gegaan en is dat afgewezen. Omdat het hof daar geen stukken van heeft, moet het hof uitgaan van dit rapport van [instantie 1] . Ondanks het advies dat de man maximaal zes uren per dag en maximaal 30 uren per week kan werken waarbij rekening is gehouden met de beperkingen van de man en de verwachting is dat de belastbaarheid nog kan toenemen, is het hof niet gebleken dat de man heeft gewerkt.
3.5.7.De man heeft verwezen naar een brief van [therapie traject] van 21 maart 2024 – die niet is ondertekend en op blanco briefpapier staat – waaruit zou blijken dat hij niet zou kunnen werken.
In de samenvatting staat onder meer dat de man een gemotiveerde en toegewijde man is met fysieke en mentale beperkingen (klachten bewegingsapparaat; ernstige depressie doorgemaakt), dat hij [therapie traject] als positief heeft ervaren en in fysiek en mentaal opzicht veel sterker is geworden en dat met de huidige klachten werkhervatting niet haalbaar is.
Los van de omstandigheid dat de samenvatting in de brief van [therapie traject] – dat met de huidige (fysieke) klachten werkhervatting niet haalbaar is – niet is onderbouwd en ook afwijkt van de gegeven cijfers na vier weken therapie (fysieke conditie: cijfer 6 (was 5), mentale conditie: cijfer 8 (was 4) en kwaliteit van leven: cijfer 8 (was 7)), moet dit naar het oordeel van het hof worden gelezen in het licht van de ter zitting verkregen informatie dat de man tijdens zijn periode bij [therapie traject] naar het ziekenhuis is gestuurd vanwege fysieke klachten en waar stents zijn geplaatst. In 2024 heeft hij ook een heupoperatie ondergaan. In dat licht vindt het hof het begrijpelijk dat [therapie traject] op dat moment schrijft dat werkhervatting niet mogelijk is. Inmiddels is de situatie anders. De man heeft verklaard dat hij thans nog beperkingen ervaart ten aanzien van zijn handen. Met die beperkingen is al rekening gehouden in de rapportage van [instantie 1] uit 2023. Het hof is van oordeel dat uit de overlegde informatie kan worden afgeleid dat de man vanaf 2016 tot vandaag dus in staat zou moeten zijn om maximaal zes uren per dag en maximaal 30 uren per week arbeid te verrichten. De man heeft echter niet gewerkt en/of sollicitaties verricht.
3.5.8.Ook ten aanzien van de vrouw is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat zij niet in staat was om te werken. De vrouw heeft van 2005 tot 2022 niet gewerkt. De redenen die de vrouw daarvoor heeft aangevoerd, zoals het hebben van minderjarige kinderen, zijn begrijpelijk maar zijn geen redenen om in zijn geheel niet te gaan werken. Dat de vrouw medisch niet in staat zou zijn om te werken, is het hof ook niet gebleken. Door de vrouw is geen medische rapportage in het geding gebracht waaruit dat zou blijken. De vrouw heeft pas in 2022 actie ondernomen toen zij op 28 november 2022 is gestart met een werkervaringsplaats, wat heeft geleid tot een arbeidscontract.
3.5.9.Het hof is dan ook van oordeel dat [appellanten] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het onbetaald laten van hun schulden in de periode van drie jaar voorafgaand aan het verzoekschrift te goeder trouw zijn geweest.
3.5.10.Ten aanzien van de man is het hof daarnaast van oordeel dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn psychosociale problematiek al enige tijd beheersbaar is. Dit is namelijk niet bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie, terwijl uit de informatie van [instantie 1] blijkt dat hij in 2023 nog psychische beperkingen ervaart en de man niet is gestart met de voorgestelde specialistische behandeling.
3.5.11.Vervolgens ligt de vraag voor of het beroep van [appellanten] op de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Fw) slaagt. Voor een succesvol beroep op de hardheidsclausule is vereist dat voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de niet te goeder trouw ontstane schulden onder controle heeft gekregen. Dat wil zeggen dat er sprake moet zijn van een bestendige, uit concrete omstandigheden blijkende gedragsverandering, waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.5.12.Ten aanzien van de man is het hof van oordeel dat voor de hardheidsclausule niets is aangevoerd wat tot toepassing daarvan zou kunnen leiden. Dat sprake is van een keer ten goede is het hof niet gebleken.
3.5.13.Ten aanzien van de vrouw is het hof van oordeel dat een beroep op de hardheidsclausule wel slaagt. Uit de informatie in het procesdossier blijkt dat de Kredietbank van mening is dat de vrouw een flinke groei heeft doorgemaakt en dat zij zich flink heeft ontwikkeld in het verbeteren van de Nederlandse taal en op het vlak van werk. Naar het oordeel van het hof blijkt dat ook wel uit de gang van zaken vanaf 2022. De vrouw is op 28 november 2022 gestart met een werkervaringsplaats. Dat heeft geleid tot haar eerste arbeidscontract als huishoudelijke hulp per 1 februari 2023 voor 20 uur per week. Inmiddels is haar contract omgezet naar een vast dienstverband. Ook heeft de vrouw om een urenuitbreiding gevraagd die zij inmiddels heeft gekregen (24 uur per week per 14 april 2025). Uit de correspondentie met de werkgever blijkt dat dit het maximum aantal uren is dat een werknemer bij deze werkgever kan werken. Weliswaar is dit urenaantal van 24 uur in de WSNP te weinig, maar het hof is van oordeel dat deze opwaartse spiraal wel een keer ten goede laat zien. De vrouw moet zich wel bewust zijn van het feit dat van haar in de WSNP wordt verwacht om 36 uur per week te gaan werken en dat op haar dus een (althans in beginsel) aanvullende sollicitatieplicht rust van 12 uur.
Het hof merkt, naar aanleiding van de door de vrouw geuite zorgen ter zitting, op te hebben geconstateerd dat de vrouw de Nederlandse taal voldoende beheerste om met het hof te communiceren. Slechts af en toe was de bijstand van de tolk nodig.
3.5.14.Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van de man om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen, maar dat het verzoek van de vrouw in beginsel moet worden toegewezen.
3.5.15.Het hof zal bij eindarrest het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de man dan ook bekrachtigen.
3.5.16.Ten aanzien van de vrouw is het hof voornemens om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de WSNP. Het hof wil de vrouw echter eerst de gelegenheid geven om aan het hof te laten weten of zij toegelaten wil worden tot de WSNP in het licht van het huwelijksgoederenregime in combinatie met de omstandigheid dat het verzoek van haar echtgenoot wordt afgewezen. Het hof heeft geen stukken, maar ter zitting is verklaard dat sprake is van een algeheel goederenregime waardoor bij het hof de vraagt rijst of de vrouw wel gebaat is bij een toelating tot de WSNP.
3.5.17.Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden. Na ontvangst van de reactie van de vrouw zal het hof een nieuwe datum voor uitspraak bepalen.