3.2.Het hof gaat uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten, die in dit hoger beroep niet zijn bestreden, aangevuld met nog enkele feiten.
3.2.1Op 10 december 2014 hebben WonenBreburg en [appellant] een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan [adres] (en een parkeerplaats) te Breda. Op de huurovereenkomsten zijn de Algemene Voorwaarden Woonruimte van Stichting WonenBreburg van 1 maart 2013 van toepassing. In die algemene voorwaarden is onder andere (samengevat) bepaald dat het niet is toegestaan om activiteiten te verrichten die volgens de Opiumwet strafbaar zijn en dat het niet is toegestaan om in het gehuurde, of in de directe omgeving daarvan, drugs te verhandelen, te produceren, te gebruiken of aanwezig te hebben.
3.2.2.Op 29 januari 2024 hebben medewerkers van de politie naar aanleiding van een tip van WonenBreburg over een chemische lucht die regelmatig bij de woning werd geroken, de woning betreden en doorzocht. Uit de bestuurlijke rapportage van 20 februari 2024 volgt dat het volgende is aangetroffen:
in de eerste slaapkamer:
- 16 (5 liter) jerrycans met methanol (in totaal 80 liter);
- 4 (5 liter) jerrycans met isopropylalcohol (in totaal 20 liter);
in de CV-ruimte/washok:
- twee vervuilde handdoeken met de geur van amfetamine;
- enkele vervuilde, natte handdoeken met een restant van witte poeder en de geur van amfetamine;
- een pot met daarin wit poeder, te weten mannitol (in totaal 1 kilogram);
- een bigshopper met daarin een zak met wit poeder, te weten acetaminophen (in totaal 10 kilogram);
-drie keer een witte fles van 1 liter met daarin een gele, troebele en zure vloeistof, zijnde drugsafval;
-twee jerrycans met zwavelzuur (in totaal 11 liter);
- een centrifuge;
in de tweede slaapkamer:
- een plastic tas met daarin sealzakken, rollen tape en een plastic handschoen;
- een koeltas met daarin een garde, sealzakken, rollen tape, zeef, trechters en schuursponsjes;
- een (5 liter) jerrycan met daarin een neutrale vloeistof met de geur van aceton (in totaal 1 liter);
- een (5 liter) jerrycan met daarop een etiket methanol (in totaal 4 liter);
- een (10 liter) brandstofjerrycan met daarin zwavelzuur (in totaal 4 liter);
- een centrifuge met een restant wit poeder, met geur van amfetamine;
-16 potten met restanten poeder, te weten mannitol;
- zes jerrycans waarvan drie leeg (een ervan ruikend naar amfetamine), drie gevuld met gele sterk basische vloeistof;
- een tas met rollen tape, sealzakken;
- een balans;
- een sealmachine;
- een kunststof bak met daarin een spatel, garde, drie maatbekers, zeef, trechter, twee plastic scheppen en 8 blauwe teilen met een inhoudsmaat van 8 liter.
3.2.3.Bij brief van 29 januari 2024 heeft WonenBreburg [appellant] verzocht om de huurovereenkomst op te zeggen in verband met de door de politie aangetroffen materialen en grondstoffen om harddrugs te produceren in de woning. [appellant] heeft dat niet gedaan.
3.2.4.Op 23 februari 2024 heeft de Burgemeester van de gemeente Breda een voornemen tot sluiting van het gehuurde aan WonenBreburg toegezonden. Op 25 april 2024 is door de gemeente Breda bericht dat de Burgemeester op 3 mei 2024 overgaat tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden. Het daartegen gerichte bezwaar is op 3 oktober 2024 ongegrond verklaard.
Bij brief van 1 mei 2024 heeft WonenBreburg aan (de toenmalige) bewindvoerder van [appellant] bericht dat zij de huurovereenkomst vanaf 3 mei 2024 op basis van artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) buitengerechtelijk ontbindt.
De vorderingen en het oordeel van de kantonrechter
3.3.1.WonenBreburg heeft (samengevat) gevorderd:
primair:
- ontruiming van de woning
- veroordeling tot betaling van een gebruiksvergoeding tot de datum van ontruiming;
subsidiair
- zodanige maatregelen als de rechtbank juist acht;
alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3.2.De kantonrechter heeft de primaire vordering toegewezen en heeft (de toenmalige bewindvoerder van) [appellant] veroordeeld:
- om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning en de parkeerplaats te ontruimen;
- tot betaling van een gebruiksvergoeding tot de datum van ontruiming;
- in de proceskosten.
3.3.3.[appellant] wil dat het hof het vonnis vernietigt en de vorderingen van WonenBreburg alsnog afwijst.
Enkele procesrechtelijke overwegingen
3.4.1.Toen WonenBreburg de procedure aanhangig maakte stond [appellant] onder bewind. WonenBreburg heeft de toenmalige bewindvoerder gedagvaard en het vonnis is tegen de bewindvoerder gewezen. De appeldagvaarding is uitgebracht door de toenmalige bewindvoerder. Na de appeldagvaarding van 9 oktober 2024 is bij beschikking van 21 januari 2025 het bewind opgeheven. Daarmee is de bewindvoerder niet langer de formele procespartij. [appellant] heeft laten weten dat hij de procedure wil voortzetten. Dit arrest zal daarom worden gewezen tussen [appellant] en WonenBreburg.
3.4.2.De kantonrechter heeft zich bevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering. [appellant] komt daar tegenop met
grief 1. [appellant] heeft in hoger beroep herhaald dat de zaak moet worden beoordeel door een handelsrechter en niet door de kantonrechter, omdat de zaak, vanwege de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst, geen huurzaak meer betreft. Het hof verwerpt deze grief. Het hof verwijst naar de in het vonnis opgenomen motivering. Het hof acht die motivering juist.
3.4.3.Deze procedure betreft een kort geding. Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de vordering.
Dit kort geding is bedoeld om snel een voorlopige voorziening te krijgen, in afwachting van het resultaat van een eventueel nog te voeren bodemprocedure. Of de gevorderde voorziening in dit geding toewijsbaar is, is (in belangrijke mate) afhankelijk van een inschatting van het uiteindelijke resultaat van een te voeren bodemprocedure en een afweging van de belangen van partijen. Voor een uitgebreid onderzoek naar de feiten, bijvoorbeeld door het horen van getuigen, is in een procedure als deze geen plaats.
De (toegewezen) ontruimingsvordering
3.5.1.[appellant] heeft met
grief 2aangevoerd dat de ontruimingsvordering ten onrechte is toegewezen omdat de aanwezigheid van de grondstoffen en materialen die in de woning zijn aangetroffen, aan [appellant] moet worden toegerekend. Volgens [appellant] is dat niet terecht. [appellant] heeft aangevoerd dat hij tijdelijk niet in de woning woonde / verbleef. Volgens [appellant] verbleef hij van maandag tot en met donderdag bij zijn vader en in het weekeinde bij zijn partner en tijdens zijn tijdelijke afwezigheid hebben derden zijn woning betreden.
Deze grief slaagt niet om de volgende redenen.
3.5.2.In de woning is een grote hoeveelheid grondstoffen en goederen aangetroffen die worden gebruikt voor het produceren van drugs. De woning is op last van de burgemeester drie maanden gesloten. Dat besluit heeft (inmiddels) formele rechtskracht. Van de juistheid van dat besluit dient het hof dus uit te gaan.
3.5.3.Op grond van artikel 7:231 lid 2 BW was WonenBreburg bevoegd om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Van die bevoegdheid heeft zij gebruik gemaakt. De kantonrechter heeft overwogen dat niettemin moet worden beoordeeld of buitengerechtelijke ontbinding en de daaropvolgende ontruiming evenredig (proportioneel) is in de zin van artikel 8 EVRM en of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat WonenBreburg gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot ontbinding. Die afweging heeft de kantonrechter gemaakt (en tegen dat criterium is geen grief gericht).
3.5.4.De kantonrechter heeft in die afweging al betrokken dat [appellant] heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze goederen. De kantonrechter heeft hierover overwogen:
(…) maar [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling geen (duidelijk) antwoord gegeven op de vraag wanneer hij precies wèl in de woning heeft verbleven en welke personen toegang hebben tot de woning. Ook is gebleken dat hij diverse huissleutels is kwijtgeraakt zonder dat hij actief heeft geprobeerd om deze terug te vinden of terug te krijgen, terwijl hij er ook niet voor heeft gezorgd dat de sloten vervangen zouden worden. Tot slot is komen vast te staan dat in de woning van zijn partner, waar hij in de periode van januari 2024 in ieder geval wel heeft verbleven, verdovende middelen zijn aangetroffen waarvan [appellant] heeft erkend dat deze van hem waren. Gelet op al deze feiten en omstandigheden heeft de kantonrechter voldoende aanknopingspunten om [appellant] verantwoordelijk te houden voor hetgeen in het gehuurde is aangetroffen.
[appellant] heeft in hoger beroep niet alsnog de duidelijkheid gegeven die ontbrak over wanneer hij precies wel in de woning heeft verbleven en wie toegang hebben gehad tot de woning. Los daarvan is het hof van oordeel dat [appellant] verantwoordelijk was voor wat er in de woning is gebeurd. Toen hij niet in de woning verbleef, had hij moeten (laten) controleren dat de woning in goede staat bleef tijdens zijn afwezigheid. Verder acht het hof niet aannemelijk dat [appellant] sleutels is kwijt geraakt. WonenBreburg heeft (onbetwist) aangevoerd dat [appellant] daar nooit melding van heeft gemaakt. Als hij sleutels is kwijt geraakt, dan zou het voor de hand hebben gelegen om het slot te vervangen, te meer omdat er volgens [appellant] waardevolle spullen in de woning waren. In ieder geval dient het voor zijn risico te komen dat hij het slot niet heeft vervangen, wetende dat er sleutels kwijt waren en dat dus het risico bestond dat iemand met kwade bedoelingen de woning zou betreden. Dat zou dan overigens extra reden voor [appellant] moeten zijn geweest om de woning te controleren.
Kortom, als er al vanuit gegaan moet worden dat [appellant] niet op de hoogte was van wat zich in de woning afspeelde (hetgeen het hof niet aannemelijk acht), dan moet dat voor zijn risico komen.
3.5.5.Volgens [appellant] moet het hof in de beoordeling betrekken dat hij op kosten is gejaagd en dat hij waardevolle spullen is kwijt geraakt als gevolg van de ontruiming (
grief 3). Dat is echter het gevolg van de ontruiming en raakt op zich niet de bevoegdheid tot ontruiming. Niet valt in te zien dat of waarom dit van belang is in het kader van de beoordeling van de vraag of WonenBreburg van haar bevoegdheid gebruik kon maken (zie het criterium in 3.5.3). Los daarvan heeft te gelden dat [appellant] dit probleem eenvoudig had kunnen voorkomen door zelf de woning te ontruimen. WonenBreburg heeft onbetwist aangevoerd dat het vonnis aan hem is betekend, dat zijn advocaat op de hoogte is gesteld van de geplande ontruiming en dat er nog op de dag van de ontruiming is gepoogd telefonisch contact met [appellant] op te nemen.
3.5.6.Tot slot overweegt het hof dat niet valt in te zien waarom WonenBreburg niet van haar bevoegdheid tot ontbinding gebruik mocht maken, terwijl [appellant] zelf heeft aangevoerd dat hij niet in de woning woonde.
3.6.1.Met
grief 3heeft [appellant] aangevoerd dat hij ten onrechte is veroordeeld in de kosten van ontruiming. Volgens [appellant] is hij ten onrechte niet toegelaten om zelf de woning te ontruimen, waardoor hij onnodig op kosten is gejaagd.
3.6.2.Het vonnis bevat geen veroordeling in de ontruimingskosten. De grief kan dus niet leiden tot vernietiging van het vonnis. Tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd dat deze grief dient te worden meegenomen in de belangenafweging. Het hof verwijst naar hetgeen daarover hiervoor is vermeld.
3.7.1.De slotsom is dat de grieven niet kunnen leiden tot een ander oordeel over de vorderingen van WonenBreburg. Het hof zal het vonnis bekrachtigen.
3.7.2.Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van WonenBreburg in het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van WonenBreburg zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 798,00
- salaris advocaat/gemachtigde € 2.428,00 (2 punten tarief II)
- nakosten
Totaal € 3.404,00
3.7.3.WonenBreburg heeft geconcludeerd tot veroordeling van [appellant] in de wettelijke rente over de proceskosten van beide instanties. De kantonrechter heeft geen wettelijke rente toegewezen over de proceskostenveroordeling. Voor zover WonenBreburg heeft bedoeld op dit onderdeel in (incidenteel) hoger beroep te komen van het bestreden vonnis, is dat onvoldoende kenbaar geweest voor [appellant]. Het hof zal daarom alleen de wettelijke rente toewijzen over de proceskostenveroordeling in hoger beroep.