ECLI:NL:GHSHE:2025:1268

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
20-001678-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met insluiping in woning en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is beschuldigd van diefstal door insluiping in een woning in de gemeente Hulst op 26 februari 2024. De bewoners waren op dat moment niet thuis. De verdachte heeft zich toegang verschaft tot de woning door middel van een valse sleutel en heeft een telefoon, een geldbedrag en een deursleutel weggenomen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en had beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de diefstal en dat de verdachte niet de intentie had om goederen mee te nemen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte de woning is binnengegaan, de deur opende met een sleutel die op de deur zat en dat er goederen zijn weggenomen. Het hof heeft de verklaring van de verdachte dat zij de weg kwijt was en op zoek was naar iemand die haar de weg kon wijzen, niet geloofwaardig geacht.

De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof niet kon vaststellen dat er geestelijk letsel was op basis van objectieve maatstaven. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van € 255,41 voor materiële schade. Het hof heeft de gevangenisstraf van drie maanden bevestigd en de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001678-24
Uitspraak : 24 april 2025
TEGENSPRAAK ex art. 279 Sv

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 11 juni 2024, parketnummer
02-071524-24, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer
01-253684-22, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Zuid Oost, locatie Ter Peel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van een
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimmingveroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] , alsmede op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 01-253684-22.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanvulling van gronden.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van de vordering tot schavergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de raadsvrouw niet-ontvankelijkverklaring bepleit en ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair is een straftoemetingverweer gevoerd. Wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging inzake parketnummer 01-253684-22 is om afwijzing verzocht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter en ook omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en daarmee de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 26 februari 2024, in de gemeente Hulst [adres 2] , een telefoon (Samsung) en/of een geldbedrag en/of een deursleutel, in elk geval enige goederen, die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander, toebehoorden, heeft weggenomen (in/uit/vanaf een aldaar gelegen woning en/of pand [ [adres 2] ]) met het oogmerk om het/die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door daarbij onbevoegd gebruik te maken van een sleutel waarmee een deur van die woning en/of dat pand kon worden geopend;
subsidiair:
zij op of omstreeks 26 februari 2024, in de gemeente Hulst [adres 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere goederen van haar gading, in elk geval enige goederen, die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander, toebehoorden, weg te nemen (in/uit/vanaf een aldaar gelegen woning en/of pand [ [adres 2] ]), met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goed/goederen onder haar bereik te brengen door middel van een valse sleutel door daarbij onbevoegd gebruik te maken van een sleutel waarmee een deur van die woning en/of dat pand kon worden geopend, zich met een voertuig naar die woning en/dat pand heeft begeven en/of dat voertuig heeft geparkeerd op het erf en/of perceel waarvan die woning en/of dat pand deel uitmaakt en/of uit dat voertuig is gestapt en/of meermalen op de deur of het raam van die woning en/of dat pand heeft geklopt en/of getikt en/of geslagen en/of om zich heen heeft gekeken en/of een deur van die woning en/of dat pand heeft geopend en/of die woning en/of dat pand heeft betreden en/of is ingegaan en/of ingelopen en/of vervolgens diezelfde deur heeft gesloten en/of dichtgedaan en/of in die woning en/of dat pand zoekend heeft rondgekeken naar een of meerdere goederen (van haar gading), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
zij op of omstreeks 26 februari 2024, in de gemeente Hulst ( [adres 2] , wederrechtelijk is binnen gedrongen in een woning gelegen aan [adres 2] en in gebruik bij
[benadeelde 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 26 februari 2024, in de gemeente Hulst [adres 2] , een telefoon (Samsung) en een geldbedrag en een deursleutel, die aan [benadeelde 2] toebehoorden, heeft weggenomen in een aldaar gelegen woning [ [adres 2] ]) met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt d.d. 27 februari 2024, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [benadeelde 2] [2] :
Plaats delict: [adres 2] , binnen de gemeente Hulst
Pleegdatum/tijd: Tussen 26 februari 2024 om 15:45 uur en 26 februari 2024 om 16:15 uur
Ik doe aangifte van diefstal in mijn woning. Ik gaf niemand het recht om mijn woning te betreden. Ik heb hier niemand toestemming voor gegeven.
Op 26 februari 2024, omstreeks 13.00 uur, zijn wij beiden weggegaan. Omstreeks 15.45 uur ging de deurbelcamera vaak af. Toen we de camerabeelden bekeken zagen we dat er ongeveer een half uur een auto op de oprit had gestaan, dit betrof een Peugeot 307 Station uit 2005. Nederlands kenteken: [kenteken] . Daarna zijn we de camerabeelden van de achterzijde van onze woning gaan bekijken en daarop zagen we dat de vrouw onze woning binnenging. Vanochtend kwamen we erachter dat de deursleutel van de achterdeur weg was. We zagen op de beelden dat de sleutel op de deur zat en toen de vrouw wegging zagen we dat de sleutel van de deur weg was.
De vrouw heeft voor dit moment ook nog rondom de woning gelopen. Uiteindelijk zien we dat ze onze woning binnen gaat, dit is van 15.49 uur tot 15.57 uur. Daarna vertrekt ze met de voornoemde auto.
We zijn in onze woning gaan rondkijken en toen zagen we dat er een telefoon en wat kleingeld weg was. Dit betrof een Samsung Galaxy A52s paarskleurig. De telefoon lag in een schuifkastje onder de televisie. Het kleingeld lag naast het koffiezetapparaat. Ik weet dat de vrouw op de slaapkamer is geweest, omdat er spullen verplaatst zijn van de kinderen. De deur van de slaapkamer van de kinderen stond open en ook de deur van de kluskamer. Ik weet zeker dat alle deuren dicht waren, omdat wij katten hebben en zij mogen niet op de slaapkamers komen.
Ik heb camerabeelden beschikbaar gesteld aan de politie.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 29 februari 2024, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] [3] :
Op 29 februari 2024 was ik, verbalisant, belast met het beschrijven van de camerabeelden, die mij ter beschikking waren gesteld, naar aanleiding van een woninginbraak, die plaatsvond op het adres [adres 2] op maandag 26 februari 2024.
Ik zal hieronder de fragmenten beschrijven:
Fragment 'Vrouw stapt uit auto':
Ik zag dat de tijdsaanduiding van dit fragment begon op 03:48:00 PM. Ik zag dat het fragment zicht gaf op het erf en een gedeelte van de tuin. Ik zag dat er op het erf een personenauto, van het merk Peugeot, voorzien van Nederlands kenteken [kenteken] , stond. Ik zag dat uit deze Peugeot een persoon stapte, die ik als volgt kan omschrijven:
- vrouw,
- blank,
- 40 à 50 jaar oud,
- normaal postuur,
- donker haar in een vlecht, gedragen over de schouder,
- donker shirt/trui,
- donkere blazer, gedragen over het shirt/trui, met een split aan de achterkant,
- donkere spijkerbroek,
- bruine, hoge schoenen.
Ik zag dat de vrouw uitstapte uit de Peugeot en voorlangs het voertuig liep en vervolgens links uit het beeld verdween. Ik zag dat vervolgens geen personen in beeld waren.
Fragment 'Vrouw gaat woning binnen':
Ik zag dat de tijdsaanduiding op dit fragment 2024-02-26 15:49:34 aangaf. Ik zag dat het beeld zicht gaf op een gedeelte van de woning, wat rechts in beeld te zien was en een gedeelte wat zicht gaf op een gedeelte van de tuin. Ik zag dat de eerder beschreven vrouw in beeld kwam en vervolgens in de richting van de woning liep. Ik zag dat zij meerdere keren op de deur of het raam klopte en om zich heen keek. Ik zag dat zij vervolgens aan de klink van de deur van de woning voelde en ik zag dat zij hieraan trok. Ik zag dat de deur meegaf en dus niet op slot zat. Ik zag vervolgens dat bij de tijdsaanduiding 2024-02-26 15:49:54 de vrouw de woning inging en de deur achter zich dichttrok.
Fragment 'Vrouw verlaat woning':
Ik zag dat de tijdsaanduiding op dit fragment 2024-02-26 15:57:10 aangaf. Ik zag dat het beeld zicht gaf op hetzelfde als het fragment 'vrouw gaat woning binnen'.
Ik zag dat op het begin van het fragment de vrouw, die eerder beschreven is, uit de woning komt en de deur weer achter zich sluit. Ik zag vervolgens dat de vrouw, al om zich heen kijkend, rechts uit het beeld verdwijnt.
Fragment 'Vrouw loopt van woning naar auto':
Ik zag dat de tijdsaanduiding op dit fragment 2024 Feb 26 03:57:36 PM aangaf. Ik zag dat de vrouw vanuit links het beeld in kwam lopen, en ik zag dat zij naar de bestuurderszijde van de auto liep.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 29 februari 2024, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [4] :
Op 29 februari 2024 omstreeks 10.00 uur kregen wij een melding dat een benadeelde van een woninginbraak, gepleegd op 26 februari 2024, aan [adres 2] , gemeente Hulst, de dader herkend had en dat dit een vrouw betrof en dat deze reed in een auto met kenteken [kenteken] . Meldster zou op dat moment rijden te [adres 2] achter genoemd voertuig. Meldster was genaamd: [benadeelde 1] , wonende [adres 2] , gemeente Hulst.
Wij, verbalisanten, begaven ons hierop met een opvallend dienstvoertuig over de N290 in de richting van [adres 2] .
Wij verbalisanten zagen dat er ons op de [adres 3] een personenauto tegemoet kwam rijden met genoemd kenteken. Ik, [verbalisant 3] , stuurde vervolgens het dienstvoertuig naar de linkerzijde van de rijbaan waardoor de doorgang voor het voertuig met kenteken
[kenteken] geblokkeerd werd. Ik, [verbalisant 2] , sprak de bestuurster van het voertuig aan en ik vroeg haar naar haar rijbewijs. Ik zag dat de bestuurster mij een rijbewijs overhandigde en ik zag dat de bestuurster was genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] .
Ik, [verbalisant 3] , hoorde dat meldster mij mededeelde dat ze de bestuurster van de auto
voor 100 procent herkende als zijnde de vrouw welke op 26 februari 2024 in haar
woning was geweest en waar tegen zij aangifte had gedaan. Ze toonde mij, [verbalisant 3] , beelden van een camera bij haar woning. Wij, verbalisanten, zagen dat de vrouw op de camerabeelden getoond door meldster de vrouw was welke nu gezeten was in de auto welke wij tot stilstand hadden gebracht. Wij herkenden haar aan haar haar en haar gelaat en wij zagen dat zij het zelfde colbertjasje droeg met een split van achteren wat ook de vrouw droeg op de camerabeelden die meldster toonde.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt d.d. 29 februari 2024, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van verdachte [5] :
"V" staat voor: Vraag verbalisant
"A" staat voor: Antwoord verdachte
"O" staat voor: Opmerking verbalisant
O: U bent aangehouden, omdat u verdachte wordt van diefstal van goederen uit een woning, op 26 februari 2024. Wij hebben beelden waarop is te zien dat u uit een Peugeot, voorzien van Nederlands kenteken [kenteken] , stapt.
V: Klopt het dat u in deze auto gereden hebt?
A: Ja
O: Wij hebben ook beelden, waarop te zien is dat u op het erf van het adres [adres 2] uit de Peugeot stapt en de woning ingaat. De collega die de beelden heeft bekeken, herkent u hierop.
O: Verbalisant laat foto's en beelden zien van de camera's.
V: Wat kunt u daar zelf over verklaren?
A: Ja dat ben ik.
V: Had u van hen toestemming om hun erf en woning te betreden?
A: Nee.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat zij zal worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde diefstal met behulp van een valse sleutel en de subsidiair tenlastegelegde poging tot diefstal met behulp van een valse sleutel, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat zij niet de intentie heeft gehad om goederen mee te nemen uit de woning, dat zij de weg kwijt was en op zoek naar iemand die haar de weg kon wijzen. Op de beelden is te zien dat de verdachte met lege handen de woning uitkomt en bij de aanhouding van de verdachte zijn geen gestolen goederen aangetroffen. Er is geen steunbewijs waaruit blijkt dat de verdachte goederen uit de woning heeft weggenomen, zodat sprake is van onvoldoende wettig bewijs. Subsidiair is bepleit dat er geen bewijs is voor een gekwalificeerde diefstal. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde poging tot diefstal is eveneens bepleit dat de verdachte ontkent dat er sprake is geweest van een voornemen om zich goederen wederrechtelijk toe te eigenen; uit de bewijsmiddelen blijkt niet van een voornemen tot diefstal. Er is ook geen sprake van wettig en overtuigend bewijs van een poging tot woninginbraak, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de hierboven vermelde bewijsmiddelen - in het bijzonder de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden - stelt het hof ten aanzien van de feiten en omstandigheden het navolgende vast.
De verdachte liep naar de woning van de aangever, klopte op de deur en keek om zich heen. Vervolgens voelde zij aan de klink van de deur, trok hieraan en daarop gaf de deur mee. De verdachte ging de woning binnen. Vervolgens is zij ongeveer 8 minuten in de woning geweest, terwijl de bewoners - die de verdachte niet kende - niet thuis waren. De aangever vermeldt in de aangifte dat op de beelden is te zien dat de sleutel bij binnenkomst van de verdachte op de deur zat en dat toen zij wegging de sleutel van de deur weg was.
Daarnaast mist de aangever een telefoon van het merk Samsung en wat kleingeld. Verder beschrijven de bewoners in de aangifte dat de verdachte op de slaapkamer is geweest, dat er spullen van de kinderen zijn verplaatst en dat deuren (van de slaapkamer en de kluskamer) die gesloten waren openstonden nadat de verdachte binnen was geweest. Dit duidt erop dat de verdachte, anders dan de raadsvrouw stelt, de woning heeft doorzocht. Gelet hierop en gelet op de tijd waarop de verdachte in de woning is geweest terwijl de bewoners niet thuis waren, acht het hof haar verklaring dat zij de weg kwijt was en slechts op zoek naar iemand die haar de weg kon wijzen, niet geloofwaardig. De goederen die zijn weggenomen zijn klein en passen gemakkelijk in de kleding van de verdachte zodat ze niet op de camerabeelden zichtbaar zijn, terwijl de aanhouding pas een paar dagen later plaatsvond. De door de raadsvrouw aangehaalde omstandigheden sluiten geenszins uit dat de verdachte degene is geweest die de goederen heeft weggenomen. Het hof heeft in hetgeen ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting aan de orde is gekomen geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever dat er goederen zijn weggenomen.
Gelet op het hiervoor omschreven samenstel van feiten en omstandigheden kan het niet anders dan dat de verdachte degene is geweest die de goederen heeft weggenomen. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat er geen bewijs is voor een gekwalificeerde diefstal. Uit de camerabeelden blijkt dat de deur van de woning niet was afgesloten. Bij het bekijken van de beelden in raadkamer heeft het hof waargenomen dat er aan de
binnenzijdevan de deur ter hoogte van het slot een klein donkerkleurig voorwerp aanwezig is, vermoedelijk de deursleutel, dat weg is als de verdachte de woning weer verlaat. Aangezien de verdachte de deur vanaf de buitenkant zonder gebruikmaking van een sleutel kon openen, is er geen bewijs dat sprake is van diefstal door middel van een ‘valse sleutel’.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan haar in het geval van een bewezenverklaring een lagere, voorwaardelijke straf zal worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte recentelijk opnieuw is aangehouden ter zake van een vermogensdelict en in die zaak door de politierechter is veroordeeld tot een grotendeels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Het is van belang dat de verdachte zo spoedig als mogelijk aan de slag kan gaan met haar verslaving en niet terug hoeft naar de gevangenis. Zij staat nu open voor hulpverlening. In dat kader is ook verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.
Ten aanzien van de ernst van het feit overweegt het hof dat diefstallen in een woning niet alleen materiële schade veroorzaken, maar ook overlast en onrust voor de eigenaren tot gevolg hebben. Door feiten als de onderhavige wordt een inbreuk op de privacy van de eigenaren gemaakt. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een onbekende in hun privéomgeving is geweest en goederen heeft weggenomen. Dat daarvan ook in deze zaak sprake is blijkt uit de aangifte en de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] . Het bewezenverklaarde heeft ertoe geleid dat zijzelf en de kinderen enige tijd slecht sliepen en angstig waren. Met name de oudste zoon is sinds het voorval angstig en durft niet in het donker te slapen. De benadeelde [benadeelde 1] voert verder aan dat het feit bij haar heeft geleid tot psychische klachten.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het haar betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2025, waaruit blijkt dat zij eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld voor een soortgelijk feit terwijl er sindsdien nog geen vijf jaren verlopen zijn zodat er sprake is van recidive in de zin van artikel 43a van het Wetboek van Strafrecht. Ook heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het advies van Reclassering Nederland d.d. 4 juni 2024, waarin is vermeld dat de reclassering op basis van de beschikbare informatie niet kan adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog, op basis van het verloop van het contact aangaande dit reclasseringsadvies en het contact aangaande voorgaande reclasseringscontacten en hulpverleningscontacten.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Bij de beslissing omtrent de aard en omvang van de op te leggen straf heeft het hof kennis genomen van de binnen de rechtspraak ontwikkelde LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf bij een insluiping in een woning zonder recidive: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. In het geval van recidive luidt de indicatie: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Een en ander afwegende acht het hof het, evenals de politierechter, passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Gelet op de ernst van het feit en de mate van recidive ziet het hof geen ruimte voor een andere wijze van afdoening, zoals door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep is bepleit.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van de in dit wetsartikel bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Op het voegingsformulier van de benadeelde partij is vermeld dat het misdrijf invloed heeft gehad op haar gemoedstoestand. Zij was erg gespannen en somber en voelt zich niet volledig veilig meer in haar eigen huis. Uit de bij de vordering gevoegde verklaring van de huisarts blijkt dat zij op 5 maart 2024 - dus ongeveer een week na de insluiping - op consultatie is geweest bij de huisarts in verband met spanningsklachten rondom de inbraak.
Het hof is echter niet gebleken dat de benadeelde zich ten gevolge van het bewezenverklaarde onder behandeling heeft moeten stellen van een psycholoog of soortgelijke hulpverlener. Door het hof kan in deze zaak niet op grond van objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel worden vastgesteld. Hoewel de door de benadeelde partij geschetste spanningsklachten zonder meer voor te stellen zijn, is het hof van oordeel dat mede gelet op de aard en ernst van de normschending de enkele constatering van de huisarts dat de benadeelde partij eenmalig op afspraak is geweest in verband met spanningsklachten onvoldoende is om tot een schadeloosstelling op grond van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 BW te komen. Ten slotte is de aard en ernst van de normschending niet zodanig dat de nadelige gevolgen daarvan zozeer voor de hand liggen dat een schending in voormelde zin dient te worden aangenomen. Het hof hecht eraan op te merken dat met vorenstaand oordeel geenszins de gevolgen, die de inbraak voor de benadeelde partij en haar gezin heeft gehad, worden gebagatelliseerd. Aan de beslissing om immateriële schade toe te kennen worden echter strenge eisen gesteld en die hebben er in het onderhavige geval toe geleid dat de drempel om die schadevergoeding toe te kennen niet is gehaald.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk worden verklaard, met een beslissing omtrent de kosten als vermeld in het dictum van dit arrest.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 481,40, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 222,47, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten van tenuitvoerlegging. Voor het overige is de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering ter hoogte van € 481,40 bestaat uit de navolgende schadeposten:
- sloten: € 154,41
- smartphone: € 100,--
- kleingeld: € 1,--
- camera binnen: € 57,99
- camera buiten: € 128,--
- benzine: € 30,--
- tunnel reiskosten: € 10,--.
Naar het oordeel van het hof bestaat er een voldoende rechtstreeks verband tussen het wegnemen van de sleutel door de verdachte en de aanschaf van nieuwe sloten. Deze schadepost is onderbouwd met een factuur, die is voorzien van de datum 28 februari 2024, en de hoogte van de schadepost komt het hof niet onredelijk voor.
Voorts is in de aangifte gemeld is dat onder meer een sleutel van de achterdeur meegenomen is en het hof heeft hiervoor onder de bewijsoverwegingen opgenomen dat op de beelden te zien is dat een klein donkerkleurig voorwerp aanwezig is, vermoedelijk de deursleutel, dat weg is als de verdachte de woning weer verlaat. De vergoeding van € 154,41 voor de sloten zal daarom worden toegewezen. Dit geldt ook voor de schadepost ‘smartphone’ van € 100,-- en het ‘kleingeld’ ter hoogte van € 1,--. Het hof ziet geen reden om aan hetgeen hierover in de aangifte is opgenomen te twijfelen waarbij wordt opgemerkt dat de aangifte formeel weliswaar op naam van [benadeelde 2] staat, maar dat duidelijk is dat de verklaring in ieder geval ten dele is afgelegd door zijn partner, mevrouw [benadeelde 1] . Ook die schadeposten komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof staat de gevorderde vergoeding ter zake van de aanschaf van camera’s in een te ver verwijderd verband met het bewezenverklaarde. Weliswaar zijn reeds twee dagen na het incident de camera’s aangeschaft (zie in dit verband: Hoge Raad 15 juni 2021; ECLI:NL:HR:2021:840) maar is gelet op de aard en ernst van hetgeen is voorgevallen waarbij de verdachte zich de toegang tot de woning kon verschaffen omdat de deur kennelijk niet was afgesloten onvoldoende rechtstreeks causaal verband, met andere woorden: onvoldoende noodzaak om over te gaan tot aanschaf van camera’s. Daarnaast is voor het hof niet duidelijk wat het verband is tussen het bewezenverklaarde en de kosten van benzine en tunnel reiskosten. Een toelichting ter zake daarvan ontbreekt. In zoverre zal de benadeelde partij [benadeelde 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 255,41 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 voor wat betreft de posten ‘smartphone’ en ‘kleingeld’ en 28 februari 2024 (datum factuur van sloten) voor wat betreft de post ‘sloten’, een en ander tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige is - zoals reeds overwogen - onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij zal in haar vordering dan wel de vordering van de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard, met een beslissing omtrent de kosten als vermeld in het dictum van dit arrest.
Schadevergoedingsmaatregel t.b.v. [benadeelde 2]
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 255,41. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente als hiervoor vermeld. Het hof acht het wenselijk dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie te Zeeland-West-Brabant heeft op 29 februari 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Oost-Brabant van 16 januari 2023 onder parketnummer 01-253684-22 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden. Nu gebleken is dat de verdachte zich als veroordeelde voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig, zal het hof de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van deze straf, te weten voor de duur van 3 maanden, gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten en begroot deze op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 255,41 (tweehonderdvijfenvijftig euro en eenenveertig cent) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 over de posten ‘smartphone’ en ‘kleingeld’ en vanaf 28 februari 2024 over de post ‘sloten’, een en ander tot aan de dag van de voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘camera’s’ niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij over de posten ‘benzine’ en ‘tunnel reiskosten’ niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 255,41 (tweehonderdvijfenvijftig euro en eenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2024 over de posten ‘smartphone’ en ‘kleingeld’ en vanaf 28 februari 2024 over de post ‘sloten’, een en ander tot aan de dag van de voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Beveelt de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 16 januari 2023, parketnummer 01-253684-22, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 24 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het proces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2024050463, gesloten op 29 februari 2024, met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde dossierpagina's 1 tot en met 48.
2.Pagina’s 6-7.
3.Pagina’s 13-14.
4.Pagina’s 16-17.
5.Pagina’s 33-17.