ECLI:NL:GHSHE:2025:1283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
200.351.473_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de 3-jarige [minderjarige 1]. De ouders, die in Spanje wonen, zijn het niet eens met de beslissing van de rechtbank om deze maatregelen te verlengen. De minderjarige verblijft sinds haar jonge leeftijd bij pleegouders, terwijl de ouders de hulpverlening op afstand houden en geen openheid van zaken geven over hun situatie. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2024 en behandelt het hoger beroep van de ouders. De ouders hebben verzocht om de beschikking te vernietigen en de terugplaatsing van [minderjarige 1] bij hen te bewerkstelligen. De GI heeft verzocht om het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders, de GI en de pleegmoeder gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet voldoende hebben meegewerkt aan de hulpverlening en dat er nog steeds een ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige 1] aanwezig is. De ouders hebben onvoldoende openheid van zaken gegeven en de GI heeft geen vertrouwen in de situatie van de ouders. Het hof heeft geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gerechtvaardigd is en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 mei 2025
Zaaknummer : 200.351.473/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/407649 / JE RK 24-1243
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
formeel wonende te [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende in Spanje,
en
[de vader] ,
wonende te Spanje,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. G.D. Jongen,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de pleegmoeder]en
[de pleegvader] ,
wonende te [woonplaats] ,
ouders van de vader,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) in de procedure gekend.
In het kort
De ouders zijn het er niet mee eens dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de 3-jarige [minderjarige 1] heeft verlengd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 februari 2025, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en [minderjarige 1] bij de ouders (terug) te plaatsen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2025, heeft de GI verzocht het hoger beroep van ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders (de vader via een digitale verbinding), bijgestaan door hun advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de pleegmoeder van [minderjarige 1] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 24 maart 2025 (afmelding voor de zitting);
  • het V-formulier van 31 maart 2025 met bijlagen van de advocaat van de ouders.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders is geboren:
- [minderjarige 1] (hierna:
[minderjarige 1]), op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] , Spanje.
Uit de inhoud van het dossier is gebleken dat de ouders na [minderjarige 1] nog twee kinderen hebben gekregen: [minderjarige 2] op [geboortedatum] 2023 en [minderjarige 3] op [geboortedatum] 2024.
3.2.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] verblijft sinds 17 maart 2022 bij de pleegouders (grootouders vaderszijde) in Nederland.
3.3.
Met ingang van 10 februari 2023 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI. Vanaf deze datum is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van toepassing op basis waarvan [minderjarige 1] formeel bij de pleegouders is geplaatst (waar zij feitelijk al verbleef). Beide maatregelen zijn eerder verlengd en waren van kracht tot 10 november 2024.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 10 november 2024 verlengd tot 10 november 2025 en heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een (netwerk) pleeggezin (zijnde grootouders vaderszijde) met ingang van 10 november 2024 verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 10 november 2025.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.5.1.
De ouders kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. Omdat het hoger beroepschrift van de ouders buiten de drie maanden termijn vanaf de datum van de beschikking is ingekomen, zal het hof eerst een beslissing nemen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep.
3.5.2.
Over de ontvankelijkheid voeren de ouders het volgende aan.
De ouders weten pas sinds 22 november 2024 dat de bestreden beschikking was gegeven. Zij hebben op 30 oktober 2024 alleen een Whatsapp bericht van de gezinsvoogden gekregen waarin stond dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met één jaar waren verlengd en dat de beschikking later per post zou volgen. De ouders wisten niet dat de beslissing mondeling ter zitting was uitgesproken. De pleegmoeder heeft de ouders bezocht na de geboorte van [minderjarige 3] in november 2024, maar zij heeft niets verteld over de procedure bij de rechtbank en de beslissingen die genomen zouden zijn. Toen de raad in november 2024 startte met het onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel van de ouders over [minderjarige 1] , hebben de ouders pas ontdekt dat beide kinderbeschermingsmaatregelen waren verlengd. De ouders hebben toen de raad verzocht om een afschrift van de beschikking. De ouders hebben op 22 november 2024 kennisgenomen van de bestreden beschikking, namelijk de dag waarop de raad de beschikking naar de ouders mailde. De hoger beroepstermijn van drie maanden is daarom pas gaan lopen op 22 november 2024, zodat het hoger beroep op tijd is ingediend.
3.5.3.
De GI heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard met de rechtbank op de zitting van 23 oktober 2024 te hebben afgesproken dat de GI de ouders per Whatsapp zou informeren over de uitkomst van de rechtszaak en dat zij de ouders zouden meedelen dat de beschikking zou volgen, met daarbij de vraag of de beschikking per post kon worden verzonden. Het is een terugkerend probleem dat er van de ouders geen adres bekend is. De GI kent het BRP-adres van de moeder, maar de GI weet ook dat de moeder daar niet verblijft. Omdat het privacygevoelige stukken zijn, wilde de GI dat stuk niet versturen per post of per e-mail zonder zeker te weten of het adres juist is. De GI checkt regelmatig bij de ouders of het e-mailadres nog klopt en waar de stukken naartoe moeten, maar daar reageren de ouders niet op. Ook het Whatsapp bericht van de GI aan de ouders van 30 oktober 2024 is onbeantwoord gebleven.
3.5.4.
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij van 11 november 2024 tot en met 15 november 2024 de ouders in Spanje heeft bezocht in verband met de geboorte van [minderjarige 3] . De pleegmoeder heeft toen uitvoerig met de moeder gesproken over de consequenties van de uithuisplaatsing en het onderzoek naar de gezagsbeëindigende maatregel van de ouders over [minderjarige 1] . De pleegmoeder heeft de ouders geïnformeerd over de zitting van 23 oktober 2024 en hen medegedeeld dat daar de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] toen zijn verlengd.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.5.
Artikel 806 lid 1 sub a Rv bepaalt dat de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep kunnen instellen. Het gaat daarbij om een belanghebbende als bedoeld in artikel 805 Rv, te weten degene aan wie een afschrift van het verzoekschrift is verzonden.
Andere belanghebbenden kunnen binnen drie maanden na de betekening van de beschikking hoger beroep instellen, dan wel binnen drie maanden nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden (artikel 806 lid 1 sub b Rv). Aan de orde is de vraag welke bepaling (lid 1 onder a of lid 1 onder b) in deze zaak van toepassing is.
3.5.6.
Voor de vader geldt dat dat hij op het moment waarop het verzoekschrift in eerste aanleg werd ingediend en tijdens de behandeling van dat verzoek, niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikte in Nederland en niet in het BRP stond ingeschreven. De vader is een niet verschenen belanghebbende in de procedure eerste aanleg. Uit ambtshalve navraag door het hof bij de rechtbank blijkt dat de bestreden beschikking niet aan de vader is verzonden. Voor hem is de appeltermijn uit artikel 806 lid 1 sub b Rv van toepassing.
3.5.7.
Ook de moeder is een niet verschenen belanghebbende in de procedure eerste aanleg. Over de wijze van oproepen van de moeder en het versturen van de beschikking aan haar heeft het hof ook ambtshalve informatie ingewonnen bij de rechtbank. Hieruit is gebleken dat zij is opgeroepen voor de mondelinge behandeling op het adres waar zij toen stond ingeschreven en dat het verzoekschrift (conform artikel 800 Rv) en de bestreden beschikking zijn verzonden naar dit adres. Dat is echter niet bij aangetekende post verzonden. Dit had, gelet op artikel 272 Rv juncto artikel 291 Rv wel gemoeten, omdat ook de moeder een niet verschenen belanghebbende in eerste aanleg is, maar er van haar wel een BRP-adres bekend was. Dit betekent dat ook voor de moeder artikel 806 lid 1 sub b Rv van toepassing is.
3.5.8.
Het hof is van oordeel dat de ouders binnen drie maanden nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden, en daarmee tijdig, in hoger beroep zijn gekomen.
Uit het dossier, zoals bevestigd op de mondelinge behandeling, is weliswaar gebleken dat de ouders op 30 oktober 2024 per Whatsapp-bericht door de GI kort zijn geïnformeerd over de verlenging van beide kinderbeschermingsmaatregelen, maar dat wil nog niet zeggen dat de ouders daardoor bekend zijn geworden met (de inhoud van) de beschikking. Gebleken is dat de raad de bestreden beschikking op 22 november 2024 per e-mail naar de ouders heeft verzonden. Omdat niet vastgesteld kan worden dat de ouders al eerder dan dit moment bekend waren met de beschikking en het hoger beroep van de ouders op 19 februari 2025 – binnen drie maanden na 22 november 2024 – is ingediend, dienen de ouders ontvankelijk te worden verklaard in hun verzoeken in hoger beroep. Het hof zal daarom nu overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken in hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
3.6.1.
Over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voeren de ouders, samengevat, het volgende aan.
Het is incorrect dat de ouders weinig tot niet beschikbaar zouden zijn geweest en dat verlenging van de ondertoezichtstelling daarom noodzakelijk is. De moeder komt altijd in beeld bij de beeldbelmomenten met [minderjarige 1] . De ouders zien niet in wat de reden was om [minderjarige 1] onder toezicht te stellen en zij betwisten dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige 1] is onder valse voorwendselen bij de pleegouders geplaatst. De ouders waren er slechts mee akkoord dat [minderjarige 1] daar voor drie maanden zou blijven, zodat de ouders hun leven op orde zouden krijgen. Daarna zou [minderjarige 1] terugkeren naar de ouders, maar dat is niet gebeurd. Het is de ouders nooit duidelijk geworden wat nodig is om [minderjarige 1] te laten terugkeren. De ouders willen dat [minderjarige 1] opgroeit met haar broertjes in Spanje, zodat zij leert aan wie ze zich moet spiegelen om een zelfbeeld te creëren. Het is niet goed voor haar identiteitsontwikkeling als ze bij de pleegouders blijft. Het gaat goed met de ouders en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in Spanje en zij geven overal openheid over. De ouders bieden zicht op hun woon-en leefsituatie en ze hebben een ouderschaps- en toekomstplan. De vader heeft een degelijk vast inkomen en de ouders hebben een duurzame verblijfplaats. De moeder is niet genoodzaakt om te werken en kan al haar tijd steken in de kinderen. Het laten opgroeien van [minderjarige 1] in haar biologische gezin zou [minderjarige 1] niet (ernstig) bedreigen in haar ontwikkeling. Integendeel: [minderjarige 1] laten herenigen met haar ouders en haar twee broertjes zou [minderjarige 1] een veilige en stabiele woon- en leefomgeving bieden. De ouders achten het essentieel dat [minderjarige 1] terugkeert in haar biologische gezin voordat ze naar de basisschool gaat. Er zijn goede scholen en andere voorzieningen in de directe omgeving van de woonplaats van de ouders. De ouders hebben een grote woning met tuin, zwembad en dieren.
De machtiging tot uithuisplaatsing is in strijd is met het recht van de ouders op een familie- en gezinsleven met hun kind. [minderjarige 1] heeft er op grond van artikel 3 IVRK recht op om op te groeien bij haar moeder, mede in het kader van een gezonde hechting en haar sociaal- emotionele ontwikkeling, die in deze fase slechts in zeer uitzonderlijke situaties onderbroken dient te worden. Thans is de situatie een omgekeerde van de in de EHRM-rechtspraak ontwikkelde criteria. De GI heeft bepaald dat [minderjarige 1] zal gaan opgroeien bij opa en oma en dat er niet meer zal worden toegewerkt naar terugplaatsing bij de ouders.
3.6.2.
De GI verweert zich, samengevat, als volgt.
Vanaf de eerste uithuisplaatsing bij de pleegouders heeft [minderjarige 1] lange tijd haar vader niet gezien. De moeder is vanaf medio juli 2023 tijdelijk naar Nederland gekomen en heeft [minderjarige 1] enkele keren gezien. Toen de begeleide omgang moest worden gestart, hebben er maar twee bezoeken plaatsgevonden. Sinds december 2023 heeft [minderjarige 1] haar moeder niet meer gezien (op een eenmalig contactmoment in september 2024 na). Het contact met de ouders gaat moeizaam sinds de start van de ondertoezichtstelling. De GI heeft vaak geprobeerd om met de ouders te werken aan een mogelijke terugplaatsing van [minderjarige 1] , echter is dit niet mogelijk gebleken. De ouders zijn zeer slecht bereikbaar en geven geen gehoor aan verzoeken van de GI om afspraken te maken zodat er gezamenlijk een plan kan worden gemaakt voor een eventuele terugplaatsing van [minderjarige 1] . De ouders houden belangrijke zaken, verborgen voor de betrokken jeugdbeschermers, zoals hun adres en de laatste zwangerschap van moeder. De vader heeft in januari 2024 een schriftelijke aanwijzing gehad die is bekrachtigd door de rechtbank in februari 2024. De GI heeft meerdere keren aan de ouders uitgelegd wat de voorwaarden zijn waaraan de ouders moeten voldoen. De vader belooft te komen met een toekomstplan voor [minderjarige 1] waarin hij op papier zet hoe hij een eventuele terugplaatsing van [minderjarige 1] voor zich ziet, maar de GI heeft dit toekomstplan nooit ontvangen. Het toekomstplan dat de ouders naar de raad hebben gestuurd biedt weinig vertrouwen dat de ouders daadwerkelijk inzicht hebben in wat een overplaatsing voor [minderjarige 1] zou betekenen. Ook bij de eerdere twee ondertoezichtstellingen hebben de ouders een werkplan ontvangen waarin voorwaarden en afspraken zijn opgenomen ten behoeve van het opheffen van de vastgestelde ontwikkelingsbedreigingen en het onderzoeken van een mogelijke terugplaatsing van [minderjarige 1] bij haar ouders. Pas sinds februari 2024 is er sprake van structureel contact tussen vader en [minderjarige 1] via videobellen. De moeder sluit daar pas sinds september 2024 bij aan. Daarvoor weigerde de moeder in beeld te verschijnen. Tijdens het videobellen wordt waargenomen dat de ouders geen inzicht hebben in wat passend is voor [minderjarige 1] en lukt het hen niet om aan te sluiten bij haar. De ouders hebben het onder de loep nemen van hun woon- een leefsituatie zelf onmogelijk gemaakt voor de GI; zij weigeren nog altijd hun adres te delen. Zowel de Sociale Dienst van de gemeente [gemeente] in [plaats] als instantie [instantie] hebben een negatief advies gegeven over de gezinssituatie van de ouders van [minderjarige 1] , waarbij zij negatief adviseren ten aanzien van gezinshereniging van [minderjarige 1] met haar ouders.
3.6.3.
De pleegmoeder heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het een verdrietige situatie is die is ontstaan, omdat de pleegouders wilden helpen met het opvangen van [minderjarige 1] . De pleegmoeder snapt de emoties van de ouders, maar het gaat erom wat het beste is voor [minderjarige 1] .
Het hof overweegt het volgende.
-
Wettelijk kader ondertoezichtstelling
3.6.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
-
Wettelijk kader verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
3.6.5.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan.
-
Toepassing van het wettelijk kader
3.6.6.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht is overgegaan tot verlenging van beide kinderbeschermingsmaatregelen voor de duur van één jaar. [minderjarige 1] verblijft bij haar pleegouders sinds ze een paar maanden oud is. Zij weet niet beter dan dat dit haar ‘thuis’ is.
De ouders staan het grootste deel van [minderjarige 1] ’s leven op een flinke afstand, zowel fysiek als emotioneel. [minderjarige 1] heeft de vader niet meer fysiek gezien (op één bezoek na) sinds ze een paar maanden oud was. Met de moeder heeft zij iets meer contact gehad, maar niet veel meer. Het beeldbellen verloopt wisselend, waarbij de GI vertelt dat de moeder bovendien maandenlang buiten beeld is gebleven. Daarnaast zijn er zorgen over het beeldbellen op zich, omdat het de ouders niet lukt om zich dusdanig op te stellen richting [minderjarige 1] dat de beeldbelmomenten voor haar prettig verlopen. Om tot beëindiging van beide maatregelen te kunnen komen, is het noodzakelijk dat de GI zicht krijgt op de ouders, hun thuissituatie en hun capaciteiten als opvoeders. De samenwerking tussen de ouders en de GI is van groot belang om te kunnen onderzoeken of terugplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouders tot de mogelijkheden behoort. Daarvoor moeten de ouders openheid van zaken geven en dat doen zij nog steeds onvoldoende. Dat begint al met het meest basale: het doorgeven aan de GI op welk adres ze wonen in Spanje. De ouders weigeren dit nog steeds. Andere informatie houden ze ook verborgen voor de GI, zoals de zwangerschap van de moeder van [minderjarige 3] . In het hele procesdossier is een patroon zichtbaar waarbij de ouders structureel weigeren om de GI en de raad informatie te geven, ze niet in gesprek willen met de GI en niet meewerken met wat de GI van hen verlangt. Kenmerkend hiervoor is de schriftelijke aanwijzing die de GI aan de vader heeft gegeven op 12 januari 2024 (bekrachtigd door de rechtbank) met de volgende strekking:
“- U werkt binnen de ondertoezichtstelling mee met Jeugdbescherming Brabant, dit
houdt in dat u in gesprek gaat met de jeugdbeschermers en verschijnt op de gemaakte afspraken. Ook reageert u schriftelijk of mondeling binnen drie werkdagen op schrijven (via de e-mail of per brief) van de jeugdbeschermers.
- U doet tevens aan de jeugdbeschermers een voorstel voor een belafspraak op een
dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag binnen kantoortijden.”
Dit is nog steeds actueel. Uit het raadsrapport van 31 januari 2025 blijkt dat het ook de raad niet lukt om informatie over de ouders en hun twee zonen te krijgen via de ouders. Omdat de raad het noodzakelijk vindt dat er zicht komt op de (ontwikkeling en veiligheid van) de broertjes van [minderjarige 1] , zal de raad daarom een zorgmelding doen bij de Centrale Autoriteit. Het hof ziet in het betoog van de ouders in hoger beroep gelet ook op het verweer van de GI hierop, geen concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat de ouders nu wel meewerken en openheid van zaken geven.
3.6.7.
Onder deze omstandigheden is het onverantwoord om de kinderbeschermings-maatregelen ten behoeve van [minderjarige 1] te beëindigen. De ontwikkelingsbedreiging is nog onverkort aanwezig, de ouders accepteren hulp ten behoeve van [minderjarige 1] onvoldoende en het is noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] dat de machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegouders wordt verlengd. Tot slot is van strijd met het EVRM en IVRK geen sprake, omdat deze maatregelen juist noodzakelijk zijn in het belang van [minderjarige 1] .
3.6.8.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, A.M. Bossink en M. Jonker en is op 8 mei 2025 uitgesproken in het openbaar door mr. A.M. Bossink in tegenwoordigheid van de griffier.