ECLI:NL:GHSHE:2025:1341

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
200.347.150_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot contactherstel tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader tot contactherstel met zijn minderjarige kind, geboren in 2010. De vader had in eerste aanleg verzocht om een regeling voor contactherstel, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant had dit verzoek afgewezen. De vader was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2025 zijn zowel de vader als de moeder gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De minderjarige had eerder aangegeven geen contact te willen met zijn vader, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige, die kampt met een autisme spectrum stoornis en andere problematiek, momenteel niet in staat is om contactherstel te bewerkstelligen. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om geen contact te forceren, gezien de schadelijke effecten die dit kan hebben op zijn ontwikkeling. De ouders zijn wel verplicht om het contact met de andere ouder te bevorderen, en de vader kan de minderjarige blijven benaderen door middel van kaartjes. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de vader afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 mei 2025
Zaaknummer: 200.347.150
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/395866 / FA RK 22-1286
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen (voorheen mr. D.R.M. de Vos),
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. I. Anthonisse-Gieling.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over het verzoek van de vader tot contactherstel met de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat er gewerkt wordt aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] op de door de raad bij het rapport van 22 december 2022 uiteengezette wijze.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 december 2024, heeft de moeder verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2025. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
[minderjarige] heeft een brief aan het hof geschreven en op 10 april 2025 heeft er buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden een kindgesprek plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van dit gesprek een samenvatting gegeven en hebben alle aanwezigen de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier met bijlage(n) van de advocaat van de vader van 1 november 2024;
  • het V-formulier met bijlage(n) van de advocaat van de vader van 27 december 2024;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader 3 januari 2025 met bijlage(n);
  • het V-formulier met bijlage(n) van de advocaat van de moeder van 1 april 2025.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van 19 december 2017 heeft de rechtbank bepaald dat het gezag over [minderjarige] alleen aan de moeder toekomt.
3.3.
Bij beschikking van 22 juli 2022 heeft de rechtbank aan de raad verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in die beschikking geformuleerde vragen en daarover te rapporteren.
3.4.
Bij beschikking van 11 mei 2023 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om te bepalen dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zullen uitoefenen, afgewezen. De beslissing over het verzoek van de vader betreffende het verzoek tot contactherstel is aangehouden.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om te bepalen dat er wordt gewerkt aan contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, afgewezen.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader vindt het onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen mogelijkheden zijn om invulling te geven aan een contactherstel tussen hem en [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat hij met beide ouders contact heeft. De vader heeft zich jaren geleden uit het leven van [minderjarige] teruggetrokken, omdat hij dacht dat dit in het belang van [minderjarige] zou zijn. Tussen de ouders was er veel onrust en strijd en [minderjarige] had hier veel last van. De vader hoopte dat dit tot rust zou leiden en dat de moeder tot inkeer zou komen, maar dit is helaas niet gebeurd. De vader heeft [minderjarige] nooit in de steek willen laten en hij vindt het vreselijk dat de situatie zo is gelopen.
Hij betreurt het verder dat het door de raad geadviseerde traject nooit van de grond is gekomen. Er zou gestart worden met het versturen van vier kaartjes in een periode van twee maanden. Als deze kaartjes goed zouden worden ontvangen kon er gestart worden met begeleide omgang. In strijd met dit eerdere advies adviseert de raad nu om het verzoek van de vader tot contactherstel af te wijzen. De raad is ook afgeweken van het eerdere advies om een verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen in het geval het voorgestelde traject niet van de grond zou komen.
De vader heeft de indruk dat de weerstand van [minderjarige] voornamelijk is ontstaan door informatie die [minderjarige] vanuit de moeder krijgt en vanwege de angst om zijn vader opnieuw te verliezen. Het is duidelijk dat de moeder geen emotionele toestemming aan [minderjarige] geeft om contact met de vader te hebben.
De vader is in de huidige situatie niet in staat om het vaderbeeld te veranderen dat bij [minderjarige] is ontstaan. De vader wil dat [minderjarige] weet dat hij er altijd voor hem zal zijn. Hij wil verder benadrukken dat hij rekening wil houden met de weerstand van [minderjarige] en met zijn problematiek. Het welzijn van [minderjarige] staat bij de vader op de eerste plaats.
3.8.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Het is duidelijk geworden dat de weerstand tot contact met de vader vanuit [minderjarige] zelf komt en dat de moeder contactherstel niet in de weg staat. De weerstand bij [minderjarige] is op enig moment zo groot geworden dat hij niet meer kon functioneren. [minderjarige] werd depressief, keerde in zichzelf en functioneerde niet meer op school. De moeder betreurt het dat de vader de oorzaak van de weerstand van [minderjarige] bij de moeder neerlegt.
Het is aan de vader te wijten dat het sturen van kaartjes niet van de grond is gekomen. De moeder houdt de vader met enige regelmaat op de hoogte over [minderjarige] , maar zij krijgt nooit een reactie terug, zelfs niet toen [minderjarige] zijn sleutelbeen had gebroken. Met verjaardagen heeft de vader ook nooit een kaartje gestuurd. De moeder heeft een speciale doos gekocht waarin ze de kaartjes van de vader voor [minderjarige] zou bewaren. Inmiddels gebruikt [minderjarige] de doos voor een ander doel.
Na het instellen van het hoger beroep door de vader gaat het weer slechter met [minderjarige] en is hij opstandig. De moeder beseft hoe pijnlijk de situatie voor de vader is, maar zolang [minderjarige] geen ruimte ervaart is het niet in zijn belang om te komen tot een vorm van contact.
3.9.
De raad adviseert als volgt.
Het lijkt erop dat [minderjarige] niet zozeer de vader afwijst maar de hele situatie. [minderjarige] heeft al veel hulpverleners gehad en het is voorstelbaar dat hij klaar is met alle gesprekken. Zijn autisme maakt de situatie extra ingewikkeld. Een gezinsopstelling zou voor [minderjarige] helpend kunnen zijn, mits dit via de huidige hulpverlening verloopt. Op deze wijze raakt [minderjarige] er bijvoorbeeld mee bekend dat hij aan vaderszijde nog twee halfbroertjes heeft. Bovendien kan dit zijn nieuwsgierigheid aanwakkeren. [minderjarige] voelt zich nu door zijn vader in de steek gelaten, terwijl dit nooit de bedoeling van de vader is geweest.
Dat er geen kaartjes door de vader zijn gestuurd heeft niet positief gewerkt. De raad proeft een zekere ambivalentie bij de moeder voor wat betreft het sturen van kaartjes. Enerzijds geeft de moeder aan dat de vader geen kaartjes mag sturen en anderzijds maakt ze de vader hiervan een verwijt. De raad vindt dat het sturen van kaartjes gewoon mogelijk moet zijn, zelfs al zou dit voor [minderjarige] lastig of ingewikkeld zijn. Je kan een kind niet tegen alles in bescherming nemen. De kaartjes moeten niet in een speciale doos worden gestopt, maar gewoon op het bureau van [minderjarige] worden gelegd of iets dergelijks. Meer dan dit is er vooralsnog niet mogelijk. Dit doet er niet aan af dat het in het belang van [minderjarige] is om met beide ouders contact te kunnen hebben. Hij is met de huidige situatie niet geholpen. In zoverre is het standpunt van de raad niet veranderd. De verantwoordelijkheid om dit te bewerkstelligen ligt bij beide ouders.
Het wettelijk kader
3.10.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot de bestreden beslissing hebben geleid en neemt die na eigen onderzoek en waardering over en maakt die tot de zijne.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht, het volgende.
3.12.
Alhoewel het in beginsel in het belang van [minderjarige] is om een onbelast contact met zijn beide ouders te hebben, voelt hij zich op dit moment niet in staat om toe te werken naar een contactherstel met zijn vader. [minderjarige] ervaart veel onrust van de huidige procedure en hij is volhardend in zijn mening dat hij geen contact wil met de vader. Deze signalen heeft hij niet alleen bij de moeder afgegeven maar ook bij de betrokken hulpverlening en in het gesprek met het hof. Daarbij is gezien dat het hele door de raad voorgestelde traject, nog voordat het was gestart, een schadelijk effect op het functioneren van [minderjarige] heeft gehad.
Bij deze beslissing neemt het hof in overweging dat er bij [minderjarige] sprake is van een autisme spectrum stoornis, traumagerelateerde problematiek en hechtingsproblematiek. [minderjarige] is hierdoor extra kwetsbaar. [minderjarige] heeft bovendien een leeftijd waarbij het verder forceren van contact tussen hem en zijn vader vermoedelijk een averechts effect zal hebben.
Al deze omstandigheden tezamen maken dat toewijzing van het verzoek van de vader op dit moment schadelijk voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] wordt geacht.
3.13.
Dit betekent niet dat er sprake is van een eindsituatie. De ouders hebben de plicht en verantwoordelijkheid om het contact met de andere ouder te bevorderen. Het blijft de vader vrij staan om kaartjes aan [minderjarige] te sturen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat zij dit zal ondersteunen. De vader kan hiermee het signaal afgeven dat hij [minderjarige] niet in de steek laat. Mogelijk zal er op termijn bij [minderjarige] een opening ontstaan om het contact met de vader weer aan te gaan.
Slotsom
3.14.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 12 juli 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, S.P.A. Wensink-Vergunst en
M. Jonker en is op 15 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.