Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde sub 1] ,
2.[geïntimeerde sub 2] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 10102172 \ CV EXPL 22-5588)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven, producties 21 tot en met 26 en een wijziging van de eis in conventie;
- het tegen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] verleende verstek;
- de zuivering door [geïntimeerde sub 1] van het tegen hem verleende verstek;
- de door [geïntimeerde sub 1] genomen memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met producties 1a tot en met 4;
- de door [XX] genomen memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, tevens akte uitlating en overlegging producties, met productie 27.
3.De beoordeling in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
- a. [XX] houdt zich bezig met de verhuur van zes bedrijfsruimtes en zestien bovenwoningen aan [straat A] in [plaats A] . Op [straat A] zijn met name horecagelegenheden gevestigd.
- b. Bij huurovereenkomst van 4 november 2012 heeft [XX] de bedrijfsruimte op de begane grond en in de kelder van het pand aan het [adres A] met ingang van 1 januari 2013 verhuurd aan [ZZ] Horeca B.V. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar, ingaande op 1 februari 2013 en lopende tot 31 januari 2018. Volgens de artikelen 3.2 en 3.3 van de overeenkomst wordt de huur nadien – behoudens in geval van tijdige opzegging – steeds verlengd voor de duur van vijf jaar.
- c. In artikel 2.1 van de huurovereenkomst zijn de “ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST WINKELRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW” van toepassing verklaard.
- d. [geïntimeerde sub 1] is een horecaondernemer en heeft het concept van “ [café A] ” bedacht en opgezet. Het is een café in de breedste zin van het woord en hoewel sprake is van een gaybar wordt juist beoogd om een inclusieve omgeving te creëren. De eerste vestiging van [café A] is door [geïntimeerde sub 1] opgericht in 2010 en bevindt zich in [plaats C] .
- e. Bij overeenkomst van indeplaatsstelling van 4 februari 2018 hebben de vennootschap onder firma [VOF A] , alsmede haar vennoten [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , alle rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst ter zake de horecabedrijfsruimte aan [adres A] met ingang van 1 maart 2018 met toestemming van [XX] overgenomen van [ZZ] Horeca B.V. In deze bedrijfsruimte hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] de [plaats A] vestiging van [café A] geopend. De naam van v.o.f. [VOF A] is per 6 oktober 2020 gewijzigd in v.o.f. Bar [café A] [plaats A] (hierna: vof [café A] [plaats A] ).
- f. [geïntimeerde sub 1] heeft in verband met de oprichting van vof [café A] [plaats A] de [plaats C] vestiging van [café A] verpacht.
- g. Eind 2019 hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een derde vestiging van [café A] geopend in [plaats B] .
- h. In maart 2020 zijn in verband met de uitbraak van de coronapandemie diverse overheidsmaatregelen getroffen, waaronder een gedwongen sluiting van de horeca.
- i. In die periode is ook een geschil ontstaan tussen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] , waardoor [geïntimeerde sub 2] zijn werkzaamheden voor vof [café A] [plaats A] op 29 maart 2020 met onmiddellijke ingang heeft beëindigd. Uiteindelijk is [geïntimeerde sub 2] per 13 juli 2021 uit vof [café A] [plaats A] getreden. [geïntimeerde sub 1] heeft [geïntimeerde sub 2] uitgekocht. [geïntimeerde sub 1] heeft de onderneming die door vof [café A] [plaats A] werd gedreven voortgezet. Het hof zal die onderneming hierna – voor zover het de periode na de uittreding van [geïntimeerde sub 2] betreft – aanduiden als [café A] [plaats A] (zonder daarvoor “vof” te vermelden). [geïntimeerde sub 2] is niet uit zijn aansprakelijkheid voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst ontslagen.
- j. [geïntimeerde sub 1] heeft als tegemoetkoming in verband met de coronamaatregelen geen Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) ontvangen voor de vestiging in [plaats C] , omdat hij die vestiging had verpacht. Voor de vestiging in [plaats B] kon geen TVL worden aangevraagd omdat de vestiging pas enkele maanden bestond en geen omzetcijfers over 2019 kon overleggen. Voor de vestiging in [plaats A] is wel TVL ontvangen.
- k. Bij e-mail van 29 september 2020 heeft [geïntimeerde sub 1] aan [persoon A] , directeur van [XX] (hierna: [persoon A] ), onder meer het volgende geschreven:
- m. De door [XX] ingeschakelde beheerder [YY] Makelaars en Huisvesting (hierna: [YY] ) is daarna aan vof [café A] [plaats A] en vervolgens aan [café A] [plaats A] onveranderd huurfacturen blijven sturen met daarop de volle huur, dus zonder daarop een korting van 50% te verwerken. Die facturen zijn door vof [café A] [plaats A] en nadien door [geïntimeerde sub 1] slechts ten dele betaald.
- n. Bij e-mail van 26 januari 2021 heeft [geïntimeerde sub 1] in reactie op een e-mail van [YY] onder meer het volgende bericht:
- o. Bij e-mail van 18 januari 2022, 06:11 uur, heeft [persoon A] een overzicht van de betalingsachterstand, op dat moment volgens [XX] € 45.088,60, aan [geïntimeerde sub 1] toegezonden en daarbij aangegeven dat [XX] bereid is om tot een regeling te komen op basis van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, waarin is aangegeven op welke wijze de gevolgen van de coronacrisis tussen huurders en verhuurders verdeeld zou moeten worden.
- p. Als reactie heeft [geïntimeerde sub 1] bij e-mail van 18 januari 2022, 16:26 uur onder meer het volgende meegedeeld aan [XX] :
- q. Bij e-mail van 4 april 2022 heeft [XX] aan de advocaat van [geïntimeerde sub 1] onder verwijzing naar een berekening meegedeeld dat [geïntimeerde sub 1] de volgens hem geldende verplichting tot betaling van 50% van de huur niet is nagekomen en dat [geïntimeerde sub 1] , als uitgegaan wordt van die verplichting, € 5.210,97 te weinig heeft betaald.
- r. Tussen partijen zijn ook diverse andere e-mails gewisseld. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over het door [café A] [plaats A] aan [XX] te betalen bedrag aan achterstallige huur.
- 1. tot betaling van primair € 83.144,09, subsidiair € 53.189,16, te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 2% per maand of gedeelte daarvan over € 54.631,78 subsidiair € 35.792,14 vanaf 1 december 2023 tot aan de dag van algehele betaling en met wettelijke handelsrente over € 8.194,67 subsidiair € 5.368,82 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling;
- 2. om met ingang van 1 december 2023 tot de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd aan [XX] een huur te betalen van € 3.982,47 per maand, jaarlijks per 1 januari te indexeren op de in de huurovereenkomst overeengekomen wijze, bij gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met een rente van 2% per maand over het verschuldigde, waarbij een gedeelte van een maand als volle maand wordt gerekend;
- € 54.631,78 aan achterstallige huur over de periode tot en met november 2023 (hof: [XX] stelt dat dit bedrag berekend is tot en met 1 oktober 2023 maar uit productie 19 van [XX] blijkt dat het bedrag is berekend tot en met november 2023);
- € 20.317,64 aan contractuele boeterente over de maanden februari 2022 tot en met november 2023;
- € 8.194,67 aan buitengerechtelijke kosten.
- € 35.792,14 aan achterstallige huur over de periode tot en met november 2023 indien [geïntimeerde sub 1] tot de door hem berekende huurkorting overeenkomstig de formule van de Hoge Raad gerechtigd zou zijn;
- € 12.082,20 aan contractuele boeterente over de maanden februari 2022 tot en met november 2023;
- € 5.368,82 aan buitengerechtelijke kosten.
- Toen de huurovereenkomst tussen [XX] en vof [café A] [plaats A] werd gesloten, waren [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] vennoten van de vof. Daarna is [geïntimeerde sub 2] uit de vof getreden, maar niet van de verplichtingen uit de huurovereenkomst ontslagen. [geïntimeerde sub 2] blijft dus tegenover [XX] hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de verbintenissen uit de huurovereenkomst (rov. 4.1).
- De afspraak die is neergelegd in de e-mails van 29 september 2020 en 6 oktober 2020 moet aldus worden uitgelegd dat vof [café A] [plaats A] slechts 50% van de huur zou hoeven te betalen zolang de corona-maatregelen zouden gelden. Het ging niet slechts om uitstel van betaling (rov. 4.2 tot en met 4.4).
- Partijen hebben dus afgesproken dat Vof [café A] [plaats A] althans [café A] [plaats A] slechts 50% van de huur verschuldigd zou zijn zolang als de coronamaatregelen gelden. Partijen zijn het erover eens dat die periode loopt van 29 september 2020, zijnde de datum waarop het voorstel van [geïntimeerde sub 1] door [XX] is geaccordeerd, tot 22 februari 2022, zijnde de datum waarop de corona-gerelateerde maatregelen voor de horeca zijn ingetrokken (rov. 4.5).
- Het is niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [XX] [café A] [plaats A] houdt aan de indexering van de huur per 1 januari 2023 met 14,5% aan de hand van artikel 18.1 van de algemene huurvoorwaarden (rov. 4.6 tot en met 4.9).
- Vordering 1 in conventie is toewijsbaar tot een bedrag van € 5.210,97. Dat bedrag is door [café A] [plaats A] ten onrechte onbetaald gelaten (rov. 4.11).
- Over het bedrag van € 5.210,97 is de in de algemene bepalingen opgenomen boeterente van 2% per maand vanaf 1 december 2023 toewijsbaar (rov. 4.12).
- Ter zake buitengerechtelijke incassokosten is 15% van € 5.210,97, zijnde € 781,65 toewijsbaar (rov. 4.13).
- Vordering 2 in conventie is toewijsbaar. [geïntimeerde sub 1] heeft de indexering van de huur per 1 januari 2023 ten onrechte onbetaald gelaten (rov. 4.14).
- De vordering in reconventie moet worden afgewezen omdat het niet onaanvaardbaar is dat [XX] de huur per 1 januari 2023 overeenkomstig de CPI heeft verhoogd met 14,5% (rov. 4.15).
- [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie (rov. 4.16).
- Het door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] aan [XX] te vergoeden griffierecht wordt begroot op € 514,--. Het meerdere blijft voor eigen rekening van [XX] omdat de toegewezen vordering niet meer dan € 12.500,-- bedraagt (rov. 4.17).
- De vordering van [XX] ter zake beslagkosten is toewijsbaar tot een bedrag van € 421,98 (rov. 4.18).
- tot betaling van € 5.992,62 (hof: een hoofdsom van € 5.210,97 en € 781,65 aan buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 2% per maand of gedeelte daarvan over € 5.210,97 vanaf 1 december 2023 tot aan de dag van betaling;
- om met ingang van l december 2023 tot de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd aan [XX] een huur te betalen van € 3.982,47 per maand, jaarlijks per 1 januari te indexeren op de in de huurovereenkomst overeengekomen wijze, bij gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met een rente van 2% per maand over het verschuldigde, waarbij een gedeelte van een maand als volle maand wordt gerekend.
- het in conventie door [XX] meer of anders gevorderde afgewezen;
- de vordering van [geïntimeerde sub 1] in reconventie afgewezen;
- [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie, waaronder begrepen de beslagkosten.
- 1. tot betaling van € 62.855,88 te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 2% per maand of gedeelte daarvan over € 43.845,93 met ingang van 1 maart 2022, en vanaf de datum van verschuldigdheid over de nadien verschenen bedragen, alsmede met wettelijke handelsrente over € 8.198,59 vanaf de datum van de dagvaarding in eerste aanleg;
- 2. om ingang van 1 maart 2024 tot de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd aan [XX] een huur te betalen van € 3.990,43 per maand, jaarlijks per 1 januari te indexeren op de in de huurovereenkomst overeengekomen wijze, bij gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met een rente van 2% per maand met een minimum van € 300,-- over het verschuldigde, waarbij een gedeelte van een maand als volle maand wordt gerekend;
- € 54.657,29 aan achterstallige huur, meerpremie opstalverzekering en gemeentelijke BIZ-heffing, berekend over de periode tot en met februari 2024;
- € 8.198,59 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- Bij e-mail van 23 april 2020, 16:09 uur, heeft [persoon A] aan [geïntimeerde sub 1] gevraagd of hij wel een deel van de huur kan betalen, en zo ja, welk deel.
- Bij e-mail van 24 april 2020 heeft [geïntimeerde sub 1] aan [persoon A] onder meer meegedeeld dat hij in [plaats C] € 640,-- per maand betaald
- [persoon A] heeft vervolgens bij e-mail 4 mei 2020, 12:52 uur, aan [geïntimeerde sub 1] geschreven:
- [geïntimeerde sub 1] heeft daarop bij e-mail 4 mei 2020, 12:56 uur, als volg gereageerd:
- [persoon A] heeft vervolgens bij e-mail van 4 mei 2020, 15:17 uur het volgende geschreven:
- Wij factureren 100% van de huur, en dus ook 100% teruggave btw
- Jullie betalen 40% van de nota
- In augustus gaan we samenzitten, en we bespreken samen hoe en of we 60% van de
“Top.”
.
- [XX] althans [YY] is na die mailwisseling ongewijzigd voortgegaan met het verzenden van maandelijkse huurfacturen voor 100% van de contractuele huur. [geïntimeerde sub 1] heeft daar geen opmerking over gemaakt en heeft niet gevraagd om toezending van facturen voor 50% van de huur. [geïntimeerde sub 1] heeft in dat verband gesteld dat hij, kort gezegd, vanwege de moeilijke financiële situatie waarin hij zich bevond en gelet op het feit dat hij al niet bij machte was 50% van de huur te voldoen, voor de facturen geen oog heeft gehad. Dat neemt echter niet weg dat [XX] bij deze stand van zaken naar het voorlopig oordeel van het hof heeft kunnen en mogen uitgaan van – uiteindelijk – een gehandhaafde beginselverplichting tot betaling van de volledige huur.
- [XX] heeft gesteld dat [café A] [plaats A] de volledige btw van de huurfacturen in vooraftrek heeft genomen. [geïntimeerde sub 1] heeft dat niet betwist.
- het door [geïntimeerde sub 1] gevoerde verweer dat de contractuele boeterente van 2% per maand (bij toewijzing van een hogere hoofdsom dan door de kantonrechter toegewezen) gematigd moet worden;
- het door [geïntimeerde sub 1] gevoerde verweer dat de buitengerechtelijke kosten (bij toewijzing van een hogere hoofdsom dan door de kantonrechter toegewezen) niet moeten worden begroot op 15% van de toewijsbare hoofdsom.