De erflater heeft het concept testament ontvangen, maar daar verder geen opvolging aan gegeven. Het is de vraag óf de erflater beweegredenen heeft gehad om het concept niet te onderteken, en zo ja, welke. Volgens [de broer] kan daarover geen misverstand bestaan, omdat de brief van de notaris duidelijk was, het slechts een concept testament betrof en de erflater eerdere ervaring had met het opmaken van notariële akten. Het hof verwerpt dat standpunt. Wat opvalt is dat er lange tijd heeft gezeten tussen de brief (waarmee het gesprek werd bevestigd en het concept testament werd toegestuurd) en de uiteindelijk doorgevoerde wijziging van de huwelijksvoorwaarden en partiële verdeling. Dat tijdsverloop, de achtereenvolgens in de brief aangekaarte onderwerpen, en de manier waarop de brief is opgesteld, duidt erop dat het eerst en vooral de bedoeling was om een wijziging door te voeren in het huwelijksgoederenregime. Dat het enkele jaren heeft geduurd voordat dit was gerealiseerd draagt bij aan de veronderstelling dat het concept testament in de vergetelheid zou zijn geraakt. Het is om die reden goed mogelijk dat sprake is geweest van gebrek aan kennis of een vergissing in die zin dat de erflater er (zoals [de weduwe] heeft aangevoerd) vanuit is gegaan dat alles wat geregeld moest worden, was geregeld, maar dat kan niet met zekerheid worden vastgesteld.
Als het hof [de broer] volgt in zijn standpunt dat de erflater het concept testament níet is vergeten en dat hij het concept expres niet heeft getekend, dan zegt dat iets over het standpunt van de erflater op dát moment. [de broer] gaat ervan uit dat de erflater dat expres heeft gedaan omdat hij wilde dat [de broer] zou erven en niet [de weduwe] . Volgens [de broer] zou de erflater anders zeker het testament hebben gewijzigd. Daarbij gaat het echter om de gedachte die de erflater zal hebben gehad in of omstreeks 2010, terwijl het moet gaan om wat de erflater beoogde te regelen in 2006. Wel zou het een aanwijzing kunnen opleveren dat de erflater in 2006 bewust ervoor heeft gekozen dat [de broer] zou erven, maar het hof acht dat minder aannemelijk dan hetgeen hiervoor is overwogen in 6.5.1 tot en met 6.5.3. Het uitgangspunt dat de erflater bewust geen opvolging heeft gegeven aan het concept omdat hij juist wilde dat [de broer] zou erven, kan een idee zijn geweest, maar spoort niet volledig met de gedachte in 2006. De erflater heeft [de broer] immers in 2006 slechts subsidiair tot erfgenaam benoemd. Het hof acht veel aannemelijker dat de erflater [de broer] subsidiair heeft benoemd vanuit de gedachte dat, wanneer de erflater niet meer gehuwd was met [de eerste echtgenote] , er geen andere verwanten waren dan [de broer] die zo dicht bij hem stonden. Die situatie is echter drastisch gewijzigd.
In dit verband heeft [de broer] ook nog aangevoerd dat het nalaten van de erflater om het concept testament te ondertekenen, een uitvloeisel is van de Marokkaanse cultuur waarin mensen niet alleen voor hun echtgenoten en kinderen, maar voor de hele familie zorgen. Volgens [de broer] kon de erflater op deze wijze zonder gezichtsverlies [de weduwe] verzorgd achterlaten en zijn belofte aan hem nakomen. Volgens [de broer] was dit een manier om niemand voor het hoofd te stoten. Het hof verwerpt ook dat standpunt van [de broer] omdat de erflater (voor wat betreft zijn nalatenschap) niet heeft gezorgd voor de hele familie. Uit het dossier blijkt dat de erflater meerdere familieleden in zijn onderneming heeft laten werken, maar de erflater heeft niets aan die andere familieleden nagelaten. Dat volgt niet uit het testament uit 2006 (en overigens ook niet uit het concept testament). Alleen [de broer] is genoemd (of zijn afstammelingen), maar geen andere familieleden en dan nog slechts subsidiair. Broer [--] heeft schriftelijk verklaard dat ervoor moest worden gezorgd dat de jongste van de familie ( [de broer] ) zo snel mogelijk op eigen benen kon staan en zelfstandig kon worden. Dat dit ooit zo nodig was, kan zo zijn (de erflater heeft [de broer] ook gevraagd naar Nederland te komen om bij hem te komen werken), maar niet duidelijk is waarom dat specifiek voor [de broer] nodig was en niet blijkt waarom dat ook nog in 2006 nodig zou zijn geweest. [de broer] (geboren in 1963) was al vanaf 1990 in Nederland werkzaam en had een gezin gesticht.
Het hof is van oordeel dat aan de omstandigheid dat geen opvolging is gegeven aan het concept testament, niet het bewijs kan worden ontleend dat het de wil was van de erflater dat [de broer] ook zou erven, in de feitelijk gewijzigde omstandigheden.