In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De moeder, die het eenhoofdig gezag over de minderjarige heeft, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 juli 2024 te vernietigen, die de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige van 12 juli 2024 tot 28 september 2024 had verleend. De moeder stelt dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat haar gezondheid is verbeterd. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter aangegeven dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie en de veiligheid van de minderjarige. Het hof heeft de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing getoetst en geconcludeerd dat deze terecht is verleend, gezien de omstandigheden en de zorgen die door verschillende hulpverleners zijn geuit. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.