ECLI:NL:GHSHE:2025:1524

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
200.336.158_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over premiegrondslag pensioen en werknemersverzekering in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [XX] Utiliteit B.V. over de premiegrondslag voor pensioen en werknemersverzekeringen. [appellant] is sinds 2 april 2013 arbeidsongeschikt en heeft sinds maart 2016 geen loon meer ontvangen. Hij ontvangt een WIA-uitkering en heeft geconstateerd dat zijn werkgever, [XX], een onjuist salaris heeft doorgegeven aan verschillende instanties, waaronder het pensioenfonds PMT en de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar NV Schade. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat aanleiding gaf tot dit hoger beroep. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen en de grieven van [appellant] beoordeeld. Het hof oordeelt dat de bijtelling voor het privégebruik van de leaseauto niet als pensioengevend salaris moet worden doorgegeven aan PMT, maar dat [XX] wel het gecorrigeerde salaris inclusief bijtelling aan NV Schade moet doorgeven. Het hof heeft de vordering van [appellant] tot het doorgeven van het gecorrigeerde salaris aan NV Schade toegewezen en een dwangsom opgelegd voor het geval [XX] hieraan niet voldoet. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.336.158/01
arrest van 3 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. E. van Roosmalen te Amsterdam,
tegen
[XX] Utiliteit B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [XX] ,
advocaat: mr. A.H.M. Booijink te 's-Hertogenbosch,
in het hoger beroep van het vonnis van 9 augustus 2023 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 10332816 \ CV EXPL 23-594)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de mondelinge behandeling op 27 maart 2025, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
  • de bij H12 formulier van 11 maart 2025 toegezonden producties 8 en 9 van de zijde van [appellant] , die mr. van Roosmalen bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de bij brief van 14 maart 2025 toegezonden productie 20 van de zijde van [XX] , die mr. Booijink bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Na een eerder dienstverband is [appellant] na een onderbreking op 1 januari 2008 opnieuw in dienst getreden bij [bedrijf A] , de rechtsvoorganger van [XX] . In zijn laatste functie, die van chef service monteur, had hij de beschikking over een auto van de zaak (leaseauto).
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Technisch Installatiebedrijf.
3.1.2.
Uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst neemt [appellant] verplicht deel aan het Bedrijfspensioenfonds Metaal en Techniek (hierna: PMT).
3.1.3.
[appellant] neemt op grond van de CAO Technisch Installatiebedrijf eveneens verplicht deel aan de verzekering die ziet op aanvullend invaliditeitspensioen, die is ondergebracht bij N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische bedrijfstakken (hierna: NV Schade). De regeling daarvoor is ondergebracht in een aparte CAO, de CAO-Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaal en Techniek (CAO-AvIM).
3.1.4.
Sinds 2 april 2013 is [appellant] arbeidsongeschikt. [appellant] heeft sinds maart 2016 geen loon meer ontvangen. Per 1 april 2016 krijgt hij een WIA-uitkering (80-100%).
3.1.5.
Bij e-mail van 16 oktober 2017 van zijn gemachtigde heeft [appellant] aan [XX] B.V. geschreven dat naar zijn mening aan verschillende instanties (PMT en NV Schade) een onjuist salaris is doorgegeven aangezien het privégebruik van de leaseauto (ter grootte van de fiscale bijtelling) niet is meegeteld als loon door de genoemde instanties.
3.1.6.
[appellant] heeft vervolgens zelf aan het UWV gemeld dat zijn werkgever niet het correcte salaris had doorgegeven. Het UWV heeft daarop aan de hand van het door [appellant] doorgegeven bedrag het loon aangepast en een nieuwe WIA beschikking afgegeven.
3.1.7.
Ook aan Delta Loyd (thans: Nationale Nederlanden) heeft [appellant] dit gemeld. Delta Loyd heeft het verzekerd loon aangepast. [appellant] ontvangt uit de WIA Excedent Hiaat verzekering een aanvulling op zijn WIA-uitkering. Daarbij heeft de verzekeraar rekening gehouden met de bijtelling voor het privégebruik van de auto.
3.1.8.
Na het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg op 2 februari 2023 heeft [XX] in april 2023 een bedrag nabetaald van € 296,64 netto. Op de loonstrook met verwerkingsdatum 3 april 2023 zijn (onder meer) opgenomen een eenmalige uitkering van € 386,04 en € 19,- aan reiskosten. In de brief van 31 mei 2024 heeft de salarisadministratie van [XX] een toelichting gegeven op die nabetaling in 2023.
3.1.9.
Het dienstverband met [XX] B.V. is niet beëindigd.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellant] veroordeling gevorderd van [XX] tot:
a. betaling van € 257,36 bruto aan achterstallig loon over de periode 6 van 2012, onder overlegging van een gecorrigeerde bruto/netto specificatie, op straffe van een dwangsom, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf 22 juni 2017 tot de dag der algehele voldoening,
b. betaling van een bedrag van € 19,- netto aan reiskosten, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente,
c. het doorgeven van de correcte salarissen (dus inclusief de bijtelling van de leaseauto) aan het pensioenfonds PMT en verzekeraar NV Schade op straffe van een dwangsom,
d. het alsnog afsluiten van een ANW verzekering voor [appellant] conform art. 8.2. van het personeelshandboek, waarbij alle (eventuele) kosten en premies voor rekening van [XX] B.V. komen, op straffe van een dwangsom,
e. betaling van € 275,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
vermeerderd met proceskosten en rente daarover.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Over periode 6 van 2012 heeft [XX] in strijd met de cao slechts 90% van het bedongen loon uitbetaald, derhalve € 257,36 te weinig. Ten onrechte is bovendien een bedrag van € 19,- aan reiskosten niet uitbetaald. [appellant] wenst over die periode een gecorrigeerde loonstrook te ontvangen, teneinde het UWV in staat te stellen het juiste loon vast te stellen over het jaar voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid (vordering a. en b.).
[appellant] stelt voorts dat de bijtelling voor het privégebruik van zijn leaseauto geldt als loon en dat [XX] het volledige loon aan Pensioenfonds PMT en NV schade moet doorgeven, zodat op de juiste grondslag premie wordt afgedragen (vordering c. en d.). Tot slot stelt [appellant] dat [XX] op grond van de bepalingen in het personeelshandboek moet zorgen voor de ANW verzekering (vordering e.).
3.2.3.
[XX] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
3.2.4.
In het eindvonnis van 9 augustus 2023 heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.4.
Met zijn grieven betoogt [appellant] allereerst dat de kantonrechter ten onrechte de vordering tot afgifte van een gecorrigeerde bruto/netto specificatie over periode 6 van 2012 op straffe van een dwangsom heeft afgewezen (grief 1). [appellant] voert daarnaast aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [XX] de bijtelling voor de leaseauto niet als onderdeel van het pensioengevend salaris moet doorgeven aan PMT (grief 2) en evenmin het correcte salaris (inclusief bijtelling) aan NV schade (grief 3). Met grief 4 komt [appellant] op tegen de afwijzing van het (zonder kosten en premievrij) afsluiten van een ANW-hiaat verzekering. [appellant] vindt tot slot dat de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen hadden moeten worden ten laste van [XX] (grief 5 respectievelijk grief 6).
Loonstrook
3.5.
[appellant] heeft gesteld dat [XX] in de loonstrook over periode 6 van 2012 (verwerkingsdatum 27 juni 2012) ten onrechte een korting heeft toegepast wegens arbeidsongeschiktheid. Tot herstel van die fout heeft [appellant] in eerste aanleg een bedrag gevorderd van € 257,36 bruto. [XX] heeft na datum dagvaarding een bedrag van (in totaal) € 296,64 netto voldaan. In de salarisafrekening met verwerkingsdatum 3 april 2023 is echter (onder meer) opgenomen “eenmalige uitkering” van € 386,04 en een reiskostenvergoeding van € 19,-. [appellant] stelt dat hieruit niet blijkt dat een bedrag is betaald inzake loon over periode 6 van 2012 groot € 257,36 bruto vermeerderd met 50% wettelijke verhoging van € 128,68. Dat is in strijd met artikel 7:626 BW. Het juist vermelden van het correcte sv-loon is voor [appellant] van belang omdat dat de grondslag vormt voor zijn WIA uitkering.
3.6.
Bij brief van 31 mei 2024 is namens de salarisadministratie van [XX] een toelichting gegeven op de nabetaling die gedaan is in 2023. Het bedrag van € 257,37 ziet op achterstallig loon over de betaalperiode juni van 2012, waardoor het SV jaarloon van 2012 in totaal € 257,37 hoger is dan oorspronkelijk opgegeven, en het SV dagloon over 2021 € 0,99 hoger, zo staat in die toelichting. [XX] schrijft in die brief ook dat de wettelijke verhoging hierover eveneens is betaald en dat het niet mogelijk is om een (pro forma) loonstrook te maken in het systeem van jaren die verstreken zijn.
3.7.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] zijn belang bij de noodzaak tot het verstrekken van (nog) een (aanvullende) loonstrook over de nabetaling over het jaar 2012 onvoldoende onderbouwd. [appellant] heeft niet geverifieerd bij het UWV of de door zijn werkgever verstrekte informatie (brief met toelichting plus eerdere loonstrook) toereikend is. Dat had wel op zijn weg gelegen. Uit de loonstrook van 3 april 2023 en de aanvullende toelichting daarop in de brief blijkt namelijk duidelijk wat het bruto geldloon is en is expliciet benoemd wat de invloed daarvan is op het SV jaarloon. Daarmee heeft [XX] [appellant] voorzien van de door hem gewenste informatie. De grief van [appellant] wordt verworpen.
Premiegrondslag, pensioenfonds PMT
3.8.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat [XX] de bijtelling voor de leaseauto als onderdeel van het pensioengevend salaris moet doorgegeven aan PMT en vordert dat [XX] daartoe wordt veroordeeld op straffe van een dwangsom.
3.9.
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat [appellant] jegens pensioenuitvoerder PMT recht heeft op de pensioenaanspraken die uit het pensioenreglement voortvloeien. De loonbestanddelen waarover premie is verschuldigd worden de premiegrondslag genoemd.
3.10.
In het Pensioenreglement 2013 is in het hoofdstuk definities in artikel 1.22 “Pensioengevend jaarsalaris” opgenomen:
“Het pensioengevend jaarsalaris is:
a. bij salarisbetaling per maand 12,96 maal het voor de betreffende Werknemer vastgestelde salaris over de maand januari van het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft;
(...)
Bovendien worden, voor zover van toepassing, bij de bepaling van het Pensioengevend jaarsalaris ook in aanmerking genomen de navolgende elementen: loon in natura voor zover gekwantificeerd aangegeven in de loonstaten van de Werkgever, (...). Vergoedingen terzake van overwerk, reisuren, onkosten, alsmede gratificaties, winstdelingsregelingen en soortgelijke emolumenten blijven buiten beschouwing, (...).”
3.11.
[appellant] stelt dat de fiscale bijtelling van de leaseauto geldt als gekwantificeerd loon in natura en dus tot de premiegrondslag behoort. Het hof verwerpt dit standpunt van [appellant] en overweegt daartoe het volgende.
3.12.
Partijen zijn bij arbeidsovereenkomst overeengekomen dat [appellant] deelneemt aan het Bedrijfspensioenfonds. Die (arbeidsrechtelijke) voorwaarde geeft geen aanknopingspunten voor enige uitleg van wat partijen zijn overeengekomen en er zijn tussen partijen daarover geen verdere afspraken gemaakt. Het komt voor de uitleg van wat behoort tot de premiegrondslag dus aan op uitleg van wat in het Pensioenreglement 2013 staat. Wat moet worden verstaan onder het begrip “loon in natura voor zover gekwantificeerd aangegeven in de loonstaten van de Werkgever” wordt daar niet nader toegelicht.
3.13.
De bepalingen in het Pensioenreglement 2013 moeten worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van het reglement van doorslaggevende betekenis zijn (cao-uitlegmethode). Het komt niet zozeer aan op de bedoelingen van de partijen, voor zover deze niet uit de daarin opgenomen bepalingen kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de tekst gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
3.14.
In hoofdstuk 4 van het Pensioenreglement, Fiscale begrenzing van pensioenen, is een verwijzing opgenomen naar de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964):
“Op grond van de wet op de loonbelasting 1964 mag het totaal van pensioen op het tijdstip van ingang, behoudens enkele toegestane uitzonderingen, niet meer bedragen dan de volgende maxima:
-ouderdomspensioen: 100% van het Pensioengevend jaarsalaris”
3.15.
In de Wet LB 1964 wordt de fiscale behandeling van pensioenen geregeld. In artikel 18g lid 2, onderdeel a, Wet LB 1964 is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de vaststelling van het pensioengevend loon. Hieraan is uitvoering gegeven in artikel 10b van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB 1965). In dat artikel staat over welke loonbestanddelen vanuit fiscaal perspectief pensioen mag worden opgebouwd.
In artikel 10b van het UBLB 1965 (op dit onderdeel ongewijzigd sinds 1999) staat dat als loonbestanddelen als bedoeld in artikel 18g lid 2 van de Wet LB 1964 in aanmerking komen: alle loonbestanddelen, met uitzondering van het genot van een ter beschikking gestelde auto.
3.16.
De uitleg die [appellant] bepleit zou dus boven de fiscale grenzen uitgaan en daarmee niet fiscaal worden gefaciliteerd. Het hof acht de aannemelijkheid van dat rechtsgevolg, mede gezien de verwijzing in het Pensioenreglement naar de Wet LB 1964 en de geldende fiscale begrenzing niet voor de hand liggen.
3.17.
De uitleg die [XX] voorstaat wordt bovendien meermaals bevestigd door PMT, de pensioenuitvoerder. In de mail van PMT van 18 juli 2022 staat hierover:
“Pensioengevend jaarsalaris en de auto van de zaak (leaseauto)
De fiscale bijtelling van de door de werkgever ter beschikking gestelde auto (de leaseauto, auto van de zaak) behoort niet tot het pensioengevend jaarsalaris Hierover wordt dus
geen pensioenpremie afgedragen of pensioen opgebouwd.”
Op 24 maart 2023 heeft de Pensioenconsulent van PMT nogmaals schriftelijk aan [XX] bevestigd dat bij PMT de auto van de zaak nooit pensioengevend is geweest.
3.18.
Dat de Beleidsregels PMT behorende bij het Pensioenreglement na 2016 zijn gewijzigd in die zin dat (nu wel en kennelijk anders dan daarvoor) expliciet is vermeld dat de fiscale bijtelling van de door de werkgever ter beschikking gestelde auto (de leaseauto, auto van de zaak) niet behoort tot het pensioengevend jaarsalaris, leidt naar het oordeel van het hof evenmin tot de gevolgtrekking dat, zoals [appellant] stelt, dit daarvoor dus wel het geval was. Het hof volgt [XX] in de uitleg, dat dit niet meer dan een verduidelijking was van de bestaande situatie.
3.19.
De conclusie luidt dan ook dat de bijtelling voor de leaseauto niet geldt als onderdeel van het pensioengevend salaris. De vordering van [appellant] die ziet op de veroordeling van [XX] tot het doorgeven van het salaris (inclusief de bijtelling van de leaseauto) aan het pensioenfonds is terecht afgewezen.
Premiegrondslag, arbeidsongeschiktheidsverzekering NV Schade
3.20.
[appellant] neemt verplicht deel aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering NV Schade. Op grond van deze verzekering krijgt [appellant] een aanvulling op een WIA uitkering. [appellant] betoogt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat NV Schade uitgaat van hetzelfde loonbegrip als PMT en dat de kantonrechter ten onrechte de vordering dat [XX] het correcte salaris, dus inclusief bijtelling van de leaseauto moet doorgeven, heeft afgewezen.
3.21.
Dat de bijtelling voor het privégebruik van de leaseauto moet worden meegenomen in het loon waarover premie wordt berekend, vloeit volgens [appellant] voort uit het tot 30 januari 2023 geldende Financieringsreglement van de CAO-AvIM. Daar staat onder definities bij “D. Jaarsalaris” (pagina 16):
“a. bij salarisbetaling per maand 12,96 maal het voor de betrokken Werknemer vastgestelde salaris over de maand januari van het jaar waarop de Werkgeversbijdrage betrekking heeft, dan wel over de eerste maand waarin de dienstbetrekking dat jaar aanvangt;
b. (…) Bovendien worden, voor zover van toepassing, bij de bepaling van het Jaarsalaris
mede in aanmerking genomen de navolgende elementen: loon in natura voor zover gekwantificeerd aangegeven in de loonstaten van de Werkgever (...)"
De fiscale bijtelling leaseauto is, zo stelt [appellant] steeds gekwantificeerd in zijn loonstrook. UWV heeft het jaarloon (april 2012 – april 2013) aan de hand van de door [appellant] zelf aangeleverde gegevens (inclusief bijtelling privégebruik) aangepast en heeft een WIA beschikking afgegeven, eveneens gebaseerd op het hogere salaris inclusief bijtelling.
3.22.
Daarnaast voert [appellant] het volgende aan. Per 30 januari 2023 is een wijziging doorgevoerd in de bepalingen van het Financieringsreglement (dat de financiering van de CAO-AvIM regelt). Onder “L. Jaarsalaris van de Werknemer” is sinds die datum opgenomen:
(…) Jaarsalaris is exclusief bijtelling als gevolg van het privégebruik van een zakelijke auto.(…)
[appellant] leidt hieruit af dat tot 30 januari 2023 (dus tot deze wijziging) de bijtelling wel dient te worden meegenomen in het loon waarover de premie wordt berekend. Het genot van de leaseauto is namelijk loon in natura.
3.23.
[XX] stelt dat NV Schade bij de berekening van de WIA hiaat uitkering uit gaat van dezelfde gegevens als die zij opgeeft aan het pensioenfonds. De pensioengrondslag is ook de grondslag waarover [XX] premies afdraagt voor de WIA hiaat verzekering, aldus [XX] .
3.24.
Het hof volgt de redenering van [appellant] noch [XX] en kan (anders dan de kantonrechter) evenmin vaststellen dat NV Schade van hetzelfde loonbegrip uitgaat als het pensioenfonds. Dat ligt ook niet zonder meer voor de hand. Er zijn immers meerdere (relevante) loonbegrippen, waaronder, voor zover in deze zaak van belang, naast het pensioengevend loon, ook het SV-loon en het premieloon voor werknemersverzekeringen.
In het pensioenreglement wordt aansluiting gezocht bij fiscale regels die zien op de vraag over welke loonbestanddelen (fiscaal onbelast) pensioen mag worden opgebouwd (artikel 18g lid 2, onderdeel a, van de Wet LB 1964, voornoemd, waarin de mogelijkheid is opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot het pensioengevend loon). Dat is een andere grondslag dan ingevolge de CAO-AvIM geldt voor een aanvullend invaliditeitspensioen / aanvulling op een WIA uitkering. Daarbij geldt als uitgangspunt het premieloon. Het hof licht dat, conform zijn taak als verwoord in artikel 25 Rv, hierna toe.
3.25.
De CAO-AvIM is opgebouwd uit vier artikelen (Definities, Schade NV, Werkgeversbijdrage en Duur van de CAO), het Financieringsreglement en het Uitkeringsreglement.
3.26.
Partijen twisten over de uitleg van de definitie “jaarsalaris” (in het Financieringsreglement). Deze definitie vormt echter niet de uiteindelijke grondslag voor de berekening van het premieloon.
3.27.
Onder het kopje Werkgeversbijdrage (van het Financieringsreglement) staat het volgende:
“Artikel 2
1. Met ingang van 2009 is de Werkgever jaarlijks aan de Schade N.V. per verzekering een Premiepercentage van het Totaal Jaarsalaris-WIA verschuldigd, welke percentages worden vastgesteld door de Schade N.V. krachtens artikel 10 van dit reglement.”
In het Financieringsreglement wordt de volgende definitie gegeven van Jaarsalaris-WIA:

E. Jaarsalaris-WIAHet Jaarsalaris van de Werknemer die voor een Aanvullend Invaliditeitspensioen bij de Schade N.V. is verzekerd en voor wie zijn Werkgever premie aan de Schade N.V. heeft afgedragen, tot het per 1 januari van het betreffende jaar bij of krachtens de Wet Financiering Sociale Verzekeringen vastgesteld maximum bedrag aan premieloon.”
3.28.
In het Uitkeringsreglement staat:
“AANVULLEND INVALIDITEITSPENSIOEN WGA-HIAATArtikel 41. De hoogte van de aanspraak op het Aanvullend Invaliditeitspensioen WGA-hiaat wordt gebaseerd op het Jaarsalaris-WIA dat geldt op de Eerste ziektedag waaruit de aanspraak op het Aanvullend Invaliditeitspensioen WGA-hiaat ontstaat.”
In het Uitkeringsreglement wordt onder “D. Jaarsalaris-WIA” gedefinieerd wat dit Jaarsalaris-WIA is. Die definitie is gelijkluidend aan de definitie genoemd onder “E. Jaarsalaris-WIA” (zie hiervoor 3.27).
3.29.
Anders dan partijen menen, vormt dus het volgens de Wet Financiering Sociale Verzekeringen (Wfsv) vastgesteld maximum bedrag aan premieloon de grondslag voor financiering en uitkering. Dat ligt ook voor de hand, aangezien deze verzekering een aanvulling betreft op een uitkering krachtens de WIA. In artikel 16 van de Wfsv (onder het hoofdstuk: financiering van werknemersverzekeringen), wordt de omschrijving gegeven van het relevante loonbegrip: het loon en de gage overeenkomstig de Wet op loonbelasting 1964. Deze definitie gold aldus ook in 2012.
3.30.
Op een aantal in artikel 16 lid 2 Wfsv genoemde afwijkingen na (voor de onderhavige zaak niet relevant) is het loonbegrip van de Wfsv gelijk aan dat van de Wet LB 1964. De bijtelling privégebruik auto van de zaak is sinds de Wet uniformering loonbegrip (Wet ULB) (in werking getreden sinds 1 januari 2013) onder het bereik van de premieheffing gebracht en vormt (premie-) loon voor zowel de loonbelasting/premie volksverzekeringen als voor de premies werknemersverzekeringen. Deze bijtelling telt dus mee voor de vaststelling van een eventuele uitkering op grond van de werknemersverzekeringen.
3.31.
[XX] heeft ten onrechte het salaris zonder die bijtelling doorgegeven aan verzekeraar NV Schade, zoals [appellant] per saldo met juistheid heeft gesteld. Dat moet [XX] alsnog doen. [appellant] heeft ook belang bij toewijzing van die vordering. Hij heeft immers gesteld dat het UWV het dagloon weliswaar heeft vastgesteld op een bedrag boven het maximum dagloon, maar dat NV Schade het verzekerd loon van [appellant] heeft vastgesteld op een bedrag dat lager is dan het maximum dagloon. Bij uitkering zal NV Schade, wanneer zij uitgaat van een hoger verzekerd loon, aanvullen tot een hoger bedrag. Dit is door [XX] onvoldoende weersproken. De grief van [appellant] slaagt.
3.32.
[XX] zal worden veroordeeld de hoogte van het gecorrigeerde salaris (dus inclusief bijtelling privégebruik leaseauto) aan NV Schade door te geven. [XX] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde dwangsom. Het hof zal de dwangsom dan ook toewijzen en de hoogte daarvan maximeren als hierna weer te geven in het dictum.
Afsluiten ANW-hiaatverzekering
3.33.
[appellant] heeft gevorderd dat [XX] (alsnog) een ANW-hiaatverzekering afsluit conform art. 8.2. van het personeelshandboek 2011 van [XX] , waarbij alle kosten en premies voor rekening van [XX] komen zolang [appellant] recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WIA. In het personeelshandboek waar [appellant] zijn vordering op baseert staat, kort gezegd, dat [XX] een collectieve ANW-verzekering heeft afgesloten voor alle medewerkers. Iedere medewerker neemt deel, tenzij hij door middel van een ondertekende afstandsverklaring daarvan afziet.
3.34.
[XX] heeft de verzekering ondergebracht bij Nationale Nederlanden en daartoe per 1 januari 2008 een overeenkomst gesloten. De pensioenregeling is omschreven in het Pensioenreglement 2013 ANW-hiatenpensioen. Hierin staat dat deelnemers in deze pensioenregeling de werknemers zijn (met een partner), met uitzondering van degenen die middels een afstandverklaring ervoor gekozen hebben om niet deel te nemen aan de onderhavige pensioenregeling voor het ANW-hiatenpensioen. In artikel 11 van het Pensioenreglement staat dat de deelnemer verplicht is de kosten van de verzekering van ANW-hiatenpensioen te betalen. Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is niet meeverzekerd, zo staat in artikel 8 van het Pensioenreglement van Nationale Nederlanden:

Artikel 8 Pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
Voortgezette premievrije pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid is niet inbegrepen in deze pensioenregeling.”
De tussenconclusie luidt dat in geval [appellant] aangesloten zou zijn geweest bij Nationale Nederlanden, voor hem dus geen premievrijstelling zou gelden.
3.35.
[XX] is per 1 januari 2016 overgegaan van Nationale Nederlanden naar Elips Life. Bij Elips Life was (anders dan bij Nationale Nederlanden) premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid wel meeverzekerd. [appellant] heeft niet betwist dat premievrijstelling uitsluitend gold voor deelnemers waarvan de eerste ziektedag binnen de contractstermijn van die nieuwe verzekering lag (dan wel de deelnemer na hersteldverklaring na die datum, opnieuw arbeidsongeschikt raakte). Ook op grond van deze nieuwe verzekering zou dus geen premievrijstelling gelden voor [appellant] , wiens eerste ziektedag immers 2 april 2013 was.
3.36.
Bij de overgang naar Elips Life heeft iedere werknemer, dus ook [appellant] (op 12 april 2016) een startbrief ontvangen, waarin staat dat hij per 1 januari 2016 deelnemer is aan de collectieve ANW-Hiaatverzekering. [appellant] had de mogelijkheid hieraan deel te nemen, maar moest dan wel zelf de premie betalen. In artikel 2.1 Reglement Anw-hiaatpensioen van [XX] Nederland B.V. (afgifte datum november 2015 bij verzekeraar Elips Life) staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Voor opneming in deze Anw-hiaatpensioenregeling komen in aanmerking alle werknemers van de werkgever, die:
a.
a) werkzaamheden in loondienst van de werkgever verrichten, en (…)
g) de verschuldigde premie ingehouden zien op hun loon.
Omdat [appellant] (bij wie vanaf maart 2016 niet meer door inhouding op het salaris premie kon worden afgedragen) desgevraagd, op 26 juli 2017 schriftelijk via zijn gemachtigde heeft verklaard geen premie te willen betalen voor deze verzekering is [appellant] afgemeld voor deelname. [appellant] heeft er naar het oordeel van het hof dus zelf voor gekozen geen premie te betalen. Dat leidt tot het gevolg dat hij geen deelnemer is aan de ANW-hiaatverzekering. Dit is overigens ook aan [appellant] bevestigd door Elips Life op 6 april 2017.
3.37.
De slotsom luidt dat ook als [appellant] voor 2016 (zoals door hem gevorderd, conform art. 8.2. van het personeelshandboek 2011 van [XX] ) al aangesloten zou zijn bij Nationale Nederlanden en hij zijn verzekering voortgezet zou hebben bij Elips Life, voor hem (nog steeds) geen premievrijstelling zou gelden. De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] dan ook terecht afgewezen.
3.38.
Voor zover [appellant] zich beroept op het uniform pensioenoverzicht 2016 (UPO) dat hij van Elips Life initieel ontving geldt tot slot het volgende. Het door de pensioenuitvoerder te verstrekken UPO is onder meer bedoeld om informatie te geven over de verworven pensioenaanspraken (artikel 39 lid 1 onder a (https://www.inview.nl/openCitation/ide9217340aadf8154e45191fbc5379c4e) Pensioenwet). Aan het pensioenoverzicht kan geen directe aanspraak op pensioen worden ontleend. De lijn in de rechtspraak is dat pensioenaanspraken en -rechten bepaald worden door de pensioenovereenkomst en het pensioenreglement van de pensioenuitvoerder en niet door verstrekte informatie in een UPO. Het geven van informatie over opgebouwde pensioenaanspraken is niet meer dan een feitelijk verslag van de stand van zaken in de administratie van de pensioenuitvoerder. Voor zover [appellant] uit het UPO 2016 al heeft mogen afleiden dat hij per 1 januari 2016 is aangesloten en vrijstelling zou hebben van premiebetaling, strookt dat weliswaar met de startbrief die hij op 12 april 2016 ontving, maar kan hij daaraan geen aanspraken ontlenen en leidt dat ook niet tot toewijzing van zijn vordering, nu – zoals hierboven weergegeven – de gemaakte afspraken tussen [XX] en Elips over premievrijstelling iets anders bepalen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.39.
Bij dagvaarding heeft [appellant] betaling gevorderd van € 257,36 bruto aan achterstallig loon, € 19,- netto aan reiskosten en € 128,68 bruto als wettelijke verhoging over het achterstallige loon. Deze bedragen zijn eerst na het uitbrengen van de dagvaarding betaald. Dat doet niet af aan het feit dat [appellant] , ter verkrijging van voldoening buiten rechte, kosten heeft gemaakt, welke werkzaamheden meer behelzen dan een enkele sommatie, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier. Voorts kan het redelijk worden geacht dat [appellant] in de gegeven omstandigheden de desbetreffende kosten heeft gemaakt en ook het gevorderde bedrag van € 41,45 is redelijk, zodat het hof dat bedrag zal toewijzen.
Slotsom
3.40.
De grieven 3 en 5 slagen, de overige grieven slagen niet. Partijen zijn dus over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk gesteld. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter in eerste aanleg terecht de proceskosten heeft gecompenseerd en zal dat ook in hoger beroep doen.
3.41.
Dit arrest zal ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard en het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis waarvan hoger beroep voor wat betreft het oordeel onder 5.1.;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
4.2.
veroordeelt [XX] om binnen vier weken na betekening van dit arrest aan NV Schade de hoogte van het gecorrigeerde salaris (derhalve inclusief bijtelling privégebruik auto) door te geven;
4.3.
veroordeelt [XX] tot betaling van het bedrag van € 250,00 voor iedere dag dat [XX] niet aan de hierboven vermelde veroordeling tot het doorgeven van het gecorrigeerde salaris aan NV Schade voldoet en bepaalt dat boven de som van € 25.000,00 geen dwangsommen meer worden verbeurd;
4.4.
veroordeelt [XX] tot betaling aan [appellant] van het bedrag van € 41,45 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.5.
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
4.6.
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
verklaart dit arrest voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.M.T. Quaadvliet, R.R.M. de Moor en C.J. Frikkee en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 juni 2025.
griffier rolraadsheer